Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1892
(1892)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
Levensbericht van Pieter Harme Witkamp.Het is nog zoo lang niet geleden, dat men meermalen, in den zomer, in een of ander gedeelte van ons land een wandelaar kon aantreffen, die ieders aandacht trok. De kleine, breedgeschouderde man, met zijn flaphoed en zijne lange haren, bewoog zich voort met vasten stap, nu eens den heirweg, dan weder een voetpad volgende. Soms stond hij even stil, om het terrein, waar hij zich bevond, goed op te nemen, of haalde hij een kaartje te voorschijn, om zich van de meerdere of mindere juistheid der daarop aangeteekende bijzonderheden te overtuigen. Vermoeienis scheen hij niet te kennen; wanneer een of andere vriend, die hem van den vroegen morgen vergezeld had, gretig het eerste vervoermiddel, dat zich maar voordeed, aangreep, omdat hem de krachten begaven, stapte deze stevige wandelaar rusteloos voort met denzelfden tred. Met wat brood en eieren en een frisschen dronk stelde hij zich tevreden, wanneer hij zich in eene dorpsherberg of eene boerenwoning eenige oogenblikken rust gunde, en aan slaap scheen hij óók | |
[pagina 215]
| |
weinig behoefte te hebben, want hij maakte zijne nachten bijzonder kort. Als iemand hem gevraagd had waarom hij zulke voetreizen deed, zou hij het volgende geantwoord hebben: ‘Er is weinig wat mij zoozeer aantrekt als 't wandelen. Opgeruimd en opmerkzaam door Gods heerlijke schepping te dolen acht ik poëzie, al brengt niet iedere wandeling die verheven indrukken voort, welke het geheele aanzijn van 't zaligst genot doortintelen. Doch wanneer men daarnaar tracht, wanneer men het verleden voor zijn geest doet herleven en het hart niet vervreemd is van 't waarachtig schoone, dan verbeidt men ze op eene voetreis nimmer te vergeefs. Vooral in een land als het onze, waar zooveel verscheidenheid in het landschap heerscht, waar gebruiken en gewoonten zooveel eigenaardigs bezitten, waar bijna iedere plek belangrijke herinneringen verlevendigt, geeft het wandelen onbeschrijfelijk genot. Of is het niet hartverheffend, de gebeurtenissen, waaraan wij onze grootheid en roem verschuldigd zijn, te herdenken op de plaatsen zelven waar ze zijn voorgevallen, de oorden te betreden, wier namen ons gemeenzaam zijn geworden uit de verhalen en liederen van vaderlandsche schrijvers en dichters? Wanneer ik de kaart der gezamenlijke Nederlanden ontrol, dan dringen zich duizend aangename herinneringen op aan mijn geest, want in hoe tallooze richtingen heb ik ze te voet doorkruistGa naar voetnoot1, schoone beemden van Gelderland, vruchtbare landouwen der Zeeuwsche eilanden, volkrijke streken van Holland, eenzame heiden van Brabant en Overijsel, liefelijke heuvels van Waalsch-België, prachtige dalen en steile rotsen van Luxemburg? U allen | |
[pagina 216]
| |
heb ik doorwandeld, met de kaart in de hand, met de herinneringen aan 't verledene in het geheugen en met het verlangen om veel nut uit die omzwervingen te trekken in 't hart’. Die wandelaar, wiens tochten ook voor anderen zoo veel nut hebben gesticht, was Pieter Harme Witkamp. Zijn levensloop heeft zich niet gekenmerkt door bijzonder merkwaardige gebeurtenissen. Hij behoorde tot eene familie, die waarschijlijk in de 17de eeuw uit Munsterland naar Holland was gekomen, toen de Lutherschen dáar aan vervolging bloot stonden. Witkamp zelf hield het er voor, dat de familie haar naam ontleende aan zeker landgoed, dus geheeten, gelegen aan den weg tusschen Ahaus en Wessum. De tak, waaruit hij was gesproten, woonde reeds in de 18de eeuw in Amsterdam, waar zijne moeder Johanna Maria Deutschmann hem in eene eenvoudige woning in de Nieuwe Looierstraat den 30sten October 1816 het levenslicht schonk. Zijn vader Philip was er medewerker aan den Amsterdamschen Mercurius; zijn grootvader, naar wien hij genoemd was, een echte Oranjeklant, streed in 1799 in Noordholland, en zijn overgrootvader Harme Philip was te Amsterdam Commandeur van het Stadswaterkantoor. De familie heeft in den Franschen tijd veel geleden, zoodat er niet aan gedacht kon worden, den jongen Pieter Harme, ofschoon hij reeds in zijne jeugd grooten lust toonde om door het lezen van degelijke boeken zijne kennis te vermeerderen, eene wetenschappelijke opleiding te geven. De knaap droomde van vreemde landen en volken, waarvan hij in reisverhalen had gelezen, en wilde ter zee varen; doch de ouders vonden het beter, hem bij een goud- en zilversmid in de leer te doen. Dat ambacht beviel den jongen volstrekt niet; de liefhebberij zijner | |
[pagina 217]
| |
kindsheid om kaartjes te teekenen zette hij hier op de werkbank voort, in plaats van vlijtig te polijsten en te soldeeren. Na een paar maanden gaf men toe aan zijn verlangen om onderwijzer te worden. Zoo kwam hij in 1830 als kweekeling op de Tusschenschool van den algemeen geachten en verdienstelijken onderwijzer Pieter Best, die op de verdere vorming van Witkamp grooten invloed heeft gehad. Aardrijkskunde en geschiedenis, inzonderheid die des vaderlands, de vakken waardoor de leerling zich het meest aangetrokken gevoelde, werden ook met zekere voorliefde door zijn leermeester beoefend. Voorzien van een loffelijk getuigschrift van Best, omtrent zijn ijver, zijne leerzaamheid en zijn goeden aanleg, meldde de zestienjarige Witkamp zich bij de Provinciale Commissie van Noordholland aan voor zijn eerste examen. Het diploma van onderwijzer 4de rang werd hem uitgereikt, twee jaren later dat van den 3den rang en in October 1838 dat van den 2den rang. Men verhaalt dat hem, bij een dier examens, werd opgegeven eene kaart van Holland te teekenen onder de grafelijke regeering. De vraag was vermoedelijk afkomstig van Jacob van Lennep, die destijds in de Commissie zat, en deze moet vreemd hebben opgezien, toen de candidaat met alle bescheidenheid verlangde te weten, welk tijdperk hij als grondslag moest aannemen, daar onder verschillende graven de grenzen van hun gebied belangrijk gewijzigd waren. Er ontwikkelde zich toen een onderhoud tusschen Witkamp en zijne ondervragers, waarbij men den tijd vergat. Met een hartelijken handdruk en eene bijzondere lofspraak werd de jeugdige onderwijzer tot hoogeren rang bevorderd. Voordat hij nog zijn 2den rang had gehaald, werd Witkamp in Augustus 1837 aangesteld tot hulponder- | |
[pagina 218]
| |
