Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1893
(1893)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Bijlage VI.
| |
[pagina 111]
| |
in het afgeloopen jaar hare werkzaamheden weder op meer geregelden voet gebracht. Na eene voorloopige samenkomst in de maand October waarin aangenomen werd dat zij in het vervolg, met tusschenpoozen van telkens zes weken, bijeen zoude komen en waarin ook een programma voor hare verrichtingen werd vastgesteld, hield de Taalkundige Commissie negen vergaderingen (daaronder eene buitengewone) waarin de belangen en de inhoud van het Tijdschrift gewoonlijk het eerst aan de orde waren gesteld. Dat deze meer geregelde wijze van redigeeren thans reeds en op den duur nog te meer aan het Tijdschrift ten goede komt wordt door de Commissie buiten twijfel geacht; en zij veroorlooft zich almede daarom den wensch uit te spreken, dat deze uitgave, die ten onrechte in den roep staat van ‘te geleerd te zijn’, meer dan thans het geval is belangstelling moge vinden bij de Leden der Maatschappij en onder hen een grooter getal dan het tegenwoordige (slechts 58) gebruik zal maken van het voorrecht van verminderden prijs Ga naar voetnoot1. In de tweede plaats hield de Commissie zich bezig met het bespreken van plannen voor de uitgaven die zij zich | |
[pagina 112]
| |
voorstelde door of van wege haar te doen geschieden, en als vrucht van hare overleggingen te dezen opzichte mag zij het door haar voorbereide en, wat de bouwstoffen betreft, zoogoed als gereedliggende register op de elf, eerlang twaalf deelen van het Tijdschrift vermelden, alsmede den beraamden herdruk van den Teuthonista van Van der Schueren waartoe de voorloopige werkzaamheden insgelijks reeds in aanmerkelijke mate gevorderd zijn. Ook een oud plan der Taalkundige Commissie, de uitgave van de Reizen van Mandeville Ga naar voetnoot1, werd in zooverre weder opgevat, dat men zich tot den bezitter eener kopie van het Leidsche handschrift, ons medelid N.A. Cramer te Zwolle, wendde om van diens gewaardeerde hulp bij de uitvoering zeker te zijn. Voorts achtte de Commissie het wenschelijk een afschrift te doen nemen van de voor taal, tijd en zeden zoo merkwaardige werken van den Bruggenaar Cornelis Everaert (die zich in handschrift op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bevinden), om zoodoende ook daarvan mettertijd eene uitgave, geheel of gedeeltelijk, mogelijk te maken. De Vlaamsche Academie - tot meerder zekerheid - van dit laatste voornemen verwittigd, zond bericht dat eene uitgave van Cornelis Everaert tot hare plannen niet behoorde. Zoo dikwijls de tijd het toeliet werden in de bijeenkomsten der Taalkundige Commissie onderwerpen van wetenschappelijken aard uit het gebied van taal- en letterkunde besproken of vragen daarover gedaan en zoo mogelijk beantwoord; bijdragen tot dit gedeelte der vergaderingen werden geleverd door de Heeren Ten Brink, Kern, Kluyver, Muller en Verdam. Ook van hetgeen deze besprekingen opleverden is nu reeds het een en ander aan het Tijd- | |
[pagina 113]
| |
schrift ten goede gekomen Ga naar voetnoot1 of zal daarin wel eerlang verschijnen. Nog kan worden vermeld, dat verscheidene tijdschriften die het eigendom zijn onzer Maatschappij thans, aleer zij in de Bibliotheek worden opgenomen, bij de leden der Taalkundige Commissie worden rondgezonden op gelijke wijze als zulks, met andere, bij de Historische Commissie alreeds sinds langer tijd pleegt te geschieden. |
|