| |
| |
| |
| |
Handelingen.
| |
| |
Verslag van de 130ste jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 9den Juni 1897.
De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
Leiden, den 15den Mei 1897.
M.
Bij dezen heb ik de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Woensdag den 9den Juni, des voormiddags klokke elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur alhier.
De orde der werkzaamheden is als volgt:
| |
| |
I.
Opening der Vergadering door den Voorzitter, Prof. Dr. P.J. Blok, met eene toespraak.
II.
Voordracht van den Heer C.H. den Hertog over ‘Onvrede in taal- en letterwereld’.
(Hierna zal gelegenheid gegeven worden tot gedachtenwisseling).
III.
Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar.
IV.
Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
V.
Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
VI.
Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VII.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
VIII.
Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden (zie Bijlage).
‘Ieder gewoon lid is gerechtigd, zijne stem uit te brengen. Zij, die van dat recht gebruik willen maken, zorgen dat het hun nevens de candidatenlijst toegezonden stembiljet, duidelijk inge- | |
| |
vuld en met hun naam onderteekend, uiterlijk 24 uren vóór den aanvang der Vergadering is ingekomen bij den Secretaris. Eene in de voorafgaande Maandvergadering te benoemen Commissie van Leidsche leden maakt den uitslag der stemming den avond te voren op, en deelt dien aan de Vergadering mede.’ (Art. 5 der Wet).
IX.
1o. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om a. eene Commissie te benoemen tot onderzoek naar de wenschelijkheid en mogelijkheid eener geheele of gedeeltelijke uitgave der briefwisseling van Const. Huygens; b. aan die Commissie uit de renten van het Fonds een vooroopig crediet voor hare onkosten te verleenen van ten hoogste 100 gulden, aan het Bestuur te verantwoorden.
2o. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Fonds eene som van ten hoogste 600 gulden beschikbaar te stellen voor de uitgave of den herdruk van een of meer werken onzer oudere letterkunde.
(Dit voorstel zal op de Vergadering nader mondeling worden utgewerkt en toegelicht).
X.
Verkezing van zeven nieuwe Bestuursleden, zoowel wegens de verleden jaar besloten uitbreiding van het Bestuur (art. 21), als ook omdat de tegenwoordige Bestuursle{?}en met 't oog op de wijzigingen in art. 21 en vv. der Wet besloten hebben hun mandaat ter beschikking der Leden te stellen. De door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltallen bestaan uit de Heeren:
1. a. Dr. Jan ten Brink. |
b. Dr. P.L. Muller. |
2. a. Mr. H. van der Hoeven. |
b. Mr. S.J. Fockema Andreae. |
| |
| |
3. a. Dr. P.J. Blok. |
b. Dr. P.J. Cosijn. |
4. a. Dr. J. Verdam. |
b. Dr. A. Kluyver. |
5. a. Dr. A. Beets. |
b. Dr. G.J. Boekenoogen. |
6. a. P.A.M. Boele van Hensbroek. |
b. W.G. VAN Nouhuys. |
7. a. Dr. H.C. Rogge. |
b. Dr. P.H. Ritter. |
XI.
Verkiezing van een nieuwen Secretaris. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren:
Dr. S.G. de Vries en Mr. Ch.M. Dozy.
XII.
Verkiezing van een nieuwen Penningmeester. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren:
Dr. W.H. Kosters en A.L. van Hasselt.
