| |
| |
| |
| |
Bijlage VI. Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
De bijeenkomsten der Commissie voor Taal- en Letterkunde hadden in het afgeloopen jaar plaats onder voorzitterschap van Dr. H. Kern; het secretariaat der Commissie werd bij voortduring vervuld door Dr. A. Beets.
Ingevolge de bevoegdheid, door art. 53 van de nieuwe Wet der Maatschappij verleend, om het aantal harer leden van vijf te brengen op negen, deed de Commissie de voor de keuze van vier nieuwe leden noodige dubbeltallen toekomen aan het Bestuur en werden door de Maandelijksche vergadering van October daartoe benoemd de Heeren J. ten Brink, J. te Winkel, G. Kalff en G.J. Boekenoogen.
Als naar gewoonte werden de belangen van het Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterkunde in de Commissie besproken en werd de inhoud van dat Tijdschrift door haar vastgesteld. - Op verzoek der Commissie werden door het Bestuur der Maatschappij ook in dit jaar pogingen gedaan om de voortzetting van het Glossarium van Stallaert te bevorderen (verg. Hand. en Meded. 1895-1896, blz. 187); met welk gevolg kan blijken uit het verslag van den Secretaris der Maatschappij. - Van de door de Commissie voorgenomene uitgaven kan wor- | |
| |
den medegedeeld, dat die van de werken van Cornelis Everaert ter perse is; over de uitgave van de Reizen van Maundeville is de Commissie in voortdurende briefwisseling met den Heer N.A. Cramer te Zwolle gebleven. Wat den Sidrac aangaat bleek haar, dat Dr. Stoett de uitgave daarvan met de hulp van een ander wetenschappelijk lichaam voorbereidt, en in de vergadering van 22 Mei deelde Dr. Verdam mede, dat door Mevr. de Wed. Honigh-Eykman aan de Maatschappij is ten geschenke gezonden de bundel met afschriften van Mnl. Marialegenden, over wier uitgave voor eenige jaren door het Bestuur met den Heer Honigh is gecorrespondeerd. Die afschriften zijn weliswaar nog niet voor den druk gereed, ook ontbreekt nog elke letterkundige aanwijzing en inleiding, doch zij zijn niettemin een zeer welkome aanwinst en voor eene toekomstige uitgave, voor welke de Commissie een geschikten bewerker hoopt te vinden, een belangrijke bouwstof.
In antwoord op eene uitnoodiging van het Bestuur der Maatschappij om het gevoelen der Commissie te mogen vernemen over de wenschelijkheid van het opnieuw uitschrijven der in onbruik geraakte prijsvragen, deelde de Commissie mede: dat zij het in 't algemeen niet wenschelijk oordeelde, de prijsvragen opnieuw uit te schrijven, omdat zij meende dat door andere lichamen voldoende gelegenheid wordt gegeven tot het voorstellen van prijsvragen, en dat men om die reden noch de geldmiddelen van de Maatschappij der N. Letterkunde bezwaren mocht met de kosten, verbonden aan het geregeld uitschrijven en bekronen van prijsvragen, noch ook sommige harer leden, onnoodig, de lasten en het tijdverlies bezorgen, welke de beoordeeling van ingekomen antwoorden medebrengt; doch tevens: dat de Com- | |
| |
missie zich de vrijheid wilde voorbehouden, harerzijds voorstellen tot het uitschrijven van prijsvragen te doen in buitengewone gevallen, zooals b.v. wanneer het eene of andere onderwerp, voor eene prijsvraag geschikt, haar schijnen zou eigenaardig of meer bijzonder tot het gebied van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te behooren.
In verband met een in het Bestuur geuit verlangen besloot de Commissie tot het ontwerpen en indienen van eene lijst van werken, welker uitgave, heruitgave of samenstelling, door, vanwege of met ondersteuning van de Maatschappij, door de Commissie werd verlangd of aanbevolen, welke lijst als ligger voor de werkzaamheden en bemoeiingen der Commissie gedurende de eerstvolgende jaren zou kunnen dienen en, bij het verslag der Commissie in de Handelingen afgedrukt, blijk zou kunnen geven van den geest, waarin de Commissie in het belang van de wetenschap en van de leden der Maatschappij begeert werkzaam te zijn. Zulk eene lijst is dan ook met hulp en voorlichting van de Heeren Te Winkel en Kalff vastgesteld als volgt:
