Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1875
(1875)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||
Mededeelingen gedaan in de vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1874-1875. | |||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||
I. De 's Gravenhaagsche Courant door Mr. W.P. Sautijn Kluit.Het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage, de onafgebroken voortzetting van de 's Gravenhaagsche Courant der 18e eeuw, heesch op Woensdag 1 Januari 1868 voor de eerste maal den wimpel in top, waarop het ‘201e Jaargang’ te lezen stond. Op wiens gezag die aanwijzing is geschied, dat de oorsprong der courant in 1668 moet worden gezocht, is mij niet bekend; maar zeker heeft niet Mr. L. Ph. C. Van den Bergh tot die onjuistheid aanleiding gegeven door zijne artikelen over 's Gravenhaagsche Dagbladen, opgenomen in No. 44, van Woensdag 20, en No. 45, van Donderdag 21 Februari 1856 van het Dagblad van 's Gravenhage, welke artikelen - na het Nog iets over de 's Gravenhaagsche Dagbladen van den Heer A.D. Schinkel in No. 78, van Dinsdag 1 April 1856, en het Nog iets over de 's Gravenhaagsche Dagbladen van den Heer C.H. Susan, Commies bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, met het toevoegsel van een' ‘bestendigen lezer’ te Rotterdam, in No. 86, van Donderdag 10 April 1856, van gemelde courant - een jaar later in het 1ste stukje van de 's Gravenhaagsche Bijzonderheden, blz. 51-63, werden opgenomen. Een | |||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
van beiden is zeker: òf de 's Gravenhaagsche Courant is 16 jaren ouder, òf, gelijk mijne meening is, 40 jaren jonger. Want de vraag is niet of er in 1668 te 's Gravenhage eene courant bestond, maar wel of deze onafgebroken tot op onze dagen haar bestaan heeft voortgezet, en dit kan alleen worden bewezen van het blad dat op 4 Juni 1708 voor het eerst in het licht verscheen. Wel is het opmerkelijk, dat, terwijl de Haarlemsche Courant een opschrift draagt mank gaande èn aan een taalkundig vergrijp èn aan eene ongerijmdheidGa naar voetnoot1, Nederland sedert 1 Januari 1868 eene tweede courant rijk is, waarop de eerste aanwijzing eene onwaarheid is.
Het oudste spoor van een nieuwsblad te 's Gravenhage uitgegeven, vindt men in den Catal. v. Tractaten, Pamfletten enz. van I. Meulman, dl. I, No. 2301, aldus opgegeven: ‘No. 21. Lettre escrite par le Roy aux Gouverneurs des Provinces (in d. 14 Febr.), sur la detention du Duc de Puylaurent: & ce qui s'y est passé. (Zonder afzond. titel, met Holl. vertaling er achter.) Aan het einde: ‘In 's Graven-haghe, Byde Wed., ende Erfgen. van wijlen Hillebr. Jacobssz van Wouw, Anno 1635. 8 blz.’ Zie verder t.a.p. De Resolutieboeken van het Hof van Holland maken melding dat genoemde firma tusschen 1624 en 1669 verschillende zaken aan het Hof leverde, en onder anderen ook couranten; maar dat die van elders kwamen lijdt geen twijfel. Doch blijkens den vermelden Catal. v. Tractaten, dl. II, No. 4288-90, gaf die firma Van Wouw in 1666, toen er reeds tweemaal | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
's weeks te 's Gravenhage een nieuwsblad uitkwam, toch nog wel eens naar aanleiding van buitengewone gebeurtenissen iets uit, dat aan een nieuwsbericht doet denken. Over die firma Van Wouw vergelijke men ook de aanteekeningen van Dr. A.M. Ledeboer, De Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers in Noord-Nederland , blz. 178 en 179.
Uitgever van een Fransch weekblad te 's Gravenhage was Samuel Brown, Libraire Anglois demeurant en l'Acter-om à l'enseigne de l'Imprimerie Angloise, van wien bekend is, dat hij reeds bij den aanvang van 1649 Le Mercure Anglois bezorgde. P.A. Tiele heeft in de Bibl. v. Nederl. Pamfletten onder No. 3370 melding gemaakt van No. 1, 4, 6, 7, 8 en 26; in den Catal. Bibl. Meulman werden op blz. 8 bij het jaar 1649 negen nummers vermeld, en in een pak losse vlugschriften van dat jaar vindt men op de Kon. Bibliotheek No. 1, 3, 7, 10, 11 en 15. Blijkens de Resolutieboeken van het Hof van Holland leverde Samuel Brown in 1648 en 1649 aan het Hof Engelsche Couranten. Zie over hem ook de aant. van Dr. A.M. Ledeboer, a.w. blz. 158. Bij het begin van 1653 gaf Samuel Brown ook een Hollandsch weekblad uit onder den titel: Noodig, Continueerlick Acht-Dagen-nieus, uyt Engelandt, Vranckryck, ende andere Quartieren, Steden, of Plaetsen , dat met No. 13, van 31 Maart 1653, verboden werd; zie P.A. Tiele, a.w. No. 4130, die echter dwaalt in zijne veronderstelling, dat het onder No. 4131 vermelde Wekelycke Nieus enz. van Gillis Joosten te Amsterdam een vervolg zou zijn geweest.
Naar tijdsorde volgt nu Johannes Rammazeyn van wien | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
ook Dr. A.M. Ledeboer, a.w. blz. 172, melding maakt. Deze boekverkooper kwam bij het begin van April 1652 voor den dag met het Weekelicke Niews van Vranckryck, ende Engelant; met het adres: Men verkooptse op de groote Zael inde Fortuyn in s' Graven-Haghe, 1652; d.w.z. dat de uitgever een van die Haagsche boekverkoopers was, die een der winkels langs de muren van de groote zaal op het Binnenhof, met name de Fortuin, in gebruik had. Hier uitvoerige bibliographische aanteekeningen te leveren omtrent dit weekblad, waarvan de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage een exemplaar bezit, is onnoodig; alleen dit teeken ik aan, dat met No. 10, van 13 Juni 1652 (No. 9 is het eenig nummer dat aan deze verzameling ontbreekt voor zoover ze strekt) het adres werd: In 's Graven-Hage By Iohannes Rammasein. Men verkooptse op de groote Zael in de Fortuyn; en dat met No. 12 het opschrift werd: Wekelycke Nieus Uyt Vrancryck, Engelant Ende andere Plaetsen. De naam van Johannes Rammazeyn komt sedert No. 9, van 27 Februari 1653, niet meer voor, maar wel het drukkersmerk of vignet waarmede hij 13 Juni 1652 was opgetreden. Welke zin moet worden toegekend aan het feit dat het adres van het tweede nummer van 1654 bij uitzondering was: In 's Graven-Hage. Gedruckt voor Gillis Joosten, woonende tot Amsterdam in de Nieuwe-straet den 9. Januarij, 1654, kan ik niet bepalen; wel weet ik dat volgens P.A. Tiele, a.w. No. 4131, Gillis Joosten, te Amsterdam, op 17 Mei 1653, No. 20 van het Wekelycke Nieus uyt Vranckryck Engelant ende andre Plaetsen uitgaf, maar dat was te Amsterdam en niet te 's Gravenhage, terwijl toch ook tegelijkertijd te 's Gravenhage het Wekelycke Nieus verscheen. In het volgende jaar, 1654, werd met No. 11, het adres: In 's Graven-Hage, By Adriaen Vlack, ende | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
men verkooptse op de groote Sael in de Fortuyn. Den 13. Martij, 1654. En zoo was het nog niet alleen op 25 December 1654, het tijdstip waarop het exemplaar der Kon. Bibl. afbreekt, maar ook op 26 Maart 1655, toen No. 13 van dat jaar verscheen. Zie op de Kon. Bibl. Polit. Tractaten, Witte Collectie, XXXIX, 1655-1656, No. 26. Het feit dat de naam van Johannes Rammazeyn sedert 27 Februari 1653 niet meer voorkomt op het Wekelycke Nieus, en het optreden van Adriaen Vlack den 13den Maart 1654, hangt misschien samen met staatkundige zienswijzen. P.A. Tiele toch a.w. No. 4251 geeft op: ‘Numero 1. Wekelycke Mercurius van alle het gedenckwaerdigste dat door geheel Europa passeert. 's Grav., Joh. Rammazeyn .... Den 22 Mey Anno 1654. (II) en 12 blz.’ - ‘Num. 2 verscheen den 5 Junij, Num. 3 den 12 Junij en verder geregeld wekelijksch tot Num. 13, den 21 Augustus. Achter dit nommer is door een hand van dien tijd geschreven: ‘Dit is het laetste geweest alsoo het verboden wiert.’ De blijkbare prinsgezindheid van den auteur schijnt oorzaak van dat verbod geweest te zijn. - De pagineering is doorloopend van 1-176, de titels niet medegerekend.’ - Blijkens het artikel van den heer A.D. Schinkel, boven vermeld, woonde Johannes Rammazeyn in het jaar 1654 ‘achter het H. Geesthuys op de Zuyt Cingel tegenover de Suster Gort-Molen,’ d.i. tegenwoordig ‘Zuidwal, tusschen de Looijerstraat en Paveljoensgracht.’