Namens het Bestuur, S.G. de Vries, Tijdelijk Secretaris.
| |
| |
De presentielijst werd geteekend door de Bestuursleden Dr. P.J. Blok, Voorzitter, Dr. J. ten Brink, Dr. J.W. Muller, Mr. H. van der Hoeven, de tijdelijke Bestuursleden P.A.M. Boele van Hensbroek, Dr. J.H.C. Kern, Dr. A. Beets, door Dr. S.G. de Vries, tijdelijk Secretaris, en door de Leden:
de Dames Thérèse Hoven, E.C. Knappert, Johanna A. Wolters, M.W. Maclaine Pont en de Heeren Mr. J.A. Levy, Dr. H.C. Rogge, Dr. F. Pijper, C.W. Bruinvis, H. Bouman, Dr. S. Baart de la Faille, V. Loosjes, Dr. G.J. Boekenoogen, C.H. den Hertog, J.F. Gebhard Jr., Dr. A. Kluyver, Dr. H. Brugmans, Dr. P.L. Muller, Dr. W.H. Kosters, Dr. M.J. de Goeje, Dr. J. Brandes, Dr. H. Oort, Mr. J.L.A. Salverda de Grave, Dr. H.J. de Dompierre de Chaufepié, Mr. Ch. M. Dozy, Dr. F. Buitenrust Hettema, Mr. P.A.N.S. van Meurs, J.H. Hingman, G.J.W. Koolemans Beynen, Dr. J. Verdam, Dr. S. Cramer, R.W.P. de Vries, L.D. Petit, Dr. J. Dyserinck, Dr. W.P.C. Knuttel, Jhr. Mr. J.K.W. Quarles van Ufford, E.W. Moes, Dr. D.C. Hesseling, Dr. J. Herderscheê, Dr. J.J. Salverda de Grave, Dr. P.J. Cosijn, Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, W. Nijhoff, F. Smit Kleine, Dr. J.B. Kan, Dr. A.S. Kok, J. Winkler, Dr. G. Brom, Dr. J. te Winkel, T. Tal, Dr. H.G. Hagen, G.H. van Borssum Waalkes, J. Tideman, Dr. R. Fruin, Mr. J.J. van Geuns, Mr. O.W. Star Numan, Dr. D.G. Jelgersma, Th. Nolen, Dr. G.J. Dozy.
De Voorzitter opent te elf uren de Vergadering met eene toespraak waarin hij de aanwezigen welkom heet en een overzicht geeft van het belangrijkste, dat het afgeloopen jaar voor de Maatschappij opleverde. Tevens wijdt hij eenige woorden van hulde aan de nagedachtenis
| |
| |
der vijftien Leden, in den loop des jaars overleden, t.w. de Heeren: E.A.H. Seipgens, Dr. H.G. Kleyn, Mr. H.A.L. Hamelberg, D. Hartevelt, F.D.O. Obreen, J.C. Boers, Mr. H.A. Neeb, Dr. J.G.R. Acquoy, Dr. W.N. du Rieu, J.A. de Rijk, Jhr. Mr. G.J. Th. Beelaerts van Blokland, H. Molema, Dr. A.D. Loman, Dr. J.P.N. Land, Mr. A.W.M.C. Ver Huell. - Onmiddellijk na deze toespraak vraagt de Heer Dr. J. Dyserinck het woord. Hij betuigt den Voorzitter zijnen dank voor de gehouden toespraak en verzoekt hem deze ter uitgave in de ‘Handelingen’ af te staan. De Voorzitter verklaart zich hiertoe onder toejuiching der aanwezigen bereid (zie Bijlage I).
De volgorde der werkzaamheden wordt op voorstel des Bestuurs in zooverre gewijzigd, dat besloten wordt eerst punt III-VIII te behandelen en eerst daarna II.
De tijdelijke Secretaris leest hierop zijn verslag voor omtrent den staat der Maatschappij en hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het verloopen jaar en de Bibliothecaris brengt verslag uit omtrent den staat der Boekverzameling. Aan beiden betuigt de Voorzitter den dank der Vergadering. Beide verslagen zullen in eenigszins meer uitgebreiden vorm in de ‘Handelingen’ worden gedrukt (Bijlagen III en IV).
