Na langdurige toejuiching der Vergadering neemt de Voorzitter het woord om den spreker dank te betuigen. Hij komt terug op eene klacht, die hij zooeven in zijne toespraak heeft geuit. Hij had daar gezegd, dat de Maatschappij meer tot stand zou kunnen brengen, ‘indien onze vermogende landgenooten meer hart betoonden voor de taal en letteren van hun vaderland.’ De edelmoedigheid van den Heer De Jonge van Ellemeet strekt nu ten bewijze, dat er inderdaad nog beschermers der vaderlandsche letteren worden gevonden, die op den eernaam van Maecenas prijsstellen. Uit naam der Maatschappij verklaart hij, dat het kostbare geschenk met hartelijke dankzegging wordt aangenomen, en hij spreekt daarbij de hoop uit, dat de jongere beoefenaars der wetenschap een nuttig gebruik zullen maken van die onschatbare bouwstof, die met zooveel kennis en met zooveel onverpoosden ijver is bijeengebracht.
Bij de omvraag noodigt de Heer Du Rieu de leden uit een bezoek te brengen aan de Bibliotheek der Maatschappij. Deze uitnoodiging wordt met erkentelijkheid ontvangen.
De Heer Van Borssum Waalkes deelt mede, dat de Friesche zandschippers in de oude terpen talrijke voorwerpen opdelven voorzien van inscripties; door zijne zorg zijn vele van die voorwerpen geplaatst in het Museum van het Friesch Genootschap. Hij spoort zijne medeleden dringend aan hunne krachten aan het ontcijferen dier inscripties te beproeven. De Vergadering neemt met belangstelling kennis van die mededeeling.
Ten slotte betuigt de heer Kan uit naam der Vergadering dank aan den Voorzitter voor de uitnemende leiding der bijeenkomst, die hierop wordt gesloten.