| |
A. Ongedrukte geschriften (HSS.).
Een vijfde deel van den Spiegel Historiael, waarvoor Dr. Verdam voldoende bouwstoffen bezit. |
De Reizen van Sir John Maundeville, waarvan de Heer N.A. Cramer, doctorandus te Zwolle, eene uitgave voorbereidt. |
Mariamirakelen (gedeeltelijk voorbereid door den Heer C. Honigh). Verg. Hs. No. 276 der Kon. Bibl. |
Ruusbroec's Van den Becoringhen, uit te geven naar de Mnl., Oostvl., Brab. en Limb. teksten, parallel. |
| |
| |
Den Spiegel der Sonden, naar het Munstersche Hs. waarvan afschrift bij Dr. Verdam. Zie voorts Jahrb. Verein f. Niederd. Sprachf. XVII, 97. |
Paraphrase van het Hooglied (Jahrb. als voren XIX, 80). |
Middelnederlandsch proza. Als: |
Een Leven van Jezus, vermeld bij Acquoy in Hand. en Med. 1891-1892, blz. 33. |
HSS. Nos. 1030 en 1031 (Acquoy, ald. 34 en 37-39). |
Het Kanselierboek (in de Kon. Bibl. te 's Gravenhage). |
Testament van De Dene. Hs. in particulier bezit van den Heer De Wolf, apoth. te Brugge. |
Den Handel der Amoreusheit, zoogenaamd van Houwaert, uit te geven naar de HSS. der eigenlijke schrijvers. |
Werken van L. Reael (in Hs. te Gent, zie daarover Dr. Breen in Bijdr. v. Vad. Gesch. en Oudheidk., R. III, Dl. X, 69 vlg.; in 't bijzonder blz. 91, noot). |
| |
B. Herdrukken van zeldzame of unieke werken.
Zeldzame of merkwaardige Volksboeken en Liedeboeken. |
Als: De VII Wisen van Romen (in bewerking). |
Het Schaakspel (zie Petit's Bibliografie no. 961). |
's Conincs Somme. |
Uilenspiegel (verg. Jahrb. Verein f. Niederd. Sprachf. XIX, 3). |
Veelderhande geneuchlike dichten (Catal. Letterk. I, 213-214). |
Het Antwerpsch Liedboek (Hor. Belg. XI). |
Apollo (Catal. Letterk. I, 274). |
Kluchtboeken (Zie Bolte, in Tijdschr. X, 127; XII, 309 en XIII, 1 en 85. |
Nicolaes Peeters, Sermoenen in de Vasten (1520). |
| |
| |
Tooneelwerken uit het begin van de 16de eeuw. Als: |
Van Nyenvont, loosheit ende practike (Kalff, Gesch. der Ned. Lett. i.d. XVI Eeuw, I, 253). |
Zeven Spelen van de Werken der Barmhartigheid. (a.w. II, 49, 53). |
Van den Verloren Zoon. (a.w. II, 370, 371-372; I, 216, 219, 222). |
Coornhert's Vijftigh lustige Historien Johannis Boccacii. |
Roemer Visscher's emblematische werken met reproductiën van de prentjes. |
Tooneelstukken uit de 17de eeuw. Als b.v. stukken van W.D. Hooft. (De verloren zoon e.a.). |
Proza uit de 17de eeuw. Als: |
Het leven van Vrolijke Frans. |
De (vertaalde) werken van Rabelais. |
Het een en ander uit de pamflet-litteratuur. |
| |
C. Uitgaven van klassieke schrijvers.
(In den trant van de Vondel-uitgave door Mr. J. van Lennep). |
De gedichten en de brieven van P. Cz. Hooft, met portretten, facsimilés enz. enz. |
| |
D. Uitgaven betrekking hebbende op Nederl. Taal- en Letterkunde.
Een repertorium voor de Nederl. Taal- en Letterkunde gelijk aan of in den trant van dat voor Geschiedenis, uitgegeven door de Maatsch. der Nederl. Letterk. |
Eene bibliographie van de Nederl. letteren (litteratuur) en van de Nederl. Taal- en Letterkunde (verg. de uitgaven van het Frederik Muller-fonds). |
| |
| |
Woordenboeken op bepaalde schrijvers enz. (b.v. op Cats, Bredero, de kluchtspel-litteratuur). |
Uitgave van de nog aanwezige kopij van het Tijdschrift Onze Volkstaal (in bruikleen ter Bibliotheek der Maatschappij). |
De Commissie meende echter nog verder te moeten gaan en uit deze lijst enkele werken te moeten kiezen en bij het Bestuur aanbevelen, om in de eerste plaats ter hand te worden genomen. Zij wees daartoe aan: den Spieghel der Sonden, waarvan Dr. Verdam reeds een afschrift gereed heeft; de Reizen van Maundeville, immers reeds in bewerking bij den Heer N.A. Cramer; Tooneelstukken van W.D. Hooft, die Dr. Boekenoogen bereid is opnieuw uit te geven; de Vijftigh lustighe Historien Johannis Boccacii van Coornhert, te herdrukken onder toezicht van Dr. Ten Brink, en het bundeltje Veelderhande geneuchlike dichten. De aanvrage van het daarvoor benoodigd crediet vindt men op den beschrijvingsbrief voor de Jaarlijksche Vergadering vermeld. Nog is de Commissie in onderhandeling getreden om eene reeds in voorbereiding zijnde heruitgave van het volksboek der Seven Wisen van Rome op naam van de Maatschappij te kunnen doen geschieden.