Namens de Commissie belast met het nazien van de rekening en verantwoording van den Penningmeester (zie Bijlage V) deelt de Heer Dr. P.J. Cosijn mede, dat die rekening in orde is bevonden en onder dankzegging aan den tijdelijken Penningmeester voor zijn nauwgezet en trouw beheer is goedgekeurd. De Voorzitter betuigt hierop
| |
| |
den dank der Vergadering aan die Commissie en spreekt tevens eenige woorden van hartelijken dank tot den thans aftredenden tijdelijken Penningmeester, den Heer Dr. J.W. Muller, voor de gewichtige diensten door hem in de laatste jaren aan de Maatschappij bewezen. Met dezen dank vereenigt zich de Vergadering door haar applaus.
De jaarverslagen van de Commissiën voor Taal- en Letterkunde en voor Geschied- en Oudheidkunde worden door de Secretarissen, de Heeren Dr. A. Beets en Mr. Ch. M. Dozy in uittreksel voorgelezen. De Voorzitter betuigt aan beide heeren den dank der Vergadering en deelt mede, dat het Bestuur de uitvoerige verslagen in hun geheel zal laten afdrukken in de ‘Handelingen’ (zie Bijlagen VI en VII).
De Heer Dr. J.J. Salverda de Grave maakt den uitslag bekend van de stemming over de te kiezen 15 gewone en 8 buitenlandsche leden, volgens besluit der Maandelijksche Vergadering van den 7den Mei. De Commissie voor stemopneming, waarin met den Heer Salverda de Grave zitting hadden de Heeren Dr. G.J. Boekenoogen, S.C. van Doesburgh, Dr. D.C. Hesseling en Dr. S.G. de Vries, heeft uit handen van den Secretaris ontvangen 175 stembiljetten, waarvan 1, als niet onderteekend, van onwaarde moest worden verklaard, zoodat het geldige aantal 174 bedroeg.
Gekozen zijn:
| |
Gewone Leden:
Prof. G.J.P.J. Bolland, te Leiden. |
Mejonkvr. A. de Savornin Lohman, te 's-Gravenhage. |
Dr. P.C. Molhuysen, te Leiden. |
| |
| |
Mr. C.P.L. Rutgers, te Groningen. |
Dr. P. Leendertz Jr., te Amsterdam. |
Joh. H. Been, te Brielle. |
J.F.M. Sterck, te Amsterdam. |
Prof. Dr. J.V. de Groot, O.P., te Amsterdam. |
Dr. J.F. van Bemmelen, te 's-Gravenhage. |
Mr. M. Mees, te Rotterdam. |
Dr. J.D. Bierens de Haan, te Hoogland bij Amersfoort. |
Mr. J.B. Breukelman, te 's-Gravenhage. |
Mr. J.H. Abendanon, te Batavia. |
G.B. Hooyer, te 's-Gravenhage. |
A.C.J. van der Kemp, te 's-Gravenhage. |
| |
Buitenlandsche Leden:
Jan van Rijswijck, te Antwerpen. |
Dr. W.J. Leyds, te Pretoria. |
Dr. L. Scharpé, te Elsene (Brussel). |
J. Sabbe, te Brugge. |
Dr. W. Seelmann, te Berlijn. |
H. Jellinghaus, te Segeberg. |
Edw. Coremans, te Gent. |
L'abbé P.J. Rousselot, te Parijs. |
Hierop wordt de Vergadering voor drie kwartier geschorst.