Het heeft er allen schijn van alsof de Wekelycke Mercurius van Johannes Rammazeyn veertien dagen na zijn' dood voortgezet werd door zekeren Wilhelm Breecke- | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
velt, van wien men weet, dat hij in Januari 1651 wegens het drukken van valsche artikelen gevangen genomen, aan de kaak gesteld en gegeeseld werd. Zie P.A. Tiele, a.w. No. 3889. Op 4 September 1654 toch trad hij op met het eerste nummer van de Haagsche Wekelyke Mercurius, welk blad met het 11e nummer het opschrift kreeg: Haegsche Weeckelycke Mercurius van alle (later werd dit: vervattende alle) het gedenckwaerdigste dat'er in gantsch Europa passeert, en nog in Juni 1655 in leven was. Zie P.A. Tiele, a.w. No. 4252. Catal. van Tractaten, Pamfletten enz. van I. Meulman, dl. II, No. 3454 en 3511-3513. Intusschen blijkt het, dat Wilhelm Breeckevelt reeds vier jaren vroeger, en later gelijktijdig met zijnen Mercurius, van tijd tot tijd uitvoerige nieuwstijdingen uitgaf, waarvan sommigen genummerd zijn. Zie Catal. v. Tractaten enz. van I. Meulman dl. II, No. 3105 en 3453; P.A. Tiele, a.w. No. 4312. Zoo werd ook in een' Catal. v. boeken verkocht door Kemink en Zoon te Utrecht in October 1868, dl. I, No. 3492, opgegeven: ‘Nieuwstijdingen ten vervolge op den Haagschen Wekelijkschen Mercurius, No. 62, 64, 77, 85 en 93’.
In Juli 1655 schijnt de reeks van nieuwstijdingen een' aanvang te hebben genomen waarvan het adres luidt: ‘In 's Graven-hage, Gedruckt voor den Autheur: By Christianus Calaminus. Ende men verkoopse voor den Autheur, By Henricus Hondius, Konst ende Boeck-verkooper inde Nieuwe Konst ende Boeckdruckerye, Woonende inde Hofstraete. Niet aanstonds, maar vermoedelijk zeer spoedig en in elk geval in Juli 1656, stond het met die nieuwstijdingen aldus. Ze waren doorloopend genummerd, gepagineerd en gesignatureerd, maar het opschrift was af- | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
wisselend. Iedere week toch, en wel naar 't schijnt 's Maandags, verscheen er een nummer onder den titel: ‘ Haegsche Weeckelycke Mercurius, vervattende alle gedenckweerdigste Advysen van geheel Europa; doch tegelijk gaf de uitgever, naar gelang van de behoefte, nieuwsberichten die den naam droegen van Advysen wanneer ze veelsoortig waren, maar een uitvoerig opschrift droegen wanneer ze één onderwerp behandelden. Die Advysen gingen evenwel bij het begin van 1657 over in een' Donderdagschen Mercurius, blijkens hetgeen men leest aan het slot van de Haecsche (sic) Weeckelycke Mercurius van 14 December 1656, No. 113: ‘Den Autheur versocht zynde, door eenige Treffelijcke, ende Staets Persoonen, om dese Advysen in Quarto in een Gheheel Bladt te bringen, gelijckerwys Hy den Mercurius is maeckende: Soo heeft Hy goet gevonden tselve te doen, niet met den Titul van Advysen, maer met den Titul van Mercurius: Sulckx dat hy midts desen alle Curieuse Lief-hebbers Adverteert, dat met den Aenvanck des toekommende Jaers 1657. Witgegeven sal werden eenen Maendaechschen, ende eenen Donderdaechscen (sic) Mercurius, beyde in Quarto, op dat dies te beter, ende sonder de Lief-hebbers yets te onthouden, ghesien mach worden d' Oorlochs Wonderen, ende andere Vremdicheden, die door geheel Europa sullen kommen te gheschiden’. Intusschen ken ik van het jaar 1657 noch van den eenen noch van den anderen Mercurius eenig nummer, maar wel van het jaar 1658 toen de nummering met Romeinsche cijfers plaats vond, en titel en adres aldus luidden: Haeghsche of Haechsche Maendaechsche of Donderdaechsche Mercurius, Vervattende alle gedenckweerdichste advisen van Europa. In s' Graven-Hage, Ghedruckt by Anthoni Pieters, voor den Autheur: 't eynden 't Spuy in 't Huys van den Heer Verwer. Het | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
behoeft ter nauwernood vermeld te worden, dat het nog al moeite heeft gekost om een en ander op te maken uit de brokstukken, die van deze nieuwstijdingen voorkomen bij P.A. Tiele, a.w. No. 4368, 4464, 4522, in de verzameling pamfletten van wijlen Mr. L.C. Luzac, thans voorhanden op de Acad. Bibl. te Leiden, in den Catal. Bibl. Kon. Acad. Vad. Gesch. E. 1659 en 1662, in den Catal. v. Tractaten enz. van I. Meulman, dl. II, No. 3553, en op de Kon. Bibl. te 's Hage. Met betrekking tot den uitgever dezer nieuwstijdingen, Henricus Hondius, teeken ik nog aan, hoe de Resolutieboeken van het Hof van Holland melding maken, dat hij in 1665 aan het Hof leverde Middelweeksche Couranten, tusschen 1666 en 1669 wekelijksche couranten en andere nouvelles, en dat hij op 14 October 1669, op zijn verzoek, in plaats van Hillebr. Van Wouw, aangesteld werd tot gewoon leverancier van de schrijfbehoeften voor het Hof. Toch leverde hij tusschen 1670 en 1674 ook nog couranten en cleyne nieuwicheden aan het Hof. In 1663 heeft Hondius ook een maandelijksche Mercurius uitgegeven, blijkens de beide fragmenten opgegeven in den Catal. v. Tractaten enz. van I. Meulman, dl. II, No. 3953 en 3954, luidende: ‘An. 1663. Num. 2. Maendelike Portugeese Mercurius zijnde een Waerachtigh verhael van den Oorlog tusschen Portugael en Castilien. Begint met het Iaer 1663. Februarius. In 'S Gravenhage Voor Hendricus Hondius ... na de Copie gedruckt tot Lisbona by Henrique Valente de Oliveira ... 8 blz.’ Het andere nummer is dat van Maart 1663, No. 3, 6 blz. groot.
In den Catal. v. Tractaten enz. van I. Meulman, dl. II, No. 3865, wordt opgegeven: De Nieuwe Haegsche | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
Middelweecksche Courant. No. 1. Aan het einde: In 's Gravenhage, Gedruckt by Metre de My Party... 1661. 2 blz. Of dit nu de Middelweeksche Courant was die Henricus Hondius in 1665 aan het Hof leverde, zal ik niet beweren, en nog minder eene gissing wagen naar den naam van den uitgever.
Tot aanvulling van hetgeen Mr. L. Ph. C. Van den Bergh dienaangaande heeft opgeteekend, maak ik hier nog melding van de namen van hen die deels achtereenvolgens, deels gelijktijdig, het Hof van Holland, blijkens de Resolutieboeken, eerst van geschreven en later van gedrukte nieuwstijdingen hebben voorzien. Zoo vindt men tusschen 1604 en 1625 de namen van Nelleke Cools, Carel de Briedere, Abraham Robert, en de dochter van Mayken de Bridere; later treden meer bepaald boekverkoopers op en behalve de reeds boven vermelden, in 1628 zekere Jan Philips; sedert 1631 tot 1649 Ludolf Brekevelt, die onder meer Brabantsche couranten leverde; sedert hezelfde jaar 1631 tot 1637 Jacob Jansse; sedert 1638 tot 1674 Jacob Hacke; in 1642 Isack Burghoorn; tusschen 1643 en 1650 Jan Vely; in 1651 Michiel van der Haal; in 1665 Johan Vely de Jonge, die in de eerste maanden van dat jaar schijnt overleden; in datzelfde jaar 1665 Jacobus Scheltus, die 14 October 1669 aangesteld werd tot drukker van het Hof; in datzelfde jaar 1665 en ook in 1666 Daniel (Van) Geselle; en tusschen 1664 en 1667 Johannes Tongerlo.
