Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1878
(1878)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Verslag van de Lotgevallen der Maatschappij gedurende het jaar 1877-1878.MM. HH.
Evenmin als bij vorige vergaderingen zult gij mij ook nu Uwe welwillende aandacht onthouden, wanneer ik U een kort verslag geef van de geschiedenis onzer Maatschappij gedurende het afgeloopen jaar. Zooals U bekend is, moest in October j.l. als lid van het Bestuur aftreden Dr. R.J. Fruin. In de vorige jaarvergadering benoemdet gij uit het U voorgedragen dubbeltal den Heer Dr. C. Sepp, om zijne plaats in te nemen, doch daar deze de op hem uitgebrachte benoeming niet aannam, werd in de maandvergadering van October tot tijdelijk lid van het Bestuur gekozen Dr. M. de Vries. Gij zult dus straks twee vacatures te vervullen en twee leden van het Bestuur te kiezen hebben, in de plaats der aftredende leden Dr. R.J. Fruin en Dr. A. Kuenen, wiens tijd van aftreding is aangebroken. Als voorzitter werd de Heer Kuenen in Oct. j.l. vervangen | |
[pagina 22]
| |
door Dr. C.P. Tiele, die zoo even in die hoedanigheid deze vergadering heeft geopend en haar verder leiden zal. In den loop van dit jaar verloor onze Maatschappij door den dood de volgende leden: Van de Binnenlandsche: Dr. G.A. Schneither, Oud-Rector van het Gymnasium te Rotterdam (lid sedert 1858). Jhr. Mr. D.T. Gevers van Endegeest, te Oegstgeest (1824) Mr. M.F. Lantsheer, Lid van den Hoogen Raad, te 's-Gravenhage (1868). H.J. van Lummel, Hoofdonderwijzer te Utrecht (1876). Mr. F. de Greve, Voorzitter van den Hoogen Raad te 's-Gravenhage (1831). H.M.C. van Oosterzee, Oud-Predikant van Oirschot, te Haarlem (1853). Mr. J.B. Baron van Hugenpoth tot den Beerenclauw, te 's-Hertogenbosch (1862). J.H. Rennefeld, Directeur der Tooneelschool, te Amsterdam (1877). J.P. de Keyser, Predikant te Arnhem (1853). Dr. P. Vermeulen, Bibliothecaris te Utrecht (1843). Dr. G. Ruitenschild, Predikant te 's-Gravenhage (1828). Mr. J.D.W. Pape, Onder-Voorzitter van den Hoogen Raad, te 's-Gravenhage (1848). Dr. J.J. Hoffmann, Hoogleeraar in de Chineesche en Japansche taal, te Leiden (1854). Dr. P. Bleeker, Oud-Inspecteur van den geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indië, te 's-Gravenhage (1846). Mr. M.M. von Baumhauer, Referendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, te 's-Gravenhage (1851). Dr. H.J. Matthes, Rector van het Gymnasium te Zutfen (1837). | |
[pagina 23]
| |
Van de Buitenlandsche leden ontvielen er 4 aan onze Maatschappij, nl. Frans de Cort, te Elsene bij Brussel (1868). Salomon Alofsen, te New-Yersey City in Noord-America (1867). B. Vrambout, te Brugge (1868). Prof. J.H. Bormans, te Luik (1843). Van sommige der binnenlandsche leden zijn reeds levensberichten ingekomen, van anderen worden zij nog gewacht voor den bundel, die U in het najaar zal worden toegezonden. Voor de Handelingen en Mededeelingen is ons een opstel toegezonden over de Rotterdammer Courant, weder van de hand van Mr. W.P. Sautijn Kluit. In het afgeloopen jaar werden de gelden van het Fonds, waarover de Maatschappij te beschikken heeft, overeenkomstig het Besluit der vorige jaarvergadering besteed: 1o aan de uitgave van den Seghelijn van Jherusalem, die voor een paar maanden is verschenen, en 2o aan den herdruk van Coenraet Droste's Overblijfsels van Geheugenis, waarvan de tekst reeds is afgedrukt, terwijl de aanteekeningen, waarvan die zal vergezeld gaan, door den Heer Fruin voor de pers worden gereedgemaakt. Van den Spiegel Historiael verscheen dit jaar geene nieuwe aflevering, daar de Inleiding, die tegelijk met de 7e of laatste het licht zal zien, een onderzoek van het Weener Handschrift noodzakelijk maakt. Hopen wij, dat, indien het Hs. niet herwaarts kan worden opgezonden, een der beide bewerkers gelegenheid zal hebben, in dezen zomer de bouwstoffen voor die Inleiding te Weenen te verzamelen, opdat dit belangrijke werk nog in den loop van dit jaar worde voltooid. Wat de Maandelijksche Vergaderingen betreft, behoeft de gewone klaagzang, dien Uw Secretaris reeds een paar | |