wijzer bij de school van het Hersteld Evangelisch Luthersche Weeshuis. Dat hij de goede verwachtingen, die men van hem had opgevat, niet teleurstelde blijkt uit een getuigschrift, in December 1839 door C.G. Withuys, destijds voorzittend regent van het Weeshuis, aan Witkamp uitgereikt, waarin gewezen wordt op ‘zijnen minnelijken omgang, zijne nederigheid gepaard aan grondige en veelomvattende kennis, bij groote bekwaamheid om zijne kennis mede te deelen en in het jeugdig geslacht zucht tot het verkrijgen van kennis op te wekken’. Hij bleef hier werkzaam tot in het voorjaar van 1846, toen er eene Oefenschool werd opgericht voor aankomende onderwijzeressen. Bij deze inrichting werd hij tot eersten onderwijzer aangesteld, nadat hij op uitnoodiging der Commissie het leerplan voor de verschillende vakken had opgemaakt. Zij, die Witkamp in deze jaren van nabij gekend hebben, roemen nog zijne levendige, bezielende voordracht, vooral wanneer hij zich met zijne lievelingsvakken bezig hield. Bij het onderwijs in de aardrijkskunde begon hij met Amsterdam. Hij teekende op het bord de wegen, die de kinderen van hunne huizen naar de school gewoon waren te loopen. Zoo kwam er eindelijk eene geheele plattegrond van de stad voor den dag. Vervolgens stelde hij de ligging van de hoofdstad in betrekking tot een aantal bekende naburige plaatsen aanschouwelijk voor. Zoo klom hij tot de provincie op en van deze tot het geheele land, tot de naburige landen en ons werelddeel, altijd teekenende, tot eindelijk zijn onderwijs de geheele aardoppervlakte omvatte. Daar de hulpmiddelen voor dat onderwijs hem òf te onvolledig, òf te gebrekkig toeschenen, stelde hij zelf handboekjes en kleine atlassen samen, om de jeugd eene nauwkeurige kennis van ons land bij te brengen. Vooral door | |
[pagina 219]
| |
zijne ijverige medewerking aan de uitgave van goedkoope schoolkaartjes heeft Witkamp zich verdienstelijk gemaakt. Wist Witkamp weetgierige leerlingen door zijne methode van onderwijs te boeien, van woelige knapen heeft hij wel eens last gehad. Zijne groote goedhartigheid deed hem de genegenheid van velen winnen, maar was niet altijd in staat de dartelheid binnen zekere perken te houden en de noodige tucht te handhaven. Misschien heeft hij zelf gevoeld, dat het op den duur zijne roeping niet zijn kon, bij het lager onderwijs werkzaam te blijven. Hij moet zich meer op zijn gemak gevoeld hebben, toen hem de leiding van andere, meer ontwikkelde leerlingen werd toevertrouwd. Zeker achtte hij zich geheel op zijne plaats, toen hij in later jaren tijdelijk voor zijn vriend Van Otterloo aan de Handelschool de aardrijkskunde doceerde. Of hij ten slotte uit eigen beweging besloot, in 1854 de onderwijzersloopbaan vaarwel te zeggen, dan of hij hiertoe bewogen werd door Dr. Samuel Sarphati, zou ik niet durven zeggen, maar zeker is het, dat deze merkwaardige man, de stichter van zoo menige nuttige instelling, een beslissenden invloed op Witkamp's verdere levensgeschiedenis heeft gehad. Beiden gloeiden van liefde voor het vaderland en voor hunne geboortestad; beiden waren vol geestdrift, waar het gold iets groots en goeds tot stand te brengen. Nauwelijks was de Vereeniging voor Volksvlijt gesticht, die in 1852 op de Pijpenmarkt te Amsterdam hare werkzaamheden aanving, of Sarphati wist Witkamp, wiens uitgebreide en veelzijdige kennis hij hoog waardeerde, aan zich te verbinden bij de uitvoering zijner grootsche plannen. Vergis ik mij niet, dan heeft de tentoonstelling van | |
[pagina 220]
| |
hulpmiddelen voor het onderwijs, die uitging van bovengenoemde Vereeniging, en waaraan Witkamp als lid van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap een krachtig aandeel nam, hem het eerst tot Sarphati gebracht. Ondanks het verschil in jaren, werden beide mannen weldra warme vrienden. Sarphati's ideaal was, Amsterdam een Paleis voor Volksvlijt te schenken, dat het middenpunt moest worden van eene nieuwe uitlegging der stad, die zich waardig zou aansluiten bij de uitbreidingen van de 17de eeuw. Onder diens leiding heeft Witkamp alles gedaan om de verwezenlijking van dat ideaal te bevorderen. Ongelooflijke bezwaren moesten overwonnen worden, eer de aanzienlijke geldsom bijeengebracht, het uitgestrekt terrein voet voor voet veroverd, de plannen tot zulk een reuzenbouw geheel voltooid waren. Witkamp was daarbij Sarphati's rechterhand. Ook voor hem waren het feestdagen, toen in September 1859 de eerste paal geheid en in April 1860 de eerste pijlers gesteld konden worden in tegenwoordigheid des Konings. Groot was ook zijne voldoening, toen op 16 Augustus 1864, in tegenwoordigheid van Prins Frederik, het prachtig gebouw werd ingewijd. Met welk eene levendigheid riep hij in 1886, bij de onthulling van het Sarphati-monument, ons den ouden toestand nog eens voor den geest, en schetste hij in breede trekken wat Amsterdam door deze stichting geworden was! Witkamp bleef aan het Paleis verbonden, tot het bestuur, weinige jaren geleden, in andere handen overging. Hij vervulde er eerlang de betrekking van Bibliothecaris, in welke betrekking hij tevens belast was met de uitgave van het ‘Tijdschrift voor Volksvlijt’, dat onder de redactie van Mr. S.A. van Eijk van 1854 tot 1887 het licht zag. Niet ten onrechte noemde de Paleis-commissie hem haar | |
[pagina 221]
| |
wetenschappelijk element. De geschiedenis van het Paleis is voor een deel Witkamp's geschiedenis, want bij alle belangrijke feesten, dáár gevierd, trad hij op den voorgrond. Toen hier de 50ste gedenkdag van Neerlands onafhankelijkheid op 19 Juni 1865 werd herdacht, vervaardigde hij het ‘Danklied’, dat met Tollens' Volkslied en Heye's Vlaggelied door 800 kinderen der Stadsarmenscholen werd aangeheven, terwijl meer dan 8000 menschen de verbazende ruimte vulden. Op verlangen van Sarphati dichtte hij de feestcantate bij de opening der eerste Algemeene Tentoonstelling van Nederlandsche nijverheid en kunst, die op 21 Juni 1866, in tegenwoordigheid van Prins Hendrik, geopend werd; eene dichterlijke lofrede op ons kleine land, dat zooveel schoons wist tot stand te brengen, en waarvan de woorden: ‘Vlijt brengt zegen, kennis, macht’,
dank zij de compositie van J.M. Coenen, bijzonder krachtig uitkwamen. Ook de cantate bij de herdenking van het tienjarig bestaan op 20 Aug. 1874 was van hem. In 1875 zou het orgel van het Paleis worden ingewijd, en men koos daartoe den 27sten October, den dag, waarop vóór zeshonderd jaren graaf Floris V aan Amsterdam den giftbrief schonk, die tot heden, ‘voor vloed, en vlam en roof gespaard’, in de bekende IJzeren kapel van de Oude Kerk te Amsterdam bewaard was geblevenGa naar voetnoot1. Wederom was het Witkamp, die dit feit herdacht in een gedicht, bij die gelegenheid door hem met bezieling voorgedragen. Van dat grafelijke privilegie dagteekende de ontwikkeling van Amsterdam als koopstad, die in | |
[pagina 222]
| |
omvang en beteekenis, in welvaart en bloei van eeuw tot eeuw toenam, tot zij in het midden der 17de eene wereldstad was geworden. ‘De koopstad aan het IJ wordt koopmarkt van Euroop,
Wordt wereldmarkt. Zij heerscht in 't Oosten en in 't Westen,
Werpt straks haar wallen neer voor nieuwer, ruimer vesten.
De trouw der burgers geeft haar aanzien. Blijde hoop
Op welvaart en fortuin meent ieder zich beschoren,
Die naar den IJstroom komt of Amstlaar is geboren’.