Al hetgeen tot hiertoe werd medegedeeld behoort tot de Mercurius-literatuur, maar van eene Courant was nog | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
geen sprake. Als zoodanig kunnen eerst de Haegsche Post-Tydingen worden aangemerkt. Zij bestonden reeds bij den aanvang van 1656. De Kon. Bibliotheek te 's Hage toch is in het bezit van: Num. 59. Dijns-daeghse Post-tydingen Uyt 's Graven-Hage, vanden 21. tot den 25. Julij 1656. Men verkoopse op de groote Sael in de Fortuyn. 4 blz. kl. 4o, fol. 233-236, met een' postrijder tot vignet, en tot signatuur Nn. Verder: Num. 60. Vrydaeghse Post-tydingen Uyt 's Graven-Hage, vanden 25. tot den 28. Julij 1656. Enz. Enz. Fol. 237-240. Sign. Oo. Op de Kon. Bibliotheek te Dresden zijn, blijkens schriftelijke mededeeling van Dr. Konrad Reichard, van deze Post-tydingen van 1656 voorhanden de Vry-daeghse No. 80, van 3 tot 6 October, fol. 317-320, de Dijns-daeghse No. 81, van 6 tot 10 October, fol. 321-324, en de Vry-daeghse No. 86, van 24 tot 27 October, fol. 341-344. In het volgende jaar 1657 kwamen de Post-tydingen op Maandag en Donderdag uit, en zoo bezit dan ook de Kon. Bibliotheek te 's Hage de Maen-daeghse No. 53, van 28 Juni tot 2 Juli 1657, fol. 209-212, sign. Hhh, zonder adres of vignet, de Maen-daeghse No. 55, van 5 tot 9 Juli, fol. 217-220, sign. Kkk, de Donder-daeghse No. 60, van 23 tot 26 Juli, fol. 237-240, sign. Aaaa, en de Donder-daeghse No. 62, van 30 Juli tot 2 Aug. 1657, fol. 245-248, sign. Cccc, alle drie insgelijks zonder adres of vignet. ‘De eerste Haagsche courantier’, aldus schreef Mr. L. Ph. C. Van den Bergh, ‘van wien men tot dus verre zekere berigten heeft, was Gerard Lodewijk de Macht , een Gentenaar, die op het huis Westerbeek, digt bij de stad, woonde en aldaar omstreeks 1657 nieuwmaren en couranten drukte. Deze eerste courantier was een zeer indiscreet man, voor wien het woord geheim niet bestond en die | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
de trouw der beëedigde ambtenaren op eene zware proef stelde, wanneer zij belangrijke staatsstukken onder handen hadden. Op zijne authenticiteit viel ook wel iets af te dingen, want wanneer zijne correspondenten in gebreke bleven zag hij er geen bezwaar in zelf een staatsstuk of eene nieuwstijding te fabriceren en daardoor niet alleen de goede gemeente, maar ook, wat erger was, de regering op een dwaalspoor te helpen. Het kon dus wel niet anders of hij moest eerlang in onaangename aanraking met de justitie komen en werd inhabil verklaard om verder nouvelles te drukken en het land uitgezet.’ Of nu Gerard Lodewijk de Macht de redacteur was van de Haegsche Post-Tydingen, of de ‘autheur’ voor wien de Mercurius bij Calaminus gedrukt en bij Hondius uitgegeven werd, of wel de uitgever van een ander blad, valt niet te bepalen. Het vonnis dat op 5 April 1658 tegen hem werd uitgesproken door het Hof van Holland en waarop de Heer Van den Bergh het oog had, is afgedrukt achter de Courante uyt Italien ende Duytslant, &c. No. 28, op 12 Juli 1659, door O.B. Smient te Amsterdam uitgegevenGa naar voetnoot1, en luidde aldus: ‘Also Gerard Lodewycksz. de Maght. geboren tot Gent, woonende al hier in den Hage. hem generende met het in stellen ende doen drucken van Nouvelles ofte Couranten, buyten pyne ende banden van Ysere, bekent heeft, ende wyders den Hove gebleken is, dat hy gevangen aen den Heere in der tyt presiderende ter Vergaderinge van de Hoog. Mog. Heeren Staten Generael: op den 13 Maert lest leden heeft gecommuniceert gehadt sekere Missive die hy voorgaf geschreven te sijn uyt Coppenhagen op den | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
26 Februari mede lest leden, onder anderen in houdende dat den Coningh van Sweeden, na twee furieuse attaques op de selve Stadt gedaen, lustigh af gewesen soude sijn, met verlies van 4 Regimenten, welcke Missive hy ghevanghen naderhant aen verscheyde Heeren Gedeputeerden van de opgemelde Hare Hoog Mog. met een singuliere asseurantie insgelijcx heeft gecommuniceert, affirmerende dat de Originele Missive waerlick was geschreven by den Resident Le Maire, ende dat hy de selve ghesonden hadde naer Middelburgh. aen seker Heer, in de Regeringh al daer, alle 't welck nochtans bevonden is valsch ende gefabriceert te sijn, hoe wel hy gevangen tot sijn verschooningh tegens de waerheyt heeft voor ghegeven. dat den gemelden Brief van seker Del Mair ende niet van den gemelden Resident Le Maire, soude geschreven sijn. dat mede hy gevangen bekent ghedruct te hebben het secreet Tractaet tusschen den Coningh van Polen ende den Heere Churvorst van Brandenburgh den 18 September des voorleden Jaers op geright. Alle het welcke zijnde saken van seer quade consequentie, streckende tot abuseringhe van de Hoge Regeringe ende kleynachtinge van de voorgaende Placcaten, tegen het licentieus drucken ge-emaneert. Soo ist. dat het voorschreven Hof, met rype deliberatie van Rade overgewogen hebbende alle 't gene ter materie dienende was, ende heeft mogen moveren, doende Reght in den name ende van weghen de Hoghe Overheyt ende Graeflickheyt van Hollant, Zeeland ende Vrieslant, den voorschreven Gevangen verklaert heeft ende verklaert hem mits desen inhabijl om eenige Couranten ofte Nouvelles te moghen in stellen, Drucken, ofte doen Drucken: Bant hem voorts voor den tijt van thien jaren uyt den Lande van Hollant, Zeelant en Vrieslant, te ruymen den Hage ende Haegh-Ambaght binnen tweemael | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
vier-en-twintigh uren, ende de vordere Landen binnen drie dagen daer aen volgende, Condemneert hem mede in de kosten ende mysen van de Justitie, tot taxatie ende moderatie van de voorschreven Hove, ende weder omme te gaen in besloten hechtenisse, tot dat hy de selve sal hebben voldaen. Gedaen ende gepronunchieert den 5 April 1658’. Later ging het nog erger met hem. Uit de Resolutieboeken van het Hof van Holland toch blijkt, hoe het Hof op 5 Juli 1669 vernam, dat de Maght, die voor den tijd van 10 jaren uit Holland gebannen was, en zich daarna te Utrecht had beziggehouden onder anderen met het samenstellen van eenen Mercurius die Anthony Benedicti aldaar uitgaf, zich te Katwijk ophield. Hij schijnt toen andermaal voor het Hof terecht te hebben gestaan, en werd eindelijk op 22 December 1669 voor zijn geheele leven niet alleen uit Holland en West-Friesland, maar ook uit Utrecht, gebannen. Toen hij evenwel ruim een jaar later, 14 Januari 1671, aan het Hof verzocht om drie à vier weken te 's Hage voor zaken te mogen doorbrengen, werd besloten om dit verzoek stilzwijgend toe te staan(!). In den Catal. v. Tractaten, enz. van I. Meulman, dl. II, No. 3764, 4160, 4265 en 4269 worden opgegeven: ‘Donderdaeghsche Post-tydingen uyt 's Gravenhage van den 13 tot den 16. September 1660. Zonder afzond. titel. 4 blz. (genomm. 299 vv.)’ ‘Haeghsche Post-Tydingen (betrekkelijk de vloot, en uit Engeland). Gedruct by Jan Cornelisz. den 14 July, 1665. 1 blad fo.’ Enz. enz. ‘Nader Haeghse Post-tijdingh (zonder dagteekening. Daaronder:) Aenspraeck van de Heer Admirael de Ruyter aen sijn Capiteynen. In plano’. | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
‘Haegsche Post-tijdinge, van de Heer Admirael Generael de Ruyter. Berigten van 15 Junij 1666 met een Extract uyt de Missive van de Heer Tromp, den 14 Junij. In plano‘. Of deze nieuwsberichten tot de reeks van Haagsche Post-Tydingen behooren, waarvan boven sprake was, laat ik daar. Van meer belang is, dat ik te midden van het exemplaar der Haarlemsche Courant bij de Heeren Enschedé en Zonen, aantrof: Haegsche Vrydaeghse Post-Tydingen. No. 7. Gedruckt in 's Graven-hage by Adriaen Vlack op de Amsterdamsche Veer-kaey; den 22. Januarii 1666. 2 blz. fol. in 2 kol. En: Haegsche Vrydaeghse Post-Tydingen. No. 77. Gedruckt in 's Gravenhage by Adriaen Vlack op de Amsterdamse Veerkaey: den 24 September 1666. Op welk tijdstip echter het blad den folio-vorm heeft aangenomen is eene vraag, die ik evenmin kan beantwoorden als die wanneer Adriaen Vlack als uitgever optrad. ‘Hij vond echter weldra een' opvolger. In 1667 treffen wij Chrispijn Hoeckwater, boekverkooper, wonende in de Poten, in de Groene Tent, als uitgever der stedelijke courant aan. Zijn dagblad, op een half vel, in klein folio formaat gedrukt, droeg den titel van Haegse Post-Tijdingen, was even als nog heden met het stadswapen versierd, in twee kolommen gedrukt en verscheen dingsdags en zaturdags van elke week. De inrigting was omtrent gelijk aan die onzer hedendaagsche bladen, doch bijzondere advertentien schijnen er, bij de geringe ruimte, welke overschoot, slechts zeldzaam in opgenomen te zijn, ook was toen het zegelregt voor de dagbladen nog onbekend. - Ook deze courantier verviel enkele malen in drukpersdelicten, maar, rekkelijker dan zijn voorganger, wist hij het onweêr te bezweren en kwam met eene reprimande en (hetgeen er toen noodzakelijk bij behoorde) eene tamelijke geldboete vrij.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