[pagina 24]
| |
malen heeft aangeheven, dit jaar gelukkig niet te worden herhaald. Er was een toereikend aantal leden, die voor die bijeenkomsten het een of ander hadden mede te deelen, en indien het Bestuur vreesde, dat er niet genoeg stof zou zijn voor een geheelen avond, heeft de op het vergaderingbriefje bijgevoegde formule: ‘en wat verder ter tafel zal worden gebracht’ goede uitkomsten opgeleverd. Ik zal aan Uw verlangen voldoen en U kortelijk mededeelen, wat er op die Vergaderingen is verhandeld. In October sprak Dr. Kern, naar aanleiding van het door Beckering Vinckers bewerkte boek van Whitney, getiteld Language and the study of Language, over rijkdom en armoede van talen en over een paar punten uit de Nederlandsche Grammatica. In November werden verschillende mededeelingen gedaan door den Secretaris en de HH. Kern en de Vries. De eerste behandelde o.a. de uitdrukking houden van en het mnl. jaloers. De tweede sprak over het woord heden en de Heer de Vries over de afleiding van pamflet. In December vestigde de Heer Fruin de aandacht der vergadering op de gebeurtenissen van 1649 en 50, en wel voornamelijk op het afdanken van het krijgsvolk door Holland op eigen gezag. In de vergadering van Januari sprak de Heer de Vries over het mnl. znw. onder of ondern d.i. voormiddag, het 17e eeuwsche hongerlijn, een kleedingstuk, en het hedendaagsche aterling. Ook deelde Uw Secretaris in die bijeenkomst het een en ander mede over merkwaardige woorden, door hem gevonden in het Handschrift van den Seghelijn van Jherusalem. In Februari voerde de Heer Verwijs het woord. Spr. | |
[pagina 25]
| |
deelde, naar aanleiding van het boekje van Dr. J. van Vloten: Kleinere gedichten van Jacob van Maerlant, allerlei bijzonderheden mede aangaande daarin behandelde of verkeerd begrepen woorden, vooral over mnl. keffue d.i. lor en plade d.i. ahorn, plataan. Ook sprak hij over het woord avetrone d.i. spurius. In Maart behandelde de Heer Cosijn de woorden aanranden, achterkousig, fledercijn of flerecijn en heden, waarvan hij eene verklaring voordraagt, verschillende van die van Dr. Kern. In de laatste vergadering, in April, werden mededeelingen gedaan door de HH. Fruin, Verdam en de Vries. De eerste sprak over eenige minder bekende of zekere levensbijzonderheden van Erasmus; Uw secretaris deelde eenige mnl. emendaties mede en de Heer de Vries behandelde de woorden akkefietje, akelig en aker d.i. metalen emmer. Gij ziet dus, MM. HH., dat er gedurende dezen winter overvloed was van stof. Laten wij hopen, dat ook het volgende jaar Uw Secretaris zulk een opgewekt verslag zal kunnen geven van hetgeen de maandelijksche Vergaderingen opleverden. Doch, zooals U bekend is, zal dat verslag U niet door mij worden medegedeeld. Heden ben ik voor de laatste maal in Uw midden als Secretaris onzer Maatschappij. Tot een anderen werkkring geroepen, is het mij ondoenlijk, daarmede in het vervolg de even eervolle als aangename betrekking van Secretaris onzer Maatschappij te vereenigen. Doch dit kan ik naar waarheid getuigen, dat ik met groot genoegen en tot mijn eigen groot nut in die hoedanigheid ben werkzaam geweest. Gaarne leg ik de verklaring af, dat de welwillendheid der leden, en niet het minste der leden van het Bestuur, waarmede ik uit den aard der | |
[pagina 26]
| |
zaak het meest in aanraking kwam, het mij doet betreuren, dat ik mij genoodzaakt zie, deze betrekking neder te leggen. U allen, en inzonderheid de leden van het Bestuur dank ik, dat gij mij mijne taak zoo gemakkelijk hebt gemaakt. Houdt U overtuigd, dat ik de herinnering aan de jaren, waarin ik de eer had, Uw Secretaris te zijn, getrouw zal bewaren, en dat ik mij hartelijk zal verheugen, indien ik ook in Amsterdam zal kunnen bijdragen tot den bloei onzer Maatschappij. |
|