Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1876
(1876)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Verslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde.Bovengenoemde Commissie, die bestond uit de HH. Kern, Cosijn, Verwijs, Verdam en C.P. Tiele, welke laatste verkozen werd in plaats van het aftredend lid de Vries, hield dit jaar twee vergaderingen, voornamelijk om te beraadslagen over een door het Bestuur geopperd plan van uitgave eeniger zeldzame Incunabelen. De uitkomsten dier besprekingen zijn het voorstel, beneden onder VI te vermelden. | |
Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.De Historische Commissie van de Leidsche Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde hield getrouw hare maandelijksche vergaderingen en de leden bleven niet in gebreke door hunne mededeelingen aan de bijeenkomsten belang bij te zetten. Vele malen waren Leidsche toestanden en Leidsche geschiedenis het onderwerp der discussie, maar ook niet zelden begaf men zich buiten de grenzen der stad. Het lid Dr. Schotel werd vervangen door Dr. Sepp, doch werd verzocht de vergaderingen te blijven bijwonen. | |
[pagina 84]
| |
De Voorzitter Dr. Fruin besprak verschillende onderwerpen. Naar aanleiding van eene mededeeling van den Provincialen archivaris van Zeeland, omtrent het geschilderde raam van Willem Beukelszoon van Biervliet, deelde hij eenige feiten mede, waaruit bleek, dat omstreeks den tijd, waarin de overlevering de uitvinding van het haringkaken stelt, werkelijk een verbeterde wijs van het inmaken van de haring in Vlaanderen in zwang is gebracht. Dat de eer dier uitvinding aan zekeren Willem Beukelsz. toekomt, wordt wel door geen onwraakbare getuigen gestaafd, maar evenmin weerlegd. Doch hoe dit zij, zeker is het, dat lang te voren het middel om haring te zouten bekend en de handel in haring hoogst aanzienlijk moet geweest zijn. Daarvoor bestaan bewijzen in menigte. Bij een andere gelegenheid kwam hij terug op de voor eenige jaren zoo hartstochtelijk besproken zaak van het dak der vroegere Loterijzaal. Hij had gevonden dat dit dak in 1617 vernieuwing behoefde, en dat de Staten er toen een belangrijke som voor bestemden, zooals zij het uitdrukten, ‘tot conservatie van soo heerlycken, authentycken Gebouw ende demonstratie van de oude loffelycke Princen ende Heeren deser landen’. Naar aanleiding van de door hem bewerkte Informatie van 1494 sprak hij over het oude Vlaardingen, buiten den Maasdijk gelegen, en over oude houten doodkisten van gekloofde boomstammen en andere wijzen van begraven. De Heer Sepp gaf eenige bijdragen betreffende de gewoonten bij begrafenissen in het Noorden, waarbij het gebruikelijk is dat door de dragers citroenen in de hand worden gehouden, tegen den stank en de besmetting, daar vroeger de lijken, in Hamburg bijvoorbeeld, zeer lang boven aarde stonden. Hij sprak ook over de symbolische figuren op preek- | |
[pagina 85]
| |
stoelen hier en daar voorkomende en vertoonde daarvan eenige proeven. De Heer Rogge deelde bijzonderheden mede omtrent de professoren Swildens van Franeker en L'Empereur van Harderwijk, en de Heer du Rieu omtrent Nikolaas ten Hove, wiens titulatuur van muntmeester in het Latijn vertaald aanleiding had gegeven, dat hij door sommigen onder de Curatoren van de Leidsche Hoogeschool was gerangschikt. Een photographische afbeelding van een brief van Oldenbarnevelt, aan den Heer du Rieu uit Silezië gezonden, bleek een copie te zijn van den bekenden laatsten brief door dezen aan zijne familie geschreven. Eindelijk bewezen verschillende bijdragen, dat hij zich voortdurend bezig houdt met het aanvullen van het Album Studiosorum. De Heer Elsevier vestigde de aandacht op een vliegwerktuig van zekeren Grimaldi, eene mededeeling die in verschillende Couranten later is opgenomen. De Heer Pleyte sprak naar aanleiding van het bouwen der nieuwe school aan de helling der terp van Valkenburg en het fragment van een daktegel met Romeinsch opschrift aldaar gevonden, over den ouden Romeinschen weg langs den Rijn naar Katwijk. De tegel heeft tot opschrift Exercitus Germaniae Inferioris, d.i. het leger van Neder-Germanië; verder over een opschrift onder aan een balk van het dak der kerk te Anjum in Friesland, waarop de naam van een timmerman vermeld staat. De onderzoekingen en mededeelingen omtrent het oude Leiden betroffen in de eerste plaats de armenverpleging. Door den Heer Fruin werden twee stukken medegedeeld, waaruit bleek dat de stichting der vereeniging tot armenverpleging van de huiszitten armen ongeveer 1380 plaats had, door collecten en erflatingen van een tweetal gees- | |
[pagina 86]
| |
telijken; en de Heer Pleyte gaf de plaats op van het voormalige huiszittenhuis der St. Pieters parochie. Het huis werd in 1428 aangekocht van een burger in de St. Pieterskerkchoorsteeg; later in 1470 werd het verlaten en een huis in de Schoolsteeg op de Breestraat uitkomende aangekocht. Naar aanleiding van de archieven van het Huiszittenen Heilege Geesthuis, waarin een oude keur omtrent de armenbedeeling bewaard wordt, sprak hij nog over de armenverpleging te Leiden gedurende de 14de en 15de eeuw. Dr. Sepp deed nog mededeeling omtrent eene collecte in 1781 gehouden bij gelegenheid eener voortdurende strenge koude, waaruit bleek dat er destijds 2903 arme huisgezinnen bedeeld werden. Onder de overige mededeelingen kunnen wij nog verscheidene noemen van den Heer Elsevier omtrent het portret van van der Does, met de penning aan den hals, over dat van Hoogerbeets, over den gevel van het Stadhuis, over het orgel van de Hooglandsche kerk, over de lijfstraffelijke rechtsplegingen binnen Leiden en over eenige rederijkerskamers, korte min of meer belangrijke bijdragen, die bewezen hoeveel merkwaardige bijzonderheden, gewichtig voor de geschiedenis, het Leidsch Archief verborgen houdt. De werkzaamheden onzer Commissie bepaalden zich echter tot het bovenstaande niet alleen. Dr. Fruin liet de Informatie van 1494 afschrijven en gaf die in het licht. Het Leidsche aflezingboek belangrijk voor de geschiedenis van het beleg in 1574, werd afgeschreven en wordt thans door den Heer Elsevier met het oorspronkelijke vergeleken; het afschrift zal in de bibliotheek der Maatschappij worden bewaard. | |
[pagina 87]
| |
Eindelijk kunnen wij vermelden dat Dr. Rogge voortgaat met te werken aan een Repertorium van de Nederlandsche Epistolographen, een werk dat veel moeite en tijd vereischt. |
|