‘ik neem de vrijheid te doen opmerken, dat dergelijk oordeel geen literarisch oordeel is.’
Die eerste bundel stond hoog in de schatting dier dagen, getuige dat Huet - toen ter tijd de toongevende kritikus - het boekske een artikel waard oordeelde, een artikel, dat trouwens met een allermatst woordje over het onpoëtische van de Zaanstreek begint.
Genoeg, Huet dan constateerde, zij het op zeer onnoodige en bijzondere wijze, dat Honigh aan de Zaan werd geboren en opgevoed. Voor het onderwijs bestemd, legde hij van 1864 tot 1866 verschillende examina lager onderwijs af, benevens een examen M.O. voor Nederlandsche taal- en letterkunde. Zijn diploma M.O. voor Hoogduitsch verwierf hij eerst in 1876.
Reeds in 1867 had zijn eerste gedicht een plaats gevonden in de Christelijke Volksalmanak, zijn eerste proza in Nederland.
In 1871 verscheen zijn reeds genoemde bundel ‘Mijne lente’, een verzameling ‘liederen’, waarin de jeugdgeschiedenis van den dichter een echo vond. En het was een schoone lente, al werd er ook hier en daar een traan geweend. Niet alleen de uit het Duitsch vertaalde gedichten, neen, de geheele bundel ademt een geest van Germaansche gemoedelijkheid. Eenvoudig, lief, rustig schildert ons de dichter zijn lieven en zijn lijden. Nu en dan verheft hij zich, o.a. in het wondermooie en helaas, te weinig bekende ‘Rust u ten strijd’, een levenslied van hooge beteekenis. ‘'t Liedje van den veerman’ herinnert aan de schoonste oud-nederlandsche liederen; terwijl het ‘Drinkliedje’:
‘Wie geen liefje heeft, die drinke,
genoegzaam verklaart, waarom Potgieter zich tot den jongen