De Heer Van den Bergh, aan wien het bovenstaande is ontleend, heeft verder als proefje een uittreksel medegedeeld uit het oudste hem bekende nummer der Haegse Dynsdaegse Post-Tijdingen van 10 Mey 1667, No. 37, waarin, onder de rubriek ‘Uyt 's Graven-hage den 10 Mey’ onder meer het volgende voorkomt: ‘Daer wordt gheseydt, dat Haer Ho. Mog. gemeynt soude syn, om desgelycks aen Syn Alder-Christelyckste Majesteyt haer mediatie t' offereren tot accommodatie van 't different tusschen dien Coningh en Syn Catholycke Majesteyt swevende in 't regard der Spaensche Nederlanden; op welk subject alhier diversche en wel de voornaemste discourssen vallen; wordende d' opinie van dat Haer Ho. Mog. dese sake nevens het Tractaet met Engelant tot Breda wel mede zullen admitteren, ghevoet op een voorgeven, dat oock desen Staet in Brabant waer op Vranckryck nu pretendeert desghelycks possideert verscheyde steden, dewelcke dan onder dien selven eysch noodtwendig mede souden moeten vervallen; 't welck in alle geval geen regel en is; want Haer Ho. Mog. dese selve steden al in eygendom beseten en gepossideerd hebben gehadt, voor dat het houwelyck van Syn Majesteit met de regeerende Koninginne en het Tractaet, uyt welcke hoofde dese Syn Majesteyts eysch is spruytende, was geconcludeert en geslooten, hetwelck geschieden in 't Jaer 1659. Edoch den tydt zal alles ontdecken.’ ‘Dit berigt,’ zegt de Heer Van den Bergh, ‘gaf aanleiding om den uitgever, Chrispijn Hoeckwater, voor den regter te roepen, alwaar hij verklaarde de drukker der courant te zijn en het geïncrimineerde artikel er in geplaatst te hebben, ‘doch niet te weten van wien hij het heeft, maer 't selve gehoord te hebben op het Hof, daer hy dagelycx gaet om naer eenige nieuwstijdinge te | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
vernemen, en die dan in een memorieboekje op te teyckenen om in syn courante over te brengen.’ Het kan niet missen, of het waren bovenstaande ‘aanstotelijke dingen’ die oorzaak waren, dat, blijkens de Resolutieboeken van het Hof, Cryspijn Houckwater op 13 Mei 1667 veroordeeld werd om gedurende zes weken geen couranten te drukken, en bovendien om binnen tweemaal 24 uren eene boete te betalen van 200 Pond in handen van den Rentmeester der Exploten. Maar, voegt de aanteekening er bij, dit vonnis werd later op het verzoek van den veroordeelde in surseance gehouden. Nog in 1672 gaf Hoeckwater de Post-Tydingen uit, blijkens het door mij aangetroffen No. 99, van Donderdag 17 November 1672. En achter de verzameling Amsterdamsche Couranten van 1672 tot 1677, hebbende toebehoord aan wijlen den Heer G.J. Dijk alhier, vond ik 9 nummers van het jaar 1673, waarvan het eerste aldus luidt: Haegse Donderdaegse Post-tydinge, N. 44. In 's Graven-hage by Chrispinus Hoeckwater, Boeckverkooper woonende in de Pooten in de groene Tent, den 15 Juny 1673. 2 blz. klein folio, in 2 kol. gedrukt, met het Haagsche schild tot vignet. En dan verder de Dynsdaeghse N. 91, van 7 November; de Dinghdaeghse, N. 97, van 28 November; de Dinghsdaegse, N. 101, van 12 December; de Donderdaegse, N. 100 (sic), van 14 December; de Dinghsdaegse, N. 101 (sic), van 19 December; de Donderdaegse, N. 102, van 21 December; de Dynsdaegsche, N. 103, van 26 December; en de Donderdaegse N. 104, van 28 December 1673. Verder ben ik zelf in het bezit van de Dingsdagse, No. 19, van 6 Maart 1674, en Mr. W. Van der Vliet alhier in dat der Haeghse Dingsdaghse, No. 29, van 10 April 1674. Maar dit is dan ook het laatste spoor dat ik van die Post-tydingen heb ontdekt, | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
Wat is er nu waar in het beweren, dat de 's Gravenhaagsche Courant in 1668 voor het eerst in het licht verscheen? Hoegenaamd niets; want neemt men aan dat de Haagsche Post-Tydingen de oudste vorm is geweest dier courant, en straks zal blijken dat zulks vooralsnog niet mag worden aangenomen, dan zal men toch altijd twaalf jaren vroeger, namelijk bij den aanvang van 1656, moeten gaan rekenen. Maar dan blijft nog de vraag open, of die Post-Tydingen, die in Juli 1656 op de groote Zaal in de Fortuin werden verkocht, ook voortgesproten zijn uit het Wekelycke Nieus, dat, in April 1652 aangevangen, in Maart 1655 ook op de groote Zaal in de Fortuin werd verkocht, en toen naar 't schijnt door Adriaen Vlack gedrukt werd, die ook de Post-Tydingen in 1666 drukte? Zoo zou men den oorsprong der 's Gravenhaagsche Courant in April 1652 moeten zoeken. Maar dat alles is ver van bewezen.
En nu het een en ander over de Fransche Haagsche Couranten der 17e eeuw, want tusschen haar en degene die in de 18e eeuw te 's Gravenhage het licht heeft gezien, bestaat evenmin verband, als tusschen de Hollandsche bladen die daar ter plaatse in de 17e en later in de 18e eeuw zijn uitgegeven. In Den Nederlandschen Spectator van 27 October 1866, No. 43, is door den Heer M.F.A.G. Campbell medegedeeld, dat op de Kon. Bibliotheek te 's Gravenhage voorhanden is: ‘No. 3. Gazette de la Haye, Du Jeudy 14. Juillet 1667,’ een klein 4o blaadje van vier bladzijden, elk in twee kolommen gedrukt, aan welks slot het volgende adres voorkomt: ‘A la Haye, chez Jean Rammeseyn, Imprimeur demeurant vis à vis du port neuf le 15. | |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
Juillet 1667.’ En hij voegde er deze opmerking bij: ‘Uit deze gegevens zou men moeten opmaken, dat eene nieuwe reeks (of welligt het geheele blad) met het tweede halfjaar van 1667 een aanvang heeft genomen, terwijl het hier besproken exemplaar de bijzonderheid heeft, dat het eigenlijk uit twee exemplaren bestaat, welke door de wijze van drukken - voor- en keerzijde te gelijkertijd, waardoor bij het omdraaijen van het papier eene keerzijde tegen de voorzijde en omgekeerd is aangebragt, - op één vel zijn afgedrukt en van een kunnen worden gesneden.’ Mr. L. Ph. C. Van den Bergh maakte verder, evenwel zonder opgave van de bron, melding van zekeren ‘J.F. du Tour, die in 1690 verlof ontving, de posttijdingen in het Fransch te mogen uitgeven’, en hieruit zou dan misschien blijken dat de Post-Tydingen toen nog bestonden. Elders, in het zoogenaamde Rapport van Van Roijen te Leiden, waarvan de geschiedkundige juistheid, voorzoover de vroegste tijden betreft, door mij in de Handel. en Meded. van 1870, blz. 10 en 17, eenigermate is betwijfeld, wordt gezegd, dat omstreeks het jaar 1689 een zeker persoon te Rotterdam van de regeering aldaar een privilegie had gekregen tot de uitgave eener Fransche courant, maar dat die persoon, door zijne crediteuren lastig gevallen, Rotterdam hebbende verlaten, kort daarop eene Fransche courant had beginnen uittegeven te 's Hage, waar hij het, èn door nieuwe èn door zijne vorige schuldeischers in het nauw gebracht, evenmin kon volhouden. Verder is door mij t.a.p. aangeteekend, hoe een Plakkaat der Staten van Holland van 18 Januari 1691 had bepaald, dat in 't vervolg geen enkele Fransche courant meer in Holland gedrukt of verkocht mocht worden, en hoe een Plakkaat der Staten-Generaal van 27 Januari 1691 deze | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
bepaling over alle provinciën des lands had uitgestrekt. Dit verbod had evenwel niet de uitwerking die men er van verwachten mocht. Verschillende Fransche couranten onder nieuwe opschriften werden gedrukt, en daar het verbod niet de Hollandsche couranten betrof, ontstonden nog meer misbruiken. Het beste middel daartegen scheen verlof te verleenen om de Duitsche couranten of wel extracten daaruit in 't Fransch te doen translateeren en drukken. Hoe vreemd dit geneesmiddel ook schijne, het wordt duidelijk aangegeven in de verschillende octrooien die 1 Augustus 1691 aan Jean Tronchin Dubreuil te Amsterdam, en 24 Augustus daaraanvolgende aan Maria Patoillat, weduwe van Gabriël de Saint Glain, te Rotterdam, en aan den Franschen vluchteling Paul Acéré, Heer van Des Forges, te 's Gravenhage, werden uitgereikt, en komt zelfs nog in 1736 voor, zoodat dit geneesmiddel wel eens niet veel meer dan eene bloote formule kon zijn geweest. Maar wat hiervan ook zij, genoemde persoon kreeg, nadat het advies van Gedeputeerden van Delft, Leiden, Amsterdam, Rotterdam, Alkmaar en Hoorn was ingewonnen, op 24 Augustus 1691 van de Staten van Holland octrooi voor den tijd van 15 jaren, onder verplichting om zijnen naam, als translateur, onder de couranten te plaatsen. Buitendien is er nog een Octrooi bekend, door de Staten van Holland op 20 Juni 1693 verleend aan Jean François du Four, - natuurlijk dezelfde als J.F. du Tour, van wien Mr. Van den Bergh melding maakt - geboren in Zwitserland, in het kanton Bern, te Vervay(?), burger van den Haag, die in een verzoekschrift had te kennen gegeven, dat hij omstreeks twee jaren vroeger met verlof van Burgemeesteren eene Fransche courant had laten drukken, aan welke onderneming een einde was | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
gekomen door een verbod tegen alle Fransche couranten binnen Holland uitgesproken, en nu octrooi verzocht op het drukken en uitgeven van ‘een Historie Journalière ofte dagelycksch Historie behelsende allen 't gene 't voornaemste in Europa voorvalt’, hetgeen werd toegestaan. En hiermede is alzoo het ontstaan aangewezen van de Histoire Journalière de ce qui se passe de plus considérable en Europe , waarvan de Heer Hatin, Les Gazettes de Hollande, pag. 166, melding maakt. Het eenig nummer van dit blad mij bekend, werd mij indertijd ter inzage toegezonden door wijlen den Heer J.H. van Randwijk, ambtenaar ter Algemeene Rekenkamer te 's Hage, en zag er aldus uit: Anno 1701. No. 79. Histoire Journaliere De ce qui se passe de plus considérable en Europe. Avec Privilege de Nos Seigneurs les Etats de Hollande & de West-Frise. Du Lundi 3. Octobre. A la Haye chez la Veuve de Jean-François du Four, sur le Kalver-Markt; & se vend chez Louïs & Henri Vandole dans le Pooten; à Amsterdam chez Jaques Desbordes, devant le Comptoir de Cologne; & à Leyde chez Pierre Vandermersche Marchands Libraires. 4 blz. klein 4o, in twee kolommen, met het schild van Holland en daarboven de kroon; signatuur Kkkk. Bij dit nummer behoort eene lange smalle strook: No. 79. Supplement a l'Histoire Journaliere. Dela Haye le 3. Octobre 1701. Se vend à la Haye chez Louïs & Henri Vandole dans le Pooten; cet. cet.