Na de pauze wordt het woord verleend aan den Heer C.H. den Hertog voor zijne aangekondigde voordracht over: ‘Onvrede in taal- en letterwereld’. Deze voordracht, hierachter in haar geheel uitgegeven (Bijlage II), wordt door een luid en langdurig applaus der Vergadering gevolgd, terwijl de Voorzitter eenige woorden van oprechten dank tot den Spreker richt. Van de daarop aangeboden
| |
| |
gelegenheid tot gedachtenwisseling wordt gebruik gemaakt door de Heeren Dr. J. ten Brink, Dr. J. te Winkel, Dr. P.J. Cosijn en Dr. J. Dyserinck. De beide eersten verklaren zich hoogelijk ingenomen met de gehoorde voordracht, maar komen op tegen de voorstelling door den Spreker, afgaande op de officieele verslagen omtrent het Hooger Onderwijs, gegeven van eene zekere eenzijdigheid, die de tegenwoordige hoogleeraren in de Nederlandsche letterkunde zouden betrachten door bijna uitsluitend hunne aandacht te vestigen op de Middeleeuwen en daarnaast de nieuwere letterkunde niet voldoende tot haar recht te doen komen. De bedoelde officieele verslagen zijn zeer beknopt en kunnen niet als maatstaf worden aangenomen. Er wordt wel degelijk op de nieuwere letterkunde acht geslagen, zoowel opzettelijk als door vergelijking met oudere teksten. Het is evenwel niet doenlijk dit steeds afzonderlijk te vermelden of op de series lectionum aan te kondigen. Het door den Heer Den Hertog besproken feit, dat slechts zeer zelden eene dissertatie over een onderwerp uit de nieuwere letterkunde het licht ziet, vindt gereedelijk zijne verklaring hierin, dat het den doctorandus meestal te doen is om eene proeve te geven van zijne kennis en belezenheid, blijkende uit het mededeelen van min of meer onbekende bijzonderheden. Hiertoe leent zich een ouderwerp uit de oudere letterkunde gewoonlijk beter dan een modern, dat geheel anders dient te worden behandeld en voor de meesten te moeilijk is.
Hieraan aansluitende bericht de Heer Dr. J. Dyserinck dat eerlang te Groningen eene dissertatie over de dames Wolff en Deken zal worden verdedigd. Met voldoening begroet hij reeds nu de verschijning daarvan.
De Heer Dr. P.J. Cosijn wijst er op dat z.i. het
| |
| |
voornaamste in zake de taalvereenvoudiging dit is, dat de beschaafdste spreektaal zich van de geschreven taal nog te sterk onderscheidt: tusschen beide ligt eene klove die men zal moeten trachten te overbruggen. Hoe dit te doen, hoe tot eenheid te geraken zonder plompheid en ruwheid? Deze vraag beveelt hij den Spreker ter nadere overweging aan.
De Heer Den Hertog beantwoordt deze verschillende opmerkingen. In 't bijzonder betoogt hij, dat volkomen congruentie tusschen schrijf- en spreektaal niet bestaat noch bestaan kan: een karakteristiek verschil moet steeds worden geleverd door de verschillende toestanden waaronder men voortbrengt.
De Voorzitter betuigt hierop nogmaals onder luide teekenen van instemming der Vergadering, hartelijken dank aan den Spreker en spreekt den wensch uit, dat zijne belangrijke voordracht van grooten invloed moge zijn zoowel binnen als buiten den kring der Maatschappij.