Men ziet uit deze enkele proeve, dat Witkamp ook de dichtkunst niet onverdienstelijk beoefende. De eenvoudige man zou echter vreemd hebben opgezien, indien men hem eene plaats had willen aanwijzen onder onze dichters. Hij maakte menig gelegenheidsdicht o.a. voor den directeur van Natura Artis Magistra, Dr. Westerman, op zijn tachtigsten verjaardag. Op den 27sten Juni 1886 overhandigde hij zijn vriend Hofdijk het Album, waarin Nieuwer Amstels Kunstvrienden den zeventig-jarigen dichter huldigden, met de woorden: Het lommer langs het Kenmer duin,
't Smaragd van Hollands schoonen tuin,
Heeft u de liefde in 't hart geplant
Voor 't vrijgemaakte Vaderland.
In het vroeger zoo bekend letterkundig gezelschap V.W., waarin hij nog langen tijd den geest levendig hield, heeft hij meermalen het bewijs geleverd, dat het hem niet aan kunstvaardigheid ontbrak, om zich in gebonden stijl uit te drukken. Maar hij legde zich bijzonder toe op het schrijven van een goeden prozastijl. Hij dweepte met de Nederlandsche taal, waarvan hij de schoonheid en den rijkdom niet genoeg wist te roemen. Van bastaardworden had hij een afkeer, en als hij ze anderen hoorde gebruiken, was hij gewoon op zijne goedigen toon te zeggen: | |
[pagina 223]
| |
‘zou het niet beter zijn daarvoor een echt Hollandsch woord te gebruiken? Onze taal is zoo rijk!’ In den ‘Almanak voor verstand en hart’ van 1837 leverde hij zijn eerste prozastukje, en hoeveel schetsen, verhalen, beschrijvingen, letterkundige geschriften voor allerlei aard, zijn er sedert niet uit zijne welversneden pen gevloeid! Zijne vruchtbaarste jaren waren die, gedurende welke hij met A. Ising en A. Snieders de redactie uitmaakte van het Nederlandsch Magazijn, aan welk Tijdschrift door de uitgevers, Gebr. van den Es, sedert 1861 alles ten koste werd gelegd. In vroeger jaren hield hij ook wel voordrachten over geschied- en oudheidkundige en andere onderwerpen, doch toen zijn gezicht begon te verminderen, verscheen hij niet meer op den katheder; alleen in kleine kringen, zooals die van het Koninklijk Oudheidkundig genootschap, trad hij meermalen als spreker op. Want de geschiedenis, inzonderheid van de Nederlanden, was Witkamp's studievak. Hij was geen geloovige op gezag en wilde niets aannemen, wat hij niet zelf onderzocht had voor zoover zijne taalkennis reikte. In dit opzicht had hij door eigen inspanning later veel aangevuld, wat aan zijne opleiding had ontbroken. Hij verstond ook een weinig Latijn. Uit zijne aanteekeningen bleek mij, hoe goed hij vertrouwd was met de meeste nieuwe talen, zoodat hij alle werken las, die hem bij zijn onderzoek dienen konden. Zoo vond ik een uitvoerig uittreksel uit ‘El felicissimo viaio del Principe don Philippe por J. Chr. Calvate de Estrella’. Zijn bijzonder scherp geheugen, kwam hem hierbij zeer te stade. Wie iets begeerde te weten op het gebied van zijne onderzoekingen, klopte nooit te vergeefs bij hem aan, zoodat hij weleens een ‘wandelend lexicon’ werd genoemd. Eens was hij, op een uitstapje naar Luxemburg, getuige van de springprocessiën | |
[pagina 224]
| |
te Echtenach. Bij die gelegenheid ontmoette hij een pastoor uit Lotharingen, die opzettelijk was gekomen, om deze plechtigheid te zien, maar van hare geschiedenis en beteekenis niets bleek te weten. Hoe verbaasd was deze geestelijke, toen hij door een Nederlandsch protestant omtrent alles volledig werd ingelicht! Witkamp's uitgegebreiden kennis bleek vooral bij de Historische Tentoonstelling, die in 1876 in de zalen van het Oumannenhuis werd gehouden. De commissie, waarvan hij deel uitmaakte, stond voor een chaos van ingezonden voorwerpen, die onophoudelijk aangroeide, en waarvan een catalogus moest gemaakt worden. De massa stof was bijna niet te overzien of te beheerschen; verdeeling van arbeid was noodig. Maar niet ieder was berekend voor zijne taak en sommigen gaven zich den tijd niet om alles behoorlijk te keuren en te beschrijven, daar het hun in de eerste plaats te doen was om op het bepaalde tijdstip klaar te komen. Witkamp daarentegen, vijand van alle oppervlakkigheid, wenschte dat aan de schikking en vooral aan den catalogus alle zorg zou worden besteed; indeeling en omschrijving der voorwerpen moesten onberispelijk zijn. In het maatschappelijk en huiselijk leven onzer vaderen, in wapen- en zegelkunde, kortom op elk gebied der Nederlandsche oudheid bleek hij te huis te zijn. Zijne nauwkeurigheid was wel eens al te groote angstvalligheid; hij stelde anderen en zich zelven te hooge eischen. Doch op Witkamp kon niemand boos worden, terwijl hij zelf een voorbeeld was van onvermoeide werkzaamheid, onuitputtelijk geduld en onverstoorbare goedwilligheid. Zoo kwam de monumentale catalogus van deze Tentoonstelling tot stand, die altijd zijne waarde behouden zal. Uit achting voor den man, die hem bij de samenstelling steeds ter zijde stond, droeg de heer D.C. Meyer zijne ‘Wandeling | |
[pagina 225]
| |
door de zalen der Historische Tentoonstelling’ aan Witkamp op. Maar nog grooter voldoening smaakte deze, toen hij op zekeren dag in de keuken van den concierge van het groote gebouw, dat geheel voor de Tentoonstelling in beslag was genomen, rustig zat te arbeiden, en onverwacht burgermeester Den Tex binnen kwam, om hem de tijding te brengen van zijne benoeming tot Ridder van de Eikekroon. Weldra bleek, hoe alle commissieleden er evenzeer mede ingenomen waren, dat de Tentoonstelling niet in een voorzitter of secretaris was geëerd, maar in den man die er zich geheel voor gegeven had. Zij, die toen of bij andere gelegenheden met Witkamp gewerkt hebben, prezen om strijd zijn wetenschappelijken zin. Verzekerde hij iets, men kon er op vertrouwen, dat hij zich van de juistheid en de waarheid overtuigd had. Hij kon het Van der Vijver niet vergeven, dat deze in zijne ‘Geschiedkundige beschrijving van Amsterdam’ zaken beschreef, die reeds een halve eeuw geleden weggebroken of verbrand waren. Aan zijne waarheidsliefde paarde zich eene groote onpartijdigheid, waarvan al zijne historische studiën den stempel dragen, inzonderheid zijne ‘Geschiedenis der zeventien Nederlanden’, die hij zelf zijn hoofdwerk achtte. Het laat zich begrijpen, dat Ed. Jacobs te Wernigerode, die Witkamp persoonlijk had leeren kennen, toen hij eene voetreis deed door het Harzgebergte, met dezen vele brieven heeft gewisseld onder de bewerking van zijn ‘Juliana von Stolberg.’ ‘Was nun?’ schreef de Duitsche geleerde aan onzen Witkamp, toen zijn handschrift voor de pers gereed lag; ‘Denn eine solche grössere Schrift, die nicht das Charakter leichter Lecture, eines Romans oder Schulbuchs hat, nimmt ein Buchhändler nicht ohne Weiteres im | |
[pagina 226]
| |