Eenen vasten grond om op voorttebouwen heeft men eerst sedert 9 Maart 1708. Blijkens de Resolutiën van Schout en Burgemeesteren van 's Gravenhage toch van dien dag machtigden burgemeesteren den boekverkooper Meijndert Uijtwerf, en Anthoni Pauw, op de door hen | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
ingeleverde verzoekschriften, om gezamenlijk driemaal 's weeks te drukken in de Nederduitsche taal ‘een ordinaris courante’ van alle voorvallende zaken en tijdingen, ‘gelijk voor desen aan Crispijn Hoekwater, en nog naderhand aan Johan Ramosin’ was toegestaan, mits ze zich bij het drukken en verkoopen hielden aan de bij de plakkaten bestaande bepalingen. Blijkbaar was deze onderneming eene geheel nieuwe, want aan de requestranten werd niet toegestaan de ordinaris courante uittegeven of voorttezetten, maar wel om een ordinaris courante te beginnen, in denzelfden trant als vroeger door Hoeckwater en daarna door Johan Rammazeijn was geschied. Het schijnt dus, dat er na de Post-Tydingen van Hoeckwater nog een blad te 's Hage is verschenen bij Rammazeijn, waarvan de herinnering is verloren gegaan, en tegelijk schijnt het, dat Rammazeijn te 's Hage langer als uitgever is werkzaam geweest dan Hoeckwater, iets dat de aanteekeningen van Dr. A.M. Ledeboer, a.w. blz. 165 en 172, niet doen vermoeden. Wanneer nu in de volgende bladen zal zijn aangetoond hoe sedert 1708 de 's Gravenhaagsche Courant onafgebroken tot op onzen tijd haar bestaan heeft voortgezet, dan zal tevens de noodzakelijkheid zijn bewezen, dat het bestuur van het tegenwoordig Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage het cijfer op den bestaanden wimpel met veertig vermindere, of wel bij twijfel aan de juistheid onzer nasporingen, dien wimpel verwijdere, iets, dat bij de tegenwoordige inrichting van het hoofd, geen bezwaar kan opleveren. Intusschen verliepen er nog drie maanden voordat de courant in het licht verscheen. Waarschijnlijk wel was de dood van Meijndert Uijtwerf, die op of omstreeks 18 April 1708 overleed, daarvan de oorzaak; maar toen Burge- | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
meesteren daarop Anthoni Pauw alleen tot courantier hadden aangesteld, verscheen de 's Gravenhaagsche Courant voor het eerst op Maandag 4 Juni 1708Ga naar voetnoot1. Dit blijkt duidelijk uit het oudste mij bekende nummer der courant, dat ik te midden van den jaargang 1708 der Haarlemsche Courant bij Joh. Enschedé & Zonen te Haarlem aantrof, en aldus luidt: Ao. 1708. No. 23. 's Gravenhaegse Woensdaegse Courant. In 's Gravenhage, by Anthoni Pauw. Werdende uytgegeven by de Weduwe van Meindert Uytwerf, Boekverkoopster in de Spuystraet, den 25 July 1708. 2 blz. fol. in 2 kol. met het Haagsche wapen tusschen twee klimmende leeuwen. Verder trof ik t.a.p. nog aan No. 25. 28. 31. 34. 37. 40. 43. 46. 49. 52. 55. 58. 61. 67. 70. 73. 76. 79. 82. 85. 88 en 91, m.a.w. alle, op één na (No. 64), de Maendaegse Couranten die in 1708 na 25 Juli zijn uitgegeven. Daarbij vond ik voor 't eerst met No. 82, van Maandag 10 December 1708, in 't adres achter den naam van Anthoni Pauw de aanwijzing: ‘op 't Spuy over de Veerkaey’. Dat de derde dag van uitgifte der courant Vrijdag was, behoeft ter nauwernood vermelding. Belangrijker is het aanteteekenen, dat te midden van den jaargang 1709 der Haarlemsche Courant bij Joh. Enschedé & Zonen van de 's Gravenhaegse Maendaegse Courant van dat jaar ook voorkomen No. 3. 6. 9. 12. 15. 18 en 69, en dat de Heer R.W.P. de Vries alhier in het bezit is van de 's Gravenhaegse Woensdaegse Courant, No. 61, van 22 Mei 1709, in welker adres sprake is van ‘de Weduwe | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
van Meindert Uytverf’. Op Vrijdag 1 Mei 1711 las men in het adres: ‘Werdende uytgegeeven by de Wed. van M. Uytwerf’, en had men een wapen tusschen druipstaartende leeuwen, en zoo is het ook nog bij de Maendaegse Courant, No. 95, van 10 Augustus 1711, en de Vrydaegse Couranten, No. 109 en 130, van 11 September en 30 October 1711, alle drie in het bezit van den Heer R.W.P. de Vries. Het achttal nummers van 1712, eveneens in het bezit van gemelden Heer, No. 16, van Vrijdag 5 Februari, en verder No. 17, 22, 28, 29Ga naar voetnoot1, 44, 45 en 46 van Vrijdag 15 April, onderscheidt zich van die van 1711 alleen in 't adres door de spelling ‘uytgegeven’, en zoo was de toestand ook nog op 5 December 1712 en op 24 Februari 1713. Doch het adres van No. 71, van Woensdag 14 Juni 1713, luidt: ‘In 's Gravenhage, by Anthoni Pauw, in de Wagestraet over 't Logement van Schiedam. Werdende uytgegeeven by de Wed. van M. Uytwerf enz. enz. Maar die aanwijzing dat Pauw ‘over 't Logement van Schiedam’ woonde komt reeds niet meer voor in het adres van No. 138, van Vrijdag 17 November 1713, in 't bezit van den Heer R.W.P. de Vries, en evenmin op No. 74, van Woensdag 20 Juni 1714. En drie jaren later luidt het in 't adres van No. 85, van Vrijdag 16 Juli 1717, te vinden in den jaargang 1717 van de Haarlemsche Courant bij Joh. Enschedé & Zonen: In 's Gravenhage, by Anthoni Pauw, in de Wagestraet over 't Logement van Gornighem’ enz. enz., welke spelling in de laatste dagen van December 1717 voor die van ‘Gornichem’ had plaats gemaakt. Negen maanden later vindt men op No. 111, van Vrijdag 16 Sep- | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
tember 1718, weêr een ander adres, namelijk: ‘In 's Gravenhage, by Anthoni Pauw, op de Veerkaey, het tweede huys van de Kraenstraet, den 16 September 1718’, zonder de opgave der verkrijgbaarstelling bij de Wed. M. Uytwerf; en zoo was het ook nog bij No. 7, van Maandag 16 Januari 1719, en No. 102, van Vrijdag 25 Augustus 1719. De laatst vermelde nummers van 1717, 1718 en 1719, vond ik te midden der Amsterdamsche Couranten van die jaren, vroeger het eigendom van den Heer I. Meulman, daarna van wijlen den Heer G.J. Dijk alhier. In 1719 reeds moest Pauw ondervinden hoe de courantiers binnen Holland niet altijd vrij waren in hun doen en laten. Blijkens de Resolutiën van Schout en Burgemeesteren van 's Gravenhage toch van 30 Januari 1719 ontvingen Gecommitteerde Raden een verzoek van den Franschen Gezant, den Heer de Morville, om maatregelen te nemen dat een zeker viertal Fransche stukken, t.a.p. vermeld, niet hier te lande door den druk zouden worden bekend gemaakt, en het was naar aanleiding daarvan, dat zoowel de Deken van het Boekverkoopersgild, als Anthoni Pauw in hoedanigheid van courantier, voor Burgemeesteren ontboden werd, en eene uitnoodiging kreeg om zich aan dat verzoek te laten gelegen leggen. De eenige verzameling die er van de 's Gravenhaagsche Courant schijnt over te zijn bevindt zich sedert het jaar 1873 in de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam, en is een geschenk van Heeren Directeuren der Maatschappij van Assurantie, Discomptering en Beleening aldaar, die gelijktijdig gemelde Bibliotheek met eene groote en belangrijke verzameling van tal van andere couranten begiftigdenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
Ofschoon nu t. a p. die verzameling beschreven is als loopende van 15 Juli 1720 tot 1820, zoo ontbreken er toch enkele jaargangen, gelijk 1763, 1801, 1803, 1806 tot en met 1810, en aan sommige jaargangen enkele nummers, zoo als die van 22, 24, 26, 29 en 31 December 1721. Die hoogst belangrijke reeks wordt geopend met: Ao. 1720. No. 85. 's Gravenhaegse Maendaegse Courant. In 's Gravenhage, by Anthoni Pauw, op de Veerkaey, het tweede huys van de Kraenstraet, den 15 July 1720. 2 blz. folio, in 2 kolommen met het Haagsche wapen tusschen druipstaartende leeuwen; derhalve gelijk aan het bovenvermelde nummer van Augustus 1719. Met dat al heeft Pauw het op de Veerkaey nog geen vier jaar uitgehouden; op No. 48 toch, van Woensdag 22 April 1722, luidt het adres: ‘In 's Gravenhage, by Anthoni Pauw, op de Princegragt aen de Noord-zyde by de Markt, den 22 April 1722,’ dat bij den aanvang van 1725 veranderde in: ‘op de Princegracht aen de Noord-zyde van de Markt,’ en met het nummer van Maandag 1 April 1726 kortweg werd: ‘op de Prinsegragt.’ Ruim twee jaren later kreeg de courant met No. 88, van Vrijdag 23 Juli 1728, een nieuw wapen. Campo Weijerman, die niet veel ongemoeid liet, spreekt in Den Ontleeder der Gebreeken (deel 1, 1724, blz. 183 en 263) van den Haagschen Courantier als van ‘de Haag- | |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