Het hierop in behandeling gebrachte Voorstel (IX, 1o) van de Maandelijksche Vergadering om ‘a. eene Commissie te benoemen tot onderzoek naar de wenschelijkheid en mogelijkheid eener geheele of gedeeltelijke uitgave der briefwisseling van Const. Huygens; b. aan die Commissie uit de renten van het Fonds een voorloopig crediet voor hare onkosten te verleenen van ten hoogste 100 gulden, aan het Bestuur te verantwoorden,’ wordt door den Voorzitter met warmte aanbevolen. Hij betoogt dat de briefwisseling van Huygens van zeer groot belang is voor de geschiedenis van letteren, wetenschap en kunst, van het geheele leven der 17e eeuw ten onzent, daar Huygens gedurende zijn lang leven in betrekking stond tot zeer vele bekende en beroemde personen en in weer- | |
| |
wil zijner vele ambtsbezigheden druk met hen correspondeerde. Deze briefwisseling is grootendeels bewaard maar zeer verspreid. Veel er van is in het Huisarchief van H.M. de Koningin, veel ook in de Bibliotheek der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, verder te Leiden, te Londen en elders. Van verscheidene onderdeelen is door verschillende geleerden reeds studie gemaakt en uit besprekingen met eenigen hunner bleek, dat het aantal nog voorhandene brieven op tien- tot twaalfduizend kan worden geschat. Hiervan is echter reeds veel uitgegeven; veel is ook ongetwijfeld niet belangrijk genoeg om eene uitgave te verdienen. De taak der bedoelde Commissie zou zijn dit alles te onderzoeken en eventueel het volgend jaar een voorstel betrekkelijk eene uitgave te doen. Na deze toelichting wordt het voorstel onder applaus aangenomen en worden op voorstel des Voorzitters tot leden dier Commissie benoemd de Heeren Mr. C. Bake, Dr. P.J. Blok, Dr. F. Buitenrust Hettema, Dr. H.J. Eymael, Mr. J.E. Heeres, Dr. G. Kalff, D.F. Scheurleer, J.H.W. Unger, Dr. J. Verdam en Dr. J.A. Worp, terwijl hun vergund wordt zich zoo noodig nog eenige andere leden toe te voegen. De Heeren Blok en Verdam, ter Vergadering aanwezig, verklaren zich bereid deze benoeming aan te nemen.
Het tweede Voorstel (IX, 2o) van de Maandelijksche Vergadering om ‘uit de renten van het Fonds eene som van ten hoogste 600 beschikbaar te stellen voor de uitgave of den herdruk van een of meer werken onzer oudere letterkunde’, wordt uitgewerkt en toegelicht door den Heer Dr. J.W. Muller, lid des Bestuurs, tevens lid der Commissie voor Taal- en Letterkunde. Hij wijst er op, hoevele uitgaven en herdrukken van gedenkstukken
| |
| |
onzer oudere letterkunde in den lateren tijd tot stand zijn gekomen geheel buiten de Maatschappij om, door particulier initiatief of door ondersteuning van andere Genootschappen. Op dit gebied behoort de Maatschappij een middelpunt te worden, vanwaar eene krachtige werkzaamheid en verstandige leiding uitgaat. Daartoe is het noodig dat er samenwerking besta en dat men niet alleen rustig afwachte wat zich toevallig aanbiedt, maar ook zelf naga wat 't eerst gedaan moet worden, daarvoor de geschikte personen aanzoeke en alle beschikbare krachten tot zich trekke. Van die overtuiging uitgaande heeft de Commissie voor Taal- en Letterkunde, na vroeger het initiatief te hebben genomen tot de nieuwe bewerking van den Teuthonista, die verleden jaar verschenen is, en tot de uitgave der Spelen van Cornelis Everaert, waarvan de aanvang thans is afgedrukt, in het afgeloopen jaar eene lijst samengesteld van werken, die haar toeschenen voor eene uitgave in aanmerking te komen, en daaruit vervolgens enkele gekozen waarmede zij thans wenscht te beginnen en tot welker uitgave verschillende harer leden zich bereid hebben verklaard. Over 't algemeen is het niet de bedoeling aan de uit te geven teksten breedvoerige inleidingen en aanteekeningen toe te voegen (al zijn deze, wanneer de bewerker daartoe de stof en den tijd vindt, natuurlijk geenszins verboden), maar wel, waar daartoe aanleiding bestaat, de werken op te luisteren met facsimile's, reproductiën van afbeeldingen enz., die op zulke uitgaven een eigenaardigen stempel drukken. De bedoelde werken zijn:
1o. De Spiegel der Sonden, een uitvoerig dichtwerk, wellicht in de 14e eeuw, naar Prof. Te Winkel gist in Zuid-Holland, geschreven, waarvan vóór eenige jaren een handschrift, eigenlijk een afschrift in een min of meer
| |
| |
Saksisch gekleurd dialect, gevonden is, dat Prof. Verdam bereid is uit te geven.