De vergaderingen der Commissie werden als naar gewoonte besloten met mededeelingen of vragen van wetenschappelijken aard; voor het meerendeel zijn de vruchten dezer besprekingen alreeds, of zullen zij eerlang elders worden gedrukt. Dr. Kern handelde over de woorden oorsprong, kweesten en hagedis; Dr. Verdam besprak de werkwoorden op -ken en -iken; Dr. J.W. Muller bracht de woorden Brak, Bragoen, Brandemoris, Brandaris en Musico ter sprake en deed mededeelingen over de namen van
| |
| |
de Klare- en Brandewijnstegen te Leiden; Dr. Boekenoogen bestreed sommige beweringen van Dr. Viljoen, betreffende den Noordhollandschen oorsprong van het Kaapsch-Hollandsch dialect, enz.
Op Dinsdag 8 Juni 1897, des avonds te 8 uren hield de Commissie eene voor alle leden der Maatschappij toegankelijke bijeenkomst, welke door vijftien heeren en een vijftal dames werd bijgewoond. Na een welkomstgroet van den Voorzitter, Dr. Kern, nam - op verzoek van Dr. Verdam - eerst Dr. F. Buitenrust Hettema uit Zwolle, het woord voor zijne, onder den titel Iets over Bredero, op het oproepingsbriefje aangekondigde mededeeling. In de eerste plaats behandelde en bestreed spreker de meeningen van hen, die aan de meerdere of mindere kunstvaardigheid des auteurs, van welke een dichtstuk blijk geeft, gegevens omtrent eene vroegere of latere dateering daarvan willen ontleenen, in 't algemeen en voor een bijzonder geval (een der minnedichtjes van Br.). Daarna bracht hij Bredero's vroomheid, in verband met zijne dartelheden ter sprake, en meende te mogen beweren, dat men in Br.'s leven niet een tijdperk van losbandigheid en daarna een tijdperk van bijzondere vroomheid (bekeering) moet onderscheiden, maar dat door Bredero's geheele leven een stroom loopt van oprechte godsvrucht, gevolg van zijne ernstig-christelijke opvoeding en kindsheid, en ook in zijn dartelste periode nooit geheel gesmoord of vergeten. Aan eene bespreking, gedeeltelijk tot bestrijding, gedeeltelijk ook blijk gevende van instemming met de gevoelens van Dr. H. op het eerste punt, werd deelgenomen door de Heeren Ten Brink, Te Winkel, Cosijn, Kern en Den Hertog, allen nog kortelijk door
| |
| |
Dr. H. beantwoord. Vervolgens hield Dr. Verdam eene voordracht ‘over de Griseldis-novelle in het Nederlandsch’. Na eene inleiding over deze novelle in het algemeen en eene schets van haren inhoud besprak Dr. V. de drie Nederlandsche prozabewerkingen uit de middeleeuwen, waaronder een nog onuitgegeven tekst uit het Museum Meermanno-Westhreenianum; de door middel van eene Fransche overzetting gemaakte vertaling van het verhaal zooals het bij Boccacio voorkomt, door Coornhert; de weder aan een andere bron ontleende lezing er van bij Dirc Potter in Der Minnen Loep; de bewerkingen voor het tooneel uit de 16de eeuw, ons helaas niet overleverd; het verhaal in dichtmaat (Historielied) door Dr. Gallée in Tijdschr. IV, 35 vgl. afgedrukt, en ten slotte den tekst der volksboeken (daaronder die in Der Vrouwen Peerle, welke het verhaal der ‘verduldige’ Griseldis stelt naast de geschiedenissen van Helena de zachtmoedige en Florentina de getrouwe). Het gehoorde gaf aan de Heeren Ten Brink, Den Hertog en Te Winkel aanleiding om met den spreker in gedachtenwisseling te treden, en aan den Heer Kern, om - in verband met het vraagstuk van de herkomst van dit en dergelijke verhalen en het gevaar om hun oorsprong in een bepaald land te willen localiseeren, - te wijzen op een gelijksoortig verhaal op Bali bekend, de geschiedenis nml. van Tanporat (‘de ongewaardeerde’).
De Voorzitter deed daarna aan de vergadering de vraag of nog iemand in deze bijeenkomst de eene of andere mededeeling wenschte te doen. Dit niet zoo zijnde dankt hij de opgekomene leden voor hunne tegenwoordigheid, en de sprekers nogmaals voor hunne voordrachten. Het aantal der aanwezigen en de levendige deelneming aan de gedachtenwisseling over het gehoorde
| |
| |
doen spreker deze, de eerste bijeenkomst van dezen aard, welgeslaagd noemen en zoowel de verwachting als den wensch uitspreken, dat in volgende jaren de opkomst en de belangstelling der leden nog grooter zal blijken te zijn. Na sluiting der vergadering ging men, omstreeks te tien uren, uiteen.
|
|