sche Paris’ en ‘de Courantier Paris’ omdat ‘die staatkundige Duyn-Machiavel’ - ‘altoos Paris, den Herder, in steê van Parys, de hoofdstad van Vrankryk’ kromtongde. Verder leest men dan op de aangehaalde blz. 183 en 184 in No. 23, van 13 Maart 1724: ‘Dat de Haagsche Paris met het hooft schryft, en met de hand denkt, is de stelling van den Ontleeder der Feilen, want in zyn nieuwspapier van den achtste Maart sticht hy een Stad, of een Dorp, in een Kaatsbaan, (die Kaatsbaan is ruim zo groot als het Persepolis van K. de Bruin) en dat gebouw fondeert hy op de Puinhoopen der Onkunde. Dus luid den Text.’ ‘In 't begin van zyn 19 jaar deê hy een beedevaert naar den Ridder van St. Kruis; speelde tot Tennis met den Ridder; kreeg van hem nieuwe Eertytels, en verscheide Erkentenis-giften, voor zyne zo loffelyke afwyking van zyns Vaders Grondregels, en zo voorts. Een Brit die den Wyn, of de Maaliebaan van de Schuimgodin wars is, verkiest, om de verandering, de Kaatsbaan, en dat noemt hy; To plai at Tennis. En een Courantier die nergens, en veel min die op geen erg denkt, verandert, of translateert Tennis, in een Stad of Vlek, Domheidshalve, en met die Translatie van den Abt de Marolles spyst hy zyn Leezers, dat is een Nieuws-kok uit duizent! Zo die Courantier, wanneer hy hikt, geen Aperokken, en wanneer hy Engels translateert, geen Uileborden voortbrengt, bedrieg ik my met den grootsten hoop, en dat is Auteurlyk, en meêr zeg ik niet.’ In mijne studie over de Haarlemsche Courant, in de Handel. en Mededeel. van 1873, blz. 36, heb ik een en ander aangeteekend over de maatregelen, die in 1731 binnen Holland tegen de courantiers werden genomen, naar aanleiding dat de Haagsche Courant zekere artikelen | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
had opgenomen ‘welke Kapitein Schryver gedurende zijn laatste verblijf te Algiers met de Regering aldaar had gearresteerd, tot ampliatie, en bevestiging van het Tractaat van vrede tusschen dezen Staat en de Regering van Algiers.’ Onder verwijzing daarheen, doe ik hier alleen opmerken, dat die 6 Artikelen, welke op 42 Juli 1731 tusschen de regeering van Algiers en den Hollandschen Kapitein Schrijver geteekend waren, voorkomen in de 's Gravenhaegse Vrydaegse Courant van 21 September 1731, No. 114, onder de rubriek Barbaryen, bij de berichten uit Algiers van 12 Augustus. In Maart 1733 scheen het een oogenblik alsof er een einde kwam aan het bestaan der 's Gravenhaagsche Courant; aan het slot der berichten toch van No. 31, van Vrijdag 13 Maart 1733, las men dit ‘NB. De Autheur van deeze Haegsche Courant adverteert, dat hy wegens zyne zware indispositie genoodzaekt word het uytgeeven van de Courant te staken, zo dat 'er na deeze by provisie geen meer zal uytkomen.’ Maar gelijktijdig deed de Wed. Uytwerf, die vermoedelijk altijd nog de courant uitgaf, bij Burgemeesteren aanzoek om machtiging tot het verder voortzetten der courant, en ze wees daarbij op de omstandigheid, hoe wijlen haar man indertijd gezamenlijk met Pauw verlof had gekregen tot de uitgave. Die machtiging nu werd haar nog denzelfden dag, 13 Maart 1733, door Burgemeesteren ‘by provisie’ verleend, en zoo kon de courant dadelijk, in denzelfden vorm, ofschoon dan met eene andere letter, weêr verschijnen als: Ao. 1733. No. 32. 's Gravenhaegse Maendaegsche Courant. In 's Gravenhage, by de Wed. Meyndert Uytwerf, in de Spuystraat, als daar toe by provisie geauthoriseert zynde, den 16. Maart 1733. Aan het einde der berichten las men verder dit ‘NB. Deeze Courant, sal met Authorisatie, | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
op dezelve daagen als voor deezen by provisie uitkomen, by de Weduwe van Meyndert Uytwerf: Dierhalven werd een ieder, die eenige Advertentien daar in gelieft te laaten plaatsen, versogt, dezelve aan de voorn. Wed. Uytwerf toe te zenden.’ Deze voorloopige toestand duurde intusschen slechts tot en met No. 44, van Maandag 13 April 1733.
Bij herhaling heb ik in verschillende studiën gewezen op de zonderlinge gevolgen van het Plakkaat der Staten van Holland van 9 December 1702, waarbij het uitgeven eener courant afhankelijk was gemaakt van het verlof der plaatselijke overheid, iets waardoor het begrip van eigendom eener courant alle beteekenis verloor. Te 's Gravenhage nu schijnt men met dien eigendom ook vreemd te hebben omgesprongen. Immers toen in 1708 Meyndert Uytwerf en Anthoni Pauw machtiging verzochten en verkregen om eene courant te mogen uitgeven, behoorde stellig de eigendom van die courant aan genoemde personen. Maar toen in April 1733 de Wed. UytwerfGa naar voetnoot1 vrijwillig afstand had gedaan van hare onderneming, kwamen terstond Burgemeesteren te voorschijn met eene overeenkomst, aangegaan met den boekverkooper De Jongh, die zich voor het uitgeven van de courant had aangeboden, bij welke overeenkomst zij zich geheel als eigenaars van de courant gedroegen. Want er werd bepaald, dat De Jongh voor het schrijven van de courant jaarlijks ƒ 1500 zou genieten, maar van de correspondentiën en verdere onkosten elk halfjaar aan Burgemeesteren rekening zou doen; dat de couranten zouden gedrukt worden bij den | |||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||
Stadsdrukker Van Kessel; dat de overeenkomst bij voorraad één jaar van kracht zou zijn, en dat, bijaldien hij de oplage wist te doen stijgen boven drie riem papier, zijn traktement voor elk half riem vermeerderd zou worden met ƒ 250Ga naar voetnoot1. Later, zegt de Heer Van den Bergh, blz. 56, werd dit aldus veranderd, dat De Jongh voor het recht van uitgave jaarlijks ƒ 4500 aan de stad moest uitkeeren. Met het oog op hetgeen verder plaats greep twijfel ik geen oogenblik aan de juistheid dezer aanteekening, afkomstig van een uittreksel uit het Register ‘op de uiterst korte en over het algemeen weinig belangrijke notulen van den magistraat’ van 's Gravenhage, een hoogst verdienstelijke arbeid van Mr. Marcellus Emants, die van 1816 tot 1846 een van de beide secretarissen der residentie is geweest. Doch bij het raadplegen van dat Register zelf heb ik wel die aanteekening maar zonder verwijzing gevonden, en zoo ging het mij ook met de mededeeling van den Heer Van den Bergh, dat het recht van uitgave der courant later van De Jongh, gedurende eenen korten tijd, is overgegaan op een' zijner naamgenooten. De eerste arbeid van De Jongh zag er aldus uit: Ao. 1733. No. 45. 's Gravenhaegse Woensdaghse Courant. In 's Gravenhage by Jacobus de Jongh, op de Hof Cingel, den 15. April 1733. Dit nummer was gedrukt met eene andere letter, en voorzien van een nieuw wapen met klimmende leeuwen, waarbij rondom het schild de naam ‘'s Graven-hage’ te lezen stond. Aan het einde der berichten vond men dit ‘NB. De Haaghsche Couranten sullen by Vervolg op de Voet als bevorens by wylen Anthony Pauw, door den Autheur deeser werden Uytgegeven.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||
Het volgende nummer was: Ao. 1733. No. 46. 's Gravenhaegse Vrydaegse Courant. In 's Gravenhage, by Jacobus de Jongh, op de Hof-Cingel, den 17 April 1733; maar daarna kwam de courant weêr te voorschijn met hetzelfde uiterlijk als in den laatsten tijd van Anthony Pauw, namelijk: Ao. 1733. No. 47. 's Gravenhaegse Maendaegse Courant. In 's Gravenhage, by Jacobus de Jongh, op de Hof-Cingel, den 20 April 1733. Negentien maanden later, met No. 136, van Maandag 15 November 1734, werd het adres: ‘In 's Gravenhage, by Jacobus de Jongh, in de Korte Begyne-straet, den 15 November 1734,’ en behalve de geringe verandering: ‘Korte-Begyne-straet,’ die met No. 13, van Maandag 30 Januari 1736, werd aangebracht, bleef de toestand dezelfde tot en met het einde van 1737. Bij het begin van 1738 toch greep de verandering plaats waarop de Heer Van den Bergh heeft gewezen. Het tweede nummer van dat jaar - No. 1 ontbreekt te Rotterdam - was eene Vrydaegse Courant en had tot adres: In 's Gravenhage, by Jacobus de Jongh en Zoon, in de Korte-Begynestraet, den 3 January 1738, maar dit veranderde reeds met No. 99, van Maandag 18 Augustus 1738, in het: ‘in de Nieuw-straet, den 18 Augusty 1738’; doch zoo bleef het tot en met No. 103, van Vrijdag 28 Augustus 1739. Ook over den arbeid van Jacobus De Jongh kwamen er in het voorjaar van 1737 klachten in. Vermoedelijk was het de volgende mededeeling, die in de 's Gravenhaegse Maendaegse Courant van 18 Maart 1737, No. 33, onder de rubriek Groot-Brittannien, bij de berichten uit Londen van 12 Maart, voorkwam, die daartoe aanleiding gaf: ‘Als heeden over acht dagen in het Lagerhuys de bewuste propositie van den Heer Pulteney, overwoogen wierd, ontstonden daer over, gelyk reeds gemeld is, zeer | |||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
heevige debatten, welke meer dan 6 uren duurden, en aen den Ridder Robert Walpole tyd verschaften, om door deszelfs Emissarissen voor de Hofparty stemmen te winnen, en onder andere (zo men wil) van 45 Schotse Leeden, die alle den Prins wel toegedaen waren; dog door beloften van 500 tot 3000 pond. sterl. yder te zullen genieten tegens zyn Koninglyke Hooght. stemden, en de spraek gaet, dat wanneer het Ministerie in die zaek niet getriumpheert had, den eersten Minister en deszelfs gunstelingen gevaer geloopen zouden hebben hunne ampten te verliezen.’ De Heer Trevor toch, de Secretaris van den Engelschen gezant, leverde naar aanleiding van zekere periode in het artikel van Londen, voorkomende in de Haagsche Courant van 18 Maart 1737, eene memorie in bij de Staten-Generaal, die daarop den 30sten Maart de zaak naar die van Holland verzonden, met uitnoodiging om naar ‘soodanige injurieuse aanstootelykheeden’ onderzoek te doen, en maatregelen te nemen voor het vervolg. En nu verzonden de Staten van Holland de klacht wel aan Gecommitteerde Raden om nader onderzocht te worden, maar tegelijkertijd noodigden ze de Gedeputeerden van Holland uit om, na mededeeling van hetgeen in deze zaak verricht was, er ter Generaliteit op te wijzen, dat als men in Groot-Brittannië reden had om zich over de Haagsche Courant te beklagen, de Staten van Holland nog veel meer reden hadden om zich te beklagen over den schrijver van eene Engelsche Courant, genaamd ‘The Daily advertiser van Dingsdag den 26 Maart 1737., nieuwe stijl,’ waarin gevonden werd een Extract uit een' particulieren brief uit Holland, bevattende seer injurieuse reflexien op den persoon van den overleden heer Raadpensionaris van Slingeland, en aanstootelijke consideratien op de deliberatien van de Staten van Holland. Gaarne | |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