2o. De bundel ‘Veelderhande geneuchlicke dichten, tafel-spelen ende refereinen’, door Prof. Kalff te recht genoemd ‘de voornaamste bron waaruit wij onze kennis [van de volksliteratuur der 16e eeuw] putten.’ Van dien uiterst zeldzamen bundel bezit de Bibliotheek der Maatschappij een exemplaar, dat door de zorgen der Commissie herdrukt zou worden.
3o. De ‘Vijftigh Lustige Historien ... Joannis Boccatij’, door Coornhert samengelezen en vertaald uit Boccaccio's Decamerone. Een vrij zeldzaam boekje en eene geschikte proeve van het vloeiend proza van Coornhert, wiens meeste werken òf te omvangrijk zijn òf door inhoud en vorm al te uitsluitend historische waarde hebben om voor een herdruk in aanmerking te komen. Prof. Ten Brink wil zich met dezen herdruk belasten.
4o. De Kluchten van W.D. Hooft, die betrekkelijk zeldzaam zijn en in vele opzichten den herdruk verdienen, waarmede Dr. Boekenoogen zich wil bezig houden.
Voorshands wordt eene som van ten hoogste 600 gulden aangevraagd om althans een aanvang met een of meer dier werken te maken; immers, al zijn daarvoor bewerkers gevonden, zoo is het toch niet zeker, dat zij alle reeds in het volgend maatschappelijk jaar ter perse zullen gaan; stellig zullen zij daarin niet alle voltooid zijn: enkele zijn vrij omvangrijk en eischen meer tijd dan ieder der bewerkers steeds beschikbaar heeft. De aanvrage heeft dan ook meer het karakter van een voorloopig crediet, waarvan geen gebruik zal worden gemaakt dan na raadpleging der Maandelijksche Vergadering door het Bestuur.
Het aldus toegelichte voorstel wordt hierop zonder discussie aangenomen.
| |
| |
X-XII. Bij de verkiezingen van zeven nieuwe Bestuursleden, van een Secretaris en van een Penningmeester worden uitgebracht 51 stemmen, waarvan 1 in blanco. Met groote meerderheid blijken gekozen te zijn: tot Bestuursleden de Heeren Dr. J. ten Brink, Mr. H. van der Hoeven, Dr. P.J. Blok, Dr. J. Verdam, Dr. A. Beets, P.A.M. Boele van Hensbroek en Dr. H.C. Rogge; tot Secretaris de Heer Dr. S.G. de Vries; tot Penningmeester de Heer Dr. W.H. Kosters. Alle gekozenen zijn ter Vergadering aanwezig en verklaren zich bereid de benoeming aan te nemen.
De Voorzitter richt hierop het woord tot de Heeren Dr. J.W. Muller, Dr. J.H.C. Kern en Dr. S.G. de Vries, die als leden des Bestuurs, laatstgenoemde als tijdelijk Secretaris, heden aftreden, en betuigt hun dank voor hetgeen zij in het belang der Maatschappij hebben verricht. Met dezen dank vereenigt zich de Vergadering door haar applaus.
Bij de rondvraag spreekt de Heer Dr. J. Verdam den wensch uit, dat de heden gehouden voordracht van den Heer Den Hertog in de ‘Handelingen’ gedrukt worde opgenomen. De Voorzitter kan tot zijne voldoening berichten, dat de Heer Den Hertog reeds de goedheid had haar voor dat doel aan het Bestuur af te staan.
Nadat hierop de Heer J. Tideman onder teekenen van instemming der aanwezigen er op had gewezen, dat er tegenwoordig een opgewekt leven heerscht in de Maatschappij en hij hiervoor aan het Bestuur en in 't bijzonder aan den Voorzitter dank had betuigd, sluit de Voorzitter de Vergadering.
|
|