Verlag.’ Zou hij zijn boek ter uitgave aanbieden aan een Nederlandsch genootschap? Of onderteekenaars trachten te werven in Duitschland en hier te lande? Ik weet niet wat Witkamp aan Jacobs geantwoord heeft, maar ik vermoed dat wij mede aan zijn goeden raad thans het bezit van dit boek mogen dank weten. Doch Witkamp was vóór alles geograaf. Hij zelf zou de eerste geweest zijn om te erkennen, dat hij geen beoefenaar van de wetenschap der aardrijkskunde in haar geheelen omvang mocht heeten. Hij hield zich voornamelijk bezig met de topographie en cartographie, inzonderheid van ons land, en wat hij op dit gebied geleverd heeft is waarlijk niet gering te achten. Ik herinner alleen aan zijn Aardrijkskundig Woordenboek, hetwelk onder de bewerking zóózeer in omvang toenam, dat de uitgave om finantieele redenen gestaakt zou zijn, indien belangstellende vrienden niet ter hulp waren gekomen, en aan zijne leerboekjes. ‘Ik heb altijd’, schreef mij een zijner vrienden, ‘de grootste bewondering gehad voor zijn ‘‘Handboekje der aardrijkskunde van het Koningrijk der Nederlanden’’, 3de druk. Dat kleine groene boekske bevat in zijne rubrieken: ‘‘vermaarde gebouwen’’, ‘‘beroemde Nederlanders’’ en elders een schat van bijzonderheden, die men anders alleen, door verschillende dikke en dure boeken te raadplegen, bijeen kan zoeken, en die hij in zijn trouwhartigen eenvoud, zoo goed als om niet ten beste gaf.’ Bovenal mag zijn ‘Gids voor reizigers in Nederland’, die hij in 1847 uitgaf, niet onvermeld blijven. Blijkbaar heeft hij het voorbeeld gevolgd van de gebroeders Baedeker, die zes jaren te voren begonnen waren hunne reisboeken uit te geven; althans zijn ‘Gids’ is op dezelfde leest geschoeid. Noode onthoud ik mij, in bijzonderheden over den rijken inhoud van dit boekje, over | |
[pagina 227]
| |
kaarten en platte gronden te spreken. Ouderen van dagen zullen zich misschien nog met mij herinneren, wat zij in hunne jeugd, bij hunne eerste wandelingen in het Gooi of in Gelderland, of bij het bezoek van andere gewesten en steden, aan dit reisboekje verschuldigd zijn. Eerst in 1861 nam Baedeker Holland onder zijne reisgidsen op, en bij de samenstelling van alle latere uitgaven is Witkamp, dien de broeders Karl en Fritz persoonlijk hebben leeren kennen, steeds de vraagbaak geweest. De groote veranderingen, die er gedurende eene halve eeuw in ons land hebben plaats gehad, verhoogen thans de waarde van dit werkje. Het geldelijk voordeel, dat Witkamp van zulke uitgaven trok, was allerminst geëvenredigd aan de moeite der samenstelling. Zijn tijd betaald te krijgen, daaraan dacht hij zelfs niet. Door zijne zorgvuldige nasporingen leverde hij altijd meer kopy dan uitgever en publiek wenschten te betalen, maar zijn edelmoedig verlangen om zijne wetenschap aan anderen mede te deelen overtrof verre de zorg voor zijn eigen belang. Hoeveel Witkamp op aardrijkskundig gebied geleverd heeft, blijkt uit de achter dit Levensbericht geplaatste lijst van zijne werken, doch het was mij niet mogelijk alle door hem geteekende en verbeterde kaarten op te geven. Ontelbare kaartjes vervaardigde hij ten dienste van de scholen. Al zijne kaartwerken munten uit door nauwkeurigheid en nette uitvoering. Voor zoover hij zich met de cartographie van andere landen heeft bezig gehouden, trok hij partij van zijne uitstapjes in den vreemde. Hield hij zich met landstreken bezig, die hij niet had bezocht, dan trachtte hij zich in verbinding te stellen met kundige mannen, om hem voor te lichten. Voor Nederland kwamen hem zijne veelvuldige voetreizen ten | |
[pagina 228]
| |
goede. Achtereenvolgens heeft hij ons land in alle richtingen doorkruist, met kaart en potlood in de hand. Sommige gedeelten bezocht hij meermalen, om de veranderingen in kaart te brengen, die door den aanleg van spoorwegen en het graven van kanalen, door indijkingen en droogmakerijen hadden plaats gehad. Zijn stevig lichaamsgestel leed er niet onder, al legde hij de grootste afstanden af, zooals van Ter Heide over Breda en Tilburg naar Den Bosch; van Amsterdam naar Putten op de Veluwe. Zijne stoute wandeltoeren in Zeeland in 1867 trokken zóózeer de aandacht, dat de toeloop van nieuwsgierigen hem drong ze tijdelijk te staken. Op zijn zes-en-zestigste jaar wandelde hij van Arnemuiden over het Sloe, Wolfaartsdijk en Wilhelmina-polder naar Goes; van daar den volgenden dag over Hansweert, Yerseke en Krabbendijke naar Rilland-Bath en verder over den zeedijk naar Woensdrecht en Bergen-op-Zoom. Op bijna zeventig-jarigen leeftijd liep hij nog zonder vermoeienis van Utrecht over Jutfaas, Vreeswijk, Ameiden en Langerak naar Schoonhoven en Nieuwpoort, en bracht hij tien dagen onafgebroken wandelende in Limburg, in het land van Overmaas en Zuid-Brabant door. Geen wonder dat men hem schertschend ‘den grootsten landlooper van Nederland’ noemde. Al deze voetreizen, hetzij dat hij ze alleen volbracht, of wel vrienden als Ter Gouw, Hekking of Craandijk hem vergezelden, hebben uitnemende vruchten gedragen. Bijna geen deel van ons land werd door hem in kaart gebracht, hetwelk hij niet persoonlijk had onderzocht. Niet ten onrechte werden zijne kaarten hier te lande, en in het buitenland, zooals door den hoogleeraar Supan te Gotha, zeer gewaardeerd. Zijne topographische kennis heeft niet zelden gewichtige diensten bewezen. Bij de samenstelling van de hydrographische kaart der Schelde | |
[pagina 229]
| |
van Vlissingen tot Antwerpen, gaf hij aan de regeering de noodige inlichtingen, die door den Minister van Marine in 1882, bij de toezending van een exemplaar, dankbaar werden erkend. Toen er in 1876 een wetsontwerp aanhangig was betreffende de regeling en inrichting der Arrondissements-Rechtbanken en Kantongerechten, merkte Witkamp leemten op, die hij bescheiden onder de aandacht van den Minister bracht; deze was er hem dankbaar voor en herstelde de fouten in eene nadere nota van wijziging. Aan het initiatief van Witkamp hebben wij meer dan ééne spoorwegverbinding te denken. Reeds in 1845, bij eene wandeling door Hilversum's omstreken, kwam bij hem, volgens zijn eigen getuigenis, het denkbeeld op, om een lijn van Amsterdam over Hilversum en Amersfoort naar Apeldoorn aan te leggen. Eerst twintig jaren later bracht hij dit denkbeeld in kaart, toen hij bevriend was geworden met Corn. Outshoorn, den kundigen en ondernemenden bouwmeester van het Paleis voor Volksvlijt. Deze werkte het plan uit en diende zijn ontwerp met Witkamp's kaart bij de Regeering in. Met dezen architect ontwierp hij ook de spoorwegen Amersfoort - Nijmegen en Breskens - Maldeghem, waarvoor concessiën werden gevraagd. Al deze verbindingen zijn later, zij het ook eenigszins gewijzigd, tot stand gekomen, de laatste in den vorm van een tramweg. Witkamp bezat bij uitnemendheid een zeer sterk ontwikkelden gezichtszin. Het beeld van een landstreek, die hij bezocht had, stond hem onuitwischbaar in het geheugen geprent. Toen ik vóór eenige jaren voornemens was, wandelingen te doen in de omstreken van Maastricht, Luik en Aken, en hem inlichtingen vroeg omtrent de enclave Moresnet, teekende hij dadelijk met potlood de ligging, met opgave van de verschillende wegen en kleine plaatselijke bijzonderheden. Het | |
[pagina 230]
| |
bleek, dat de beste gids mij niet beter den weg had kunnen wijzen. Voorts bezitten wij van Witkamp's hand niet weinig historische kaarten, die met de meeste zorg bewerkt zijn. Zoo voegde hij aan zijne ‘Geschiedenis der zeventien Nederlanden’ een zestal oorspronkelijke historische kaarten toe, en gaf hij op zijne kaart van de Nederlanden onder Koning Willem I met groote nauwkeurigheid al de bestanddeelen op, waaruit het nieuwe koningrijk was samengesteld. Gelijk hij zich dikwijls beklaagde over aardrijkskundige fouten in dagbladen, zoo konden hem ook topographische onnauwkeurigheden bij geschiedschrijvers geweldig hinderen. Aan Witkamp komt ook de eer toe, van het eerst in Nederland belangstelling gewekt te hebben voor het aloude groothertogdom Luxemburg. Reeds in 1841 gaf hij eene beschrijving van dit merkwaardig en door de natuur zoo bevoorrechte land in het licht, die door den Koning-Groothertog dankbaar werd aangenomen. In zijn ‘Handboekje der aardrijkskunde voor het Koningrijk der Nederlanden’ werd ook aan Luxemburg eene plaats ingeruimd, en telkens deelde hij in tijdschriften daarover geschied- en aardrijkskundige bijzonderheden mede. Prins Hendrik, die Witkamp's warme liefde voor vaderland en Oranje hoog waardeerde, bewees bij verschillende gelegenheden zijne erkentelijkheid voor deze ingenomenheid met zijn geliefd Luxemburg. Zoo te Soestdijk als elders is Witkamp meer dan eens zijn gast geweest. Ook anderen hebben in dit opzicht zijne verdiensten erkend. De ‘Société Royale Grandducale pour la recherche des monuments historiques dans le Grand Duché de Luxembourg’ benoemde hem in 1857 tot eerelid. De bekende dichter M. Lenz knoopte banden van vriendschap met hem aan. ‘Es treibt die Wissenschaft sie fort
Zu wandern stets von Ort zu Ort,
| |
[pagina 231]
| |
Der Völker Schicksal ze ergründen....
Auch Luxemburg's gedenken sie
Und seiner Schönheit Poesie.’
Zong deze hem in 1874 toe. Hoe dankbaar was Lenz onzen Witkamp voor diens levensbeschrijving van den onvergetelijken Prins, hoe hartelijk zijn gelukwensch op Witkamp's zeventigsten verjaardag! Witkamp's verdiensten zijn dus niet onopgemerkt gebleven. Dat ondervond hij ook in andere opzichten. Het Historisch Genootschap te Utrecht benoemde hem in 1871 tot lid, en onze Maatschappij volgde dit voorbeeld een jaar later. Het Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, waarvan hij van 1 Mei 1868 tot 1 Mei 1871 bibliothecaris was geweest, waaraan hij een zijner monographieën heeft gewijd, aan welks ‘Jaarboekje’ hij had medegewerkt, nam hem in 1882 op onder zijne leden van verdienste. Het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap schonk hem in 1886 op zijn feest het diploma van eerelid. De commissiën voor de aanbieding van een Vaderlandsch Album én aan Prinses Hendrik te Soestdijk op 2 October 1878 én aan H.M. Koningin Emma te Amsterdam op 22 April 1879 kozen hem tot hun eersten secretaris; de samenstelling en beschrijving dier Albums was grootendeels zijn werk. Hij was ook de rechterhand der Commissie voor den historischen optocht op den Princessedag (1 Sept. 1888) te Amsterdam. Altijd was hij tot medewerking bereid, wanneer zulks werd verlangd. ‘Niets is mij aangenamer dan dienst te bewijzen, wanneer mij dit mogelijk is’, kon hij naar waarheid verklaren. ‘Door eigene studie dikwijls genoopt om inlichtingen te vragen, waardeer ik zeer hoog iedere bijdrage, die mijne bescheiden pogingen helpt ondersteunen’. Hulpvaardigheid was een | |
[pagina 232]
| |
zijner edelste karaktertrekken. Doch er is meer. Zij die hem van nabij gekend en veel met hem gearbeid hebben, zijn niet uitgesproken over zijn lof. Zij roemen zijne degelijkheid, gepaard aan de grootste bescheidenheid, zijne humaniteit en zijne onverstoorbaar optimisme, zijne belangeloosheid en zijne waardeering van het werk van anderen. Naar het uiterlijk te oordeelen, nam hij zeker niet ieder dadelijk voor zich in; doch de eigenaardige slordigheid in zijne kleeding was meer een gevolg van kinderlijke onbeholpenheid dan van gebrek aan schoonheidszin. Daarentegen was hij bijzonder netjes op zijne boeken en papieren. En al liet de zorg voor zijn uiterlijk voorkomen vaak te wenschen over, menigeen merkte dit bijna niet op, wanneer hij een gesprek had aangeknoopt met den man, die ieder door zijn gezelligen kout en den rijkdom zijner kennis wist te boeien. Witkamp heeft weleens met dezen en genen een lans gebroken, als het niet anders kon, doch ook dan toonde hij zich uiterst zachtmoedig. In 1873 werd hij, naar aanleiding van een artikel, door hem geschreven in de Amsterdamsche Courant van 4 Januari, getiteld ‘Gedempte Looyerstraat-Fokke Simonstraat,’ in een strijd gewikkeld met den boekhandelaar Frijlink, en wel over levensbijzonderheden van dezen schrijver. ‘De waarheid, de Hollandsche goedrondheid en de eerbied voor zijn achtenswaardigen vader’ drong hem tot die polomiek. Arent Fokke vond in Witkamp een kloek en waardig verdediger, wiens verweerschrift in alle opzichten gunstig afsteekt bij den toon, waarop hij was aangevallen. Zoo leefde en werkte Witkamp jaren achtereen en steeds met dezelfde opgewektheid in zijn geliefd Amsterdam, waaraan hij meer dan één geschrift heeft gewijd. Klein was de huiselijke kring, waarin hij zich bewoog. | |
[pagina 233]
| |
Zijne echtgenoote Johanna Elizabeth Appenzeller, met wien hij den 7den Juli 1841 in het huwelijk trad, schonk hem zeven kinderen, waarvan er vier vroegtijdig stierven. Op een zijner beide zoons, die als onderwijzer naar Indië vertrok, ging zijne liefde over voor de beoefening der geographie. Zijne eenige gehuwde dochter alleen kon op Zaterdag, 30 October 1886, getuige zijn van de hulde, die door een groot aantal vrienden en vereerders aan Witkamp op zijn zeventigsten verjaardag werd gebracht. Te 12 uren met zijne gade de marmeren zaal van het Paleis voor Volksvlijt binnengeleid, was de heer A.C. Wertheim, Voorzitter van het Comité tot regeling dezer feestviering, de eerste, die den vriend met warmte de hand drukte. Daarop sprak de Eere-voorzitter, de hoogleeraar M. de Vries, hem hartelijk toe uit aller naam. Inderdaad hij was de tolk van ontelbaren in den lande, toen hij Witkamp dankte voor hetgeen hij als Nederlander had gedaan, voor de kennis van het hem zoo dierbaar vaderland en zijne geschiedenis; er op wijzende hoe hij de gedachtenis van ons roemrijk verleden voor tijdgenoot en nakomelingschap had bewaard, hoe hij de de liefde voor de vorsten uit het Oranjehuis, die met onze vaderen hadden geleden en gestreden, steeds levendig had gehouden, en daarbij den roem had gehandhaafd van het aloud Amsterdam. Hoe diep getroffen was de nederige man, toen hem een stoffelijk bewijs van waardeering werd overhandigd, waardoor hem een rustige ouderdom werd verzekerd, vergezeld van een Album, waarin de namen van den Minister van Binnenlandsche zaken en van de Burgermeesters van Amsterdam en Nieuwer-Amstel op de eerste bladzijden geschreven stonden; toen hem zijne beeltenis in brons, alsmede een sierlijke leunstoel namens ingezetenen van Nieuwer-Amstel, werden | |
[pagina 234]
| |
aangeboden; toen commissién uit het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap en het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap hem kwamen begroeten; toen later in de groote zaal een breede rij van zangeressen en zangers de feestcantate aanhief, door Ten Kate te zijner eer gedicht. Dit feest, waarvan de Amsterdamsche bladen uitvoerig verslag hebben gegeven, ligt allen die er bij tegenwoordig waren, nog versch in het geheugen. Voor Witkamp was het een onvergetelijke dag aan den avond van een welvolbracht leven. Niet lang hierna brak hij zijne woning onder Nieuwer-Amstel op, om in het stille Wichen zijne laatste jaren te slijten. Zooveel zijne verzwakte oogen het toelieten, bleef hij ook daar nog voortwerken. Hij vierde er in 1891 zijn gouden huwelijksfeest, waarin door tal van vrienden van nabij en van verre werd gedeeld. Onverwacht kwam in den aanvang des jaars de tijding, van zijn dood. Hij stierf den 8sten Januari in vijf-en-zeventigjarigen ouderdom. Het vaderland verloor in hem een zijner verdienstelijkste zonen. Een eenvoudig gedenkteeken, door vrienden en vereerders opgericht, wijst de plaats aan waar zijn stoffelijk overschot rust.
H.C. Rogge. | |
[pagina 235]
| |
Lijst der werken van P.H. Witkamp.Aardrijkskundige Werken.Proeve eener staats-, aardrijks- en geschiedkundige beschrijving van het Groot-hertogdom Luxemburg. Amst. 1841. kl. 8o. Met afb. Utrecht en derzelver fraaie omstreken. Utr. 1841. kl. 8o. De beschrijving van de stad is van N. van der Monde. Schoonheden van natuur en kunst. Utr. 1844. Langw. 4o met houtgrav. Uitgegeven met J. ter Gouw, van wiens hand alleen het artikel over Amsterdam is. Handboekje der aardrijkskunde van het Koningrijk der Nederlanden, het Groot-hertogdom Luxemburg en de bezittingen der Nederlanders buiten Europa, enz. Amst. 1844, kl. 8o. 2e dr. 1847. 3e dr. 1859. Handboekje der aardrijkskunde van Europa. Amst. 1846. kl. 8o. Gids voor reizigers door Nederland, met eene kaart en plattegronden van Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht. Amst. 1847. 8o. Handboekje der aardrijkskunde van Noord-Holland, enz. Amst. 1848. kl. 8o. Met kaartje. Het oorlogstooneel in Italië. Schets van het Lombardisch-Venetiaansch Koningrijk en aangrenzende landen. Met een kaart. Amst. 1848. 8o. Aardrijkskundig leerboekje voor de lagere scholen in de provincie Noord-Holland. 1e st. N.-Holland en de Nederlanden. 2e st. Europa en de geheele aarde. Amst. 1849. kl. 8o. De Aardbol. Magazijn van hedendaagsche land- en volkenkunde. Amst. 1840-1854. fo. Dl. III (De Nederlanden) is gedeeltelijk, de dln. IV-IX (Luxemburg, Duitschland, Oost- en Noord-Europa, Azië) zijn geheel door Witkamp bewerkt. | |
[pagina 236]
| |
Aardrijkskundig leerboekje voor de provincie Zuid-Holland. 2 stn. Amst. 1851. kl. 8o. Aardrijkskundig leerboekje voor de provincie Gelderland. 2 stn. Amst. 1851. kl. 8o. 3e dr. 1867. Hübner, Statistieke lijst van alle landen der aarde. Nagezien en verm. door P.H. Witkamp. Amst. 1851. Plano. G.H. van Senden, Alpenrozen, 2e dr., met aanteekenlngen verm. door B.T. Lublink Weddik en P.H. Witkamp. Met 12 pl. en kaart. Amst. 1856. 12o. F.H. Ungewitter, Australië en zijne bewoners, volgens de nieuwste ontdekkingen. Uit het Hoogd. door P.H. Witkamp. Haarl. 1856, gr.-8o. Met pl. Handboekje der Aardrijkskunde van Europa enz. 2 stn. Amst. 1856. kl.-8o. Aardrijkskundig leerboekje voor de provincie Noord-Holland. 2 stn. Amst. 1857. kl. 8o. De brand te Enschedé 7 Mei 1862, enz. Amst. 1862. kl. fo. Met grav. Gezichten in de Nederlanden door J.C. Greive Jr. (Met bijschriften). Amst. 1864, '65. 12o. Amsterdam in schetsen. Teekeningen van W. Hekking Jr. 2 ser. Amst. 1861, 1869. gr. 8o. Landen en Volken. Eene beschrijving van alle landen en volken der aarde. Schoonheden van natuur en kunst, enz. 8 afl. Amst. 1866-69. gr. 8o. Met pl. en krtn. H. Scheerder, Aardrijkskundig schoolboekje. 8e dr. verm. en naar de tegenwoordige staatkundige verdeeling ingericht door P.H. Witkamp. Amst. 1S74. kl. 8o. Met kaart. Aardrijkskundig Woordenbeek van Nederland. 2 dln. Tiel 1877. Nieuwe uitg. Amst. 1879. gr. 8o. B. Scheerder, Allereerste Aardrijkskunde voor het Koningrijk der Nederlanden en de bezittingen in O. en W.-Indië, benevens Luxemburg. 9e dr. Opnieuw naar de tegenwoordige staatkundige verdeeling ingericht. Amst. 1883. kl. 8o. Een voortreffelijk zomerverblijf. Gids voor toeristen in de Sächsische Schweiz. Amst. 1886. 8o. | |
Atlassen en Kaarten.Campagne's Atlas der geheele aarde. Voor de Nederlandsche scholen bewerkt. Tiel 1864. gr. 8o. Hiervan verschenen meerdere drukken. | |
[pagina 237]
| |
Oro-hydrographische en staatkundige Atlas der geheele aarde door J. Kuypers en N.W. Posthumus. 5e dr. herzien door J. Kuypers en P.H. Witkamp. Zwolle 1889. fo. Nieuwe Atlas van Nederland en zijne Overzeesche bezittingen. Ontworpen en geteekend door P.H.W. 14 krtn. Arnhem 1873. 4e dr. 1885. Bekroond op de Aardrijksk. Tentoonstelling te Parijs in 1875. Volksatlas van Nederland en zijne overzeesche bezittingen. 16 krtn. Arnhem 1869. 5e dr. 1881. 4o. Volksatlas van Nederland enz., geheel opnieuw geteekend. Amst. 1881. 4o. Schoolatlas van Nederland en zijne overzeesche bezittingen. 14 krtn. Arnhem 1876. 2e dr. 1886. 4o. Kleine Schoolatlas van Nederland enz. Geheel opnieuw ontworpen en geteekend. 8e dr. door P.H.W. 17 krtn. Arnh. 1881. 4o. 11e dr. 1886. Geschiedkundige Atlas van Nederland in 15 krtn. Amst. 1878, langw. 4o. Provinciale Atlas. Kaarten der Nederl. provinciën, met de gemeentelijke grensscheidingen en geschiedkundige en statistische tabellen. 's Hertog. en 's Grav. 1886. fo. Atlas van Noord-Holland, in veertien kaarten. Uitgeg. door de Gewestelijke Vereeniging N.-Holland van het Nederl. Ouderwijzers-Genootschap. Amst. z.j. Nederland. Groote Schoolkaart in zes bladen. Arnhem 1872. Kaart van Nederland en Luxemburg, door H. Puls. 8e dr. Zwolle 1885. Witkamp bezorgde deze verbeterde uitgave en voegde er nieuwe kaarten van Luxemburg en Ned. O.-Indië aan toe. Wereldkaart door H. Puls. 5e dr. Zwolle. De Nederlanden met betrekking tot geologie, hoogte, landbouw, koophandel, scheepvaart en nijverheid. 3 krtn. Arnhem 1881. Kaarten, voorstellende den staat der bevolking, der geboorten en overledenen in elke gemeente, 1850-1860, met aanduiding der grondsgesteldheid. Uitgeg. door de Nederl. Maatschappij tot bevordering der geneeskunde. Amst. 1866. Dezelfde krtn. 1860-1870. Amst. 1875. Schoolkaartjes (ongeveer 100), uitgegeven door het Nederl. Onderwijzers-Genootschap. 1856-1875. Nieuwe kaarten van N.- en Z.-Holland, Zeeland, N.-Brabant, Limburg, Utrecht, Gelderland, Overijsel, Drenthe, Friesland, Groningen, Ned. Oost-Indië, Java, enz. Bekroond te Parijs in 1875. Arnhem 1876. Pruissen en de overige staten van den Noord-Duitschen bond met de grenslanden tot Amsterdam, Parijs, Stuttgart, Praag, Warschau en Kopenhagen. De duitsch-fransche grenzen in 1870. 2 krtn. Amst. 1870. | |
[pagina 238]
| |
Panorama van het oorlogstooneel in Aziatisch-Turkije, ontworpen door P.H.W. Amst. 1877. De Nederlandsche spoorwegen in 1859, met aanwijzing der lijnen, waarvoor concessie is aangevraagd, enz. Ontworpen en geteekend door P.H.W. Amst. 1859. Plano. Nieuwe kaart der spoorwegen en stoombootvaarten van het Koningrijk der Nederlanden op de schaal van 1,600.000. Verv. onder toezigt van P.H.W. 's Hage 1872. Plano. Kaart van den Oost(er)spoorweg en de aansluitende ijzerbanen, in vereeniging met C. Outshoorn ontworpen. Amst. Niet in den handel. | |
Geschiedkundige Werken.Tijdtafel en korte schets der Vaderlandsche Geschiedenis. Amst. 1849. kl. 8o. De vaderlandsche geschiedenis, aanschouwelijk voorgesteld ten dienste der jeugd. St. 1. De Graven van Holland en Zeeland. Amst. 1860. gr. (8o.). De teekeningen zijn van W. Hekking Jr. Gedenkboek van Neêrlands vijftig-jarig grondwettig volksbestaan onder het Huis vau Oranje. Met pl. Dordr. 1865. gr. 8o. Hoe Nederland van een Republiek een Koningrijk werd. Dordr. 1869. kl. 8o. Met pl. De Nassau's en hun oudste burg in de Nederlanden. Eene feestgave op 12 Mei 1874. Amst. 1874. gr. 4o. Met grav. Amsterdam's zesde eeuwfeest op den 27sten October 1875. Eene voorlezing. Amst. I875. gr. 8o. Aan Amsterdam op den 27sten October 1875 en Hulde aan Floris de Vijfde. Feestliederen. Amst. 1875. kl. 4o. Achteraan J.P. Heye's Feestzang bij de inwijding van het orgel. Historische Tentoonstelling van Amsterdam, geopend in de zalen van het Oûmannenhuis in 1876. 2 stkn. Amst. gr. 8o. Witkamp was een der voornaamste bewerkers. Prins Hendrik der Nederlanden. Eene levensschets. Amst. 1879. 8o. Met portret, enz. Met medewerking van M. Kalff. Geschiedenis der Zeventien Nederlanden. Met eene wapenkaart en houtgrav. 2 dln. Amst. 1871-80. fo. Met Histor. Atlas. De platen zijn geteekend door J. Bosboom, D.v.d. Kellen Jr., C. Rochussen. e.a. De zes historische kaarten zijn door Witkamp zelven geteekend. | |
[pagina 239]
| |
O. von Corvin en L.F. Dieffenbach, De geillustreerde wereldgeschiedenis, voor Nederland bewerkt door P.H. Witkamp. Amst. 1881. gr. 8o. Met kaart. en grav. Prins Willem Frederik Karel der Nederlanden. Eene levensschets. Met portret. Dev. 1881. 8o. Met medewerking van P.H. Craandijk. Vereeniging en scheiding. Geschiedenis van Noord-Nederland en België van 1830-1881. Doesb. 1881. gr. 8o. Met pl. Met medewerking van P.H. Craandijk. Witkamp bewerkte het staatkundig, Craandijk het krijgskundig gedeelte. De sagentijd der oude volken, naar Held, Von Corver en Dieffenbach. Amst. 1882. 8o. | |
Werken van verschillenden aard.Theorie der Rekenkunde. Amst. 1849. kl. 8o. De Tentoonstelling voor onderwijs te Amsterdam in 1860. Amst. 1861. 8o. De afdeelingen Aardrijkskuude en Geschiedenis zijn van Witkamp. Het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. Amst. 1860. 8o. Met pl. Overgedrukt uit ‘Amsterdam in schetsen’. Het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. 12 chromolith. platen met verklarenden tekst. Amst. 1861. 8o. obl. De platen zijn geteekend door W. Hekking Jr. Van dit geschrift verschenen Fransche, Hoogduitsche en Engelsche vertalingen. Wandelingen op de tentoonstelling van tuinbouw, gehouden te Amsterdam 7-12 April 1865 in het Paleis voor Volksvlijt. Met 12 platen geteekend door W. Hekking Jr. en J.C. Greive Jr. Amst. 1865. gr. 8o. Weekblad van het Paleis voor Volksvlijt. Algemeene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid en Kunst. 16 Nrs. Amst. 1866. 4o. Uitgegeven onder redactie van Witkamp, No. 1 bevat zijne Feestcantate, uitgevoerd bij de opening der Tentoonstelling. De Herstelde Evangelisch-Luthersche gemeente te Amsterdam. Amst. 1866. 8o. Met pl. Vermeerderde overdruk uit ‘Amsterdam in schetsen’. Natura Artis Magistra. Amst. 1868. gr. 8o. Met pl. Herdruk uit ‘Amsterdam in schetsen’. Natura Artis Magistra in schetsen. Met 20 teekeningen door N. van der Waals. Arnh. 1876. Langw. 4o. Beknopte Nederlandsche spraakkunst, enz. Amst. 1849. kl. 8o. 2e dr. 1869. | |
[pagina 240]
| |
Het Vaderlandsche Album ter welkomstgroet van H.K.H. Prinses Hendrik der Nederlanden, te Soestdijk op den 2den October 1878 aangeboden. 8o. Het Vaderlandsche Album ter welkomstgroet van H.M. de Koningin der Nederlanden, te Amsterdam op den 22sten April 1879 aangeboden. 8o. Witkamp bewerkte de afdeeling ‘De bevolking van het Koningr. der Nederlanden’ voor de door A.W. Sijthoff uitgeg Alg. Statistiek v. Nederland, en was een der vele medewerkers aan de Algem. Encyclopédie voor handel, scheepvaart, nijverheid en landbouw. Amst. 1858. | |
Bijdragen in Tijdschriften, Almanakken, enz.In het Nederlandsch Magazijn. 1861. Het bezoek der Koninkl. Familie te Amsterdam. - Twee keizërs aan den. Amsterdamschen IJkant. - Een Chineesch letterkundige te Amst. - Het oude Stads Waterkantoor te Amst. - Het huis van den heer Fuld te Amst. - De Victoria Regia in den Amsterd. Plantentuin. - De Algem. Nation. Tentoonstelling te Haarlem. - Op de plank. Eene reisontmoeting in Waterland. - Eene maskerade van den Utrechtschen Dom gezien. - Wandeling door een gedeelte van Friesland. - Een schooljongensoproer. Episode uit de geschiedenis van Afferden. - Zuid-Nederlandsche Dolmen. - Falais, het zuidelijkste dorp der voormalige Vereen. Nederlanden. - De verborgenheden van Folscheid (Luxemburg). - Jean d'Allamont en zijne bruid. - De Romeinsche zuil te Igel. - De jongste landontdekkingen op Nieuw Holland. 1862. Het Japansche gezantschap te Amst. - De kloostergang in den Utrechtschen Dom. - Eembrugge of ter Eem. - Een lievelingsplekje van H.M. de Koningin. - Herinneringen aan het Soerensche Bosch. - Het Kasteel te Zuylichem. - Enschedé, zijne verwoesting en toekomst. - De Markstraat te Sneek in de 17e eeuw. - Het St. Urbanusloch te Nieder-Korn (Luxemb.). - Het bloedbad van Düdelingen. - Jean Pierre Pescatore, Nederl. Consul te Parijs. - Willem Hekking. - Wat al aanleiding tot een oorlog kan geven. - In het Album van Margaretha (Gedicht). 1863. Amsterd. tooneelen bij Neerland's jubelfeest. - Het Museum Fodor. - Op den koepel van het Paleis voor Volksvlijt. - De tentoonstelling van Japansche voorwerpen te Amst. - Een blik in de magazijnen en werkplaatsen van D. Siem. - De nieuwe Vischmarkt te Amst. - De Appelmarkt te Amst. - Soeka Brentie bij Heemstede. - | |
[pagina 241]
| |
Watervliet bij Velzen. - Utrecht op 28 Nov. 1863. - Een bezoek aan de Rijks Munt. - Het kasteel te Renswoude. - De Oldenhoef te Leeuwarden. - Zilveren kunstwerken op het Raadhuis te Franeker. - De Kerkstraat te Bolsward. - De postzegels van alle rijken en staten. - Zilveren ornament van den Heer Gillis Grevink. - De gewipte ridder. 1864. De plegtige opening van het Paleis voor Volksvlijt. - De Halvemaansbrug te Amst. - 't Provinciehuis te Groningen. - De postzegels, enz. Vervolg. 1865. Amsterdamsche oudheden. - Het Amstel-Hôtel. - Wandelingen op de Bloemen-tentoonstelling te Amsterdam. - De vijftigste gedenkdag van den slag van Waterloo te Amst. Feestliederen door denz. - De Koningssloep op 's Rijks werf te Amst. - Nadar's Luchtreis van Amst. naar Haarlemmermeer. - De schutsluis Willem III. - De doorgraving van Holland op zijn smalst. - Marker en Volendammer visschers. - Een feestdag te Dordrecht. - Twee belangrijke gebouwen te Breda. - Amsterdam (gedicht). 1866. Amsterdam. - Het Oosteinde te Amsterdam. - De Fontein van 't Oude Doolhof te Amsterdam. - Het Rij- en Wandelpark te Amsterdam. - De Atlas van Amsterdam verzameld door den Heer L. Splitgerber. - De Utrechtsche of Hofpoort te Woerden. - Op Stroom (Gedicht). - Feestcantate bij de Opening der eerste Algemeene Tentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt. In De Volksvlijt. 1859. Historische beschouwing van de plaats, waar thans het Paleis voor Volksvlijt wordt opgericht. Met krt. en pl. 1861. Gemiddelde graanprijzen in Nederland. 1864. De Siberische telegraaflijn, als middel van gemeenschap tusschen Europa, Amerika en Japan. 1869. Uitbreiding van Rusland's handel over Midden-Azië. 1875. Gedicht op den 600sten herinneringsdag van het optreden van Amsterdam in de Geschiedenis. 1886. In het Sarphati-park te Amsterdam. In De Oude Tijd. 1869. Vianden, de bakermat der Nassau's. - De ‘Stoel van Koning Sanderbout’. In Oud-Holland. 1886. Het grensoord Durscinrevenne der heerlijkheid Amstel. | |
[pagina 242]
| |
In Eigen Haard. 1879. Prins Hendrik in Echternach. 1880. Het lijk en de voet van St. Nicolaas. 1881. Onze kolfbanen. 1883. Berg in het Groothertogdom Luxemburg. - Het geschenk van Koning Willem III aan de St. Sebastiaan-schutterij te Luxemburg. 1884. Een man afbidden. - Koning Willem II en de Luxemburgers. - De leedsetters (Ledenzetters), voorgangers van Dr. Mezger. - De gerechtigden tot de troonsopvolging in Nederland ten gevolge der huwelijken van de Oranjevorsten. 1887. Het onzijdig grondgebied tusschen België, Pruisen en Nederland. 1888. Natura Artis Magistra (1838-1888). - Vroegere diergaarden en beoefenaars der dierkunde, inzonderheid met betrekking tot de verdiensten der Nederlanders op zoologisch gebied. In De Tijd (van Boudewijn). Luxemburgsche legenden. In Publications de la Section Historique de l'Institut Royal Grand-Ducal de Luxembourg. Tom. XXVII. Ermgard von Zutphen, Gräfin von Luxemburg. In het Tijdschrift van het Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap. Jaarg. I. Leemten in de kennis van Nederland. - De bevolking van het Koningrijk der Nederlanden. - Elisa en Swelle, een bijdrage tot de kennis van de Veluwe en het Zutphensche. - Esch aan de Alzette. In Almanak voor verstand en hart. 1838. Reisontmoeting. In Noord-hollandsche Volks-Almanak voor 1839. Rudolf van Okerdorf, episode uit den togt der Nederlanders naar Damiate. - Het Paviljoen Welgelegen bij Haarlem. - Noord-Hollands schoone reistafereelen van Willem ter Eem. - Haar naam (Gedicht). In Zuid- en N.-Hollandsche Volk-Almanak voor 1845. Graaf Sicco te Heilig Kreuz. In Nederlandsche Volks-Almanak voor 1860. De porseleinfabricatie, inzonderheid in Nederland. In Jaarboekje voor het Kon. Zoologisch Genootschap N.A.M. 1869. Vier-en-twintig voorgangers. | |
[pagina 243]
| |
1870. De grondvlakte van Natura Artis Magistra bij hare uitbreidingen van 1838-1870. - Wolven in de Nederlanden. 1875. Het Natura Artis Magistra onzer voorouders. - De melkerij. In H. Schlegel, De Dierentuin van het Kon. Zoologisch Genootschap, enz. Amsterdam 1872. 4o. De diergaarden van vroegeren en lateren tijd, inzonderheid van het Koon. Zoöl. Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam. In De Onthulling van het Sarphati-Monument. 15 Juli 1886. In het Sarphati-Park. Voorts zond hij bijdragen aan De Honigbij, het Penningmagazijn voor de Jeugd, het Nederlandsch Museum van 1872, l'Illustration en de Hollandsche illustratie (o.a. over Tentoonstellingen in het Paleis voor Volksvlijt), en schreef hij artikelen in de Amsterdamsche Courant (o.a. over de opening van den spoorweg Diekirch-Echternach door Prins Hendrik), het Handelsblad (o.a. over Grenzen en grensveranderingen in Nederlandsche gemeenten), het Nieuws van den Dag (o a. Uitstapjes op één dag uit en thuis) en het Dagblad de Amsterdammer (o.a. Naar de Harz). |