zagen die van Holland, dat het ter Generaliteit daarheen werd gericht, dat de Secretaris Trevor uitgenoodigd werd om te bewerken, dat de schrijver dier courant gecorrigeerd en daarmede aan de Staten voldoening gegeven zou wordenGa naar voetnoot1. Intusschen was Jacobus De Jongh langzamerhand in schulden en buiten alle crediet geraakt. In den zomer van 1739 was hij in het voldoen der recognitie voor de courant bijna een jaar ten achter, en verklaarde hij ronduit in de onmogelijkheid te zijn die langer te voldoen; wel gaf hij als reden op dat de courant op verre na niet datgene opbracht wat hij verwacht had, maar hij bleef bij voortduring in gebreke om dit door het openleggen zijner boeken te bewijzen. Burgemeesteren van 's Hage begrepen toen, aangezien het te vreezen was dat bij langer uitstel de courant, die toch al in verval was, geheel te niet zou gaan, hunne maatregelen te moeten nemen, en na het houden van verscheiden bijeenkomsten met de raadslui van De Jongh, besloten ze op Vrijdag 28 Augustus 1739 hem mondeling in Burgemeesters Kamer aan te zeggen, dat men om gemelde redenen goedgevonden had hem ‘te discontinueeren’ en te verbieden voortaan eenige couranten te schrijven, te drukken of uittegeven, en verder dat men de courant aan zich houden en een' anderen courantier aanstellen zou; zijne rekening zou worden onderzocht, en naar bevind van zaken in alle redelijkheid met hem worden gehandeld. Tegelijkertijd werd aan den drukker Anthoni de Groot bij provisie het schrijven en drukken der courant opgedragen, door middel van zoodanige personen als hij geschikt zou oordeelenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
De nieuwe courantier ving zijnen arbeid aan met: Ao. 1739. No. 104. 's Gravenhaegse Maendaegse Courant. In 's Gravenhage, by Anthoni de Groot, in de Zuylingstraet, den 31 Augusty 1739; Alwaer deeze Couranten werden uytgegeeven. 2 blz. fol. in 2 kol. met het Haagsche wapen tusschen twee druipstaartende leeuwen. Aan het einde der berichten las men dit ‘NB. Alle de geene welke van nu af eenige Advertentien in deeze Courant gelieven geplaatst te hebben, werden versogt dezelve te adresseeren aan Anthoni de Groot, woonende in de Zuilingstraet in 's Gravenhage, aan wien ook de betaling deswegens zal moeten geschieden.’ Zoowel deze aanwijzing, als het ‘Alwaer deeze Couranten werden uytgegeeven’ in het adres, werden slechts bij de drie eerste nummers opgenomen. In No. 110, van Maandag 14 September 1739, kwam een ander en wel dit NB. voor: ‘Heeden word nevens de ordinaris Haegse, een Na-Courant uytgegeeven, waer in de Tydingen, die na het Schryven van deeze zyn ingekoomen, gevonden worden.’ Die Na-Courant had eenen zeer eigenaardigen vorm en bestond uit eene strook ter grootte van één kolom der courant, aan beide zijden gedrukt, met het opschrift: Ao. 1739 No. 110. 's Gravenhaegse Maendaegse Na-Courant, en met hetzelfde | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
adres als dat van de courant, maar met een veel kleiner wapen. In denzelfden trant was de uitbreiding die aan No. 119, van Maandag 5 October 1739, werd gegeven; dit nummer toch werd niet, zooals toen schier overal de gewoonte was, ook in de breedte gedrukt, maar naast de tweede kolom werd nog eene halve kolom geplaatst, althans op de eerste bladzijde; want bij No. 122, dat een dubbel nummer was, vond zulks ook plaats op blz. 2 en 3. Toch schijnt die vorm niet te hebben bevallen, want alleen bij No. 128, 131 en 155 werd ze nog gebezigd, en in het volgende jaar 1740 ging men bij No. 33, van Woensdag 16 Maart, er reeds toe over, om als het noodig was berichten en advertentiën in de breedte van het blad te drukken. Maar zelfs in 1742 gebeurde dit nog zeldzaam. Hoe de courantiers destijds reeds een open oog hadden voor de begeerten van het publiek, bewijzen de woorden waarmede de Groot op Vrijdag 1 Januari 1740 zijne lezers tegemoet ging. ‘Gunstige Leezer,’ zoo luidde het, ‘om was 't mogelyk, zo in 't eene als andere te voldoen; heb ik de Letters, waer meede deeze Courant, met den aenvang van dit jaar, begonnen is, op myne Letter-Gietery expres laeten snyden en vervaerdigen; wil niet twyffelen, of dezelve zal zo fraey en duydelyk, als 'er nog ooyt een geweest is, voorkoomen; en schoon die grooter van oog is, gaen 'er egter in ieder regel meer letteren dan in onze vorige Couranten; als ook voor het minste zoo veel regels op ieder pagina. Men zal telkens, als 't maer eenigzints vereyst werd, een diergelyke nieuwe Letter gebruyken, en de Advertentien, om die des te beter, ieder afzonderlyk, in 't oog te doen vallen, met eene linie separeeren.’ Dit laatste vooral valt terstond in het oog, maar niet minder dat het adres, dat nu aldus be- | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
gon: ‘In 's Gravenhage by,’ tegelijkertijd op twee regels werd gebracht, iets waaraan evenwel met No. 35, van Maandag 24 Maart 1740, reeds weder een einde kwam. Waarschijnlijk om plaats te winnen werd met No. 53, van Woensdag 3 Mei 1741, het wapen kleiner, terwijl veertien dagen later met No. 59, van Woensdag 17 Mei 1741, het in 't adres wederom werd: ‘In 's Gravenhage, by.’ Een inderdaad buitengewoon feit in de geschiedrollen der Nederlandsche dagbladpers is geweest het ‘Project van inschryvinge’ dat door Anthoni de Groot op de vierde bladzijde van No. 128, van Maandag 24 October 1740, met kapitale letters werd aangekondigd. Daarbij gold het niet meer of minder dan de herdruk van 32 jaargangen der 's Gravenhaagsche Courant! Dagelijks toch deed zich een aantal belanghebbenden op bij erfenissen, legaten, verkoopingen van huizen, landerijen en obligatiën, of wel bij aflossingen dezer laatsten, om advertentiën nateslaan, terwijl bovendien verscheidene liefhebbers zeer verlangden ‘alle de Haagsche Couranten, (beginnende van den 4 Juny 1708., als wanneer de eerste door wylen den Heer Anthoni Pauw is uitgegeeven,) compleet by een te hebben’Ga naar voetnoot1; daarom had de Groot besloten om alle 's Gravenhaagsche Couranten, sedert 4 Juni 1708 uitgegeven, op nieuw te doen drukken zonder iets wegtelaten, en aan elken jaargang een register toetevoegen; op ieder vel zouden twee volgnummers worden gedrukt, en de eenige afwijking van den oorspronkelijken druk zou hierin bestaan, dat de advertentiën door eene lijn zouden gescheiden worden op dezelfde wijze als sedert 1 Januari 1740 geschieddeGa naar voetnoot2; | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
ieder jaargang (156 nummers, of halve vellen) zou bij inteekening niet meer kosten dan 37 stuivers op ordinair, of 43 stuivers op fijner en witter papier; de inteekening stond open tot het einde van 1740, waarna men, als de belangstelling groot genoeg was, dadelijk met drukken zou beginnen, en om de twee maanden één jaargang afleveren; zoowel de drie eerste nummers, van 4, 6 en 8 Juni 1708, als een proefblad van den titel vóór elk deel, zouden spoedig in het licht verschijnen. De aanstelling van Anthoni de Groot tot courantier op 28 Augustus 1739 was, gelijk reeds is vermeld, slechts bij provisie geschied. Eerst op 30 Januari 1741 ging de stad met hem eene overeenkomst aanGa naar voetnoot1, waarbij bepaald werd dat de kosten voor het drukken en verzenden der couranten geheel voor zijne rekening kwamen, maar dat dan ook de voordeelen van het debiet en van de advertentiën door hem alleen zouden worden genoten; jaarlijks evenwel zou hij ter Kamer van Burgemeesteren eene recognitie voldoen van ƒ 3000, die gerekend werd te zijn ingegaan op 1 September 1739, en betaald zou moeten worden in drie termijnen, namelijk op 30 April, 31 Augustus en 31 December; tot aanzuivering van het achterstallige over de 16 maanden verloopen sedert 1 September 1739 tot en met 31 December 1741, zouden op 30 April, 31 Augustus, 31 December 1741 en 30 April 1742, telkens ƒ 2000 worden betaald; voor het nakomen dezer verplichtingen verbond de Groot zijn' persoon en zijne goederen. Werkelijk heb ik dan ook in de Rekeningen wegens het maalloon en de couranten, voorhanden in het Gemeente Archief te 's Gravenhage, het bewijs gevonden | |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
van het voldoen van den derden en vierden, of laatsten, termijn van ƒ 2000, op 31 December 1741 en 30 April 1742. - Bovendien moest de Groot, toen de Resolutie van Gecommitteerde Raden, betrekkelijk de gemeene Middelen, dd. 31 Juli 1751, - waarbij werd ‘gereguleert op wat voet de Drukkers in de respective Steeden weegens het Middel van de gedrukte Papieren 's Lands Regt moeten betaalen’ - in werking tradGa naar voetnoot1, voor het drukken en debiteeren zijner couranten aan den Gaarder van het genoemde middel te 's Hage voldoen eene som van ƒ 300.
Naar tijdsorde is het hier de plaats om te wijzen op de tweede onderneming die door Anthoni de Groot met Maart 1744 werd begonnen, de uitgave namelijk van eene Fransche 's Gravenhaagsche Courant. Ze werd in de 's Gravenhaegse Maendagse Courant van 2 Maart 1744, No. 27, aan het hoofd der advertentiën aldus aangekondigd: ‘Heeden werd, zo buyten als binnen 's Lands, daer deze Couranten te bekomen zyn, voor de eerste-mael, ook een Haegse Franse Courant, in gr. 4to, uytgegeeven; welke regulierlyk drie-mael ter week des Maendags, Woensdags en Vrydags agtervolgt zal werden.’ Deze onderneming wikkelde de Groot terstond in een proces met Louise de Rouchillon, Weduwe van Charles (Cesar?) Tronchin du Breuil, optredende zoowel voor haar zelve als in hoedanigheid van moeder en voogdesse over hare minderjarige kinderen, en met Herman Caesar en Françoise Claudine du Breuil hare meerderjarige kinderen, die in het bezit van het Octrooi der Fransche Amsterdamsche Courant | |||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||
waren, en beweerden dat alleen zij het recht hadden om binnen Holland eene Fransche Courant uittegeven. Dit onweer, waarbij Burgemeesteren van Amsterdam en 's Gravenhage schijnen betrokken te zijn geweest, dreef intusschen spoedig voorbij, en eindigde hiermede, dat het Hof van Holland op 30 September 1744 de familie du Breuil in het ongelijk stelde en in de kosten veroordeeldeGa naar voetnoot1. Van die Fransche Haagsche Courant is het den Heer Hatin, les Gazettes de Hollande, pag. 167, niet gelukt een enkel nummer te zien. Daarom teeken ik aan, dat in deel III der Chronologische Historie van de jaren 1749-1758, beschreven door Jan de Boer, voorhanden op de Kon. Bibliotheek te 's GravenhageGa naar voetnoot2, is ingevoegd: L'An 1751. No. 128. Gazette de la Haye. Du Lundi 25 Octobre. A la Haye chez Antoine de Groot, 4 blz. klein 4o. in 2 kol., met het Haagsche wapen tusschen twee leeuwen, de een staande, de ander liggende; dat ik zelf in het bezit ben van: L'An 1752. No. 15. Gazette de la Haye. Du Vendredi 4 Février, enz. enz. als het zooeven vermelde nummer, maar omgeven van eene rand met doodshoofden en gekroonde W's, want de inhoud behelsde de Description circonstancie'e de ce qui doit etre observe'e aux Fune'railles de Feue son Altesse Serenissime, Guillaume-Charles-Henry-Friso, Prince d' Orange et de Nassau, Stadhouder des Provinces- Unies &. &. &. (De glorieuse & immortelle Mémoire.) Ga naar voetnoot3; en dat ik verder, dank zij de wel willendheid van Mr. A.J. Enschedé te Haarlem, in het | |||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||
bezit ben van L'An 1765. Numero 143. Gazette de la Haye. Du Vendredi 29 Novembre, en van hetzelfde jaar Numero 150, Du Lundi 16 Décembre, beiden 4 blz. klein 4o., met het adres A la Haye, chez Etienne de Groot, en met het Haagsche wapen tusschen twee klimmende leeuwen. Die Fransche Haagsche Courant had nog wel eenige beteekenis. De Baron de Bielfeld, geb. 31 Maart 1717, overl. 5 April 1770, toch zegt in zijne Institutions Politiques, Leide 1767, Tome II, pag. 369: ‘Un négociateur ne doit pas non plus négliger tout à fait la lecture des Gazettes publiques; mais comme il s'en faut de beaucoup qu'elles soient également bonnes, il est nécessaire de faire un choix de celles qu'on veut tenir. La liberté dont jouissent les sujets de la République des Provinces-Unies s'étend jusques sur leurs gazettes, & les gazettiers Hollandois sont moins contraints que tous les autres à taire la vérité, ou à déguiser des faits désagréables à quelque Cour{?} En un mot, les gazettes de la Haye, de Leide, d'Amsterdam, & d'Utrecht sont aujourd'hui les meilleures du monde.’ En J. Demogeot maakt in zijne Histoire de la Littérature Française, pag. 530, waar hij Beaumarchais behandelt, en op de staatkundige en maatschappelijke beteekenis wijst van de verschillende processen door dezen gevoerd omstreeks het jaar 1774, melding van de ‘curiosité de l'Europe que les gazettes d'Utrecht et de la Haye entretenaient jour par jour des péripéties de l'action.’ Het was ook de Fransche Haagsche Courant waarvan C. Schaaf en A. FreseGa naar voetnoot1 gebruik maakten bij de Hollandsche bewerking van La Gazette, Comedie de Monsieur Dancourt, La Haye, Etienne Foulque, 1696, onder den titel: De | |||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||
Courant, Kluchtig Blyspel, 's Gravenhage, Engelbert Boucquet, 1768, 52 blz. kl. 8o.Ga naar voetnoot1. Een deel van het karakter van dit orgaan, om lastige bekenden door middel van berichten of advertentiën eene poets te spelen, komt in dit stukje, dat wel vol leven maar niet zeer geestig is, vrij goed uit. Maar toen men anno 1774 schreef, was de Fransche Haagsche Courant evenals de Hollandsche, gelijk straks vermeld zal worden, overgegaan in handen van Pierre Gosse Junior. Omtrent haar leest men onder het hoofd van het eerste nummer der 's Gravenhaagsche Courant van 1779: ‘De Fransche Haagsche Courant (dewelke in geenerlei wyze een Vertaaling der Hollandsche is) continueerd gelyk voor heen, drie-maal 's Weeks, te weten des Maandags, Woensdags en Vrydags regulier uitgegeeven te worden, des Maandags en Vrydags met een Supplement van twee Paginaas in Quarto vermeerdert. Buiten de nieuwste Politique en Interessante Nouvelles, vindt men in dezelven eene exacte Notitie van alle de Militaire Promotien, de Prys-Courant der Publicque Fondsen en Wissel-Cours te Amsterdam, Londen, Parys, Hamburg, &c. De Prys derzelve is ƒ 14-:-: 's Jaars, in de Steeden der Vereenigde Nederlanden.’ Uit deze aankondiging blijkt dus duidelijk dat de Fransche Haagsche Courant geen vertaling was van de Hollandsche; en toch vindt men in de 's Gravenhaagse Na-Courant van Vrijdag 10 Augustus 1781, No. 96, dit ‘(NB. Deeze Na-Courant zal op Morgen, Saturdag, mede in het Fransch werden uitgegeeven.)’. In mijne studie over de Fransche Leidsche Courant, in de Handel. van 1870, heb ik op blz. 150, aant. 1 | |||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||
reeds vermeld, dat Pierre Auguste Brahain Ducange, een man van weinig goeden naam, vóór 1787 dit blad schreef, maar tegelijkertijd werkzaam was voor den Franschen Gezant den Markies de Verac, die hem betrapte op het mededeelen van geheimen aan Gosse en Manson, schrijver van den Courier-du-Bas-Rhin te Kleef, en hem daarom van de ambassade verwijderde. Verder heeft de Heer Hatin in zijne Bibliographie pag. 290 melding gemaakt van een' zekeren Franschman Milon, die redacteur is geweest van ‘la Gazette de nouvelles diverses de La Haye, suspendue le 1er juin 1790 par le Conseil-Comité des Etats de Hollande. Le 30 Mai’, dus heet het verder, ‘il fut admonesté pour des articles impies et scandaleux insérés dans le no 48.’ Het kan niet anders of dit feit is hetzelfde waarop de Allgem. Literatur-Zeit. van 3 April 1797, No. 105, blz. 22, doelt, en waaruit ik reeds op blz. 136 van mijn artikel over De Fransche Leidsche Courant aanteekende dat ‘noch im Junius 1790 die Gazette de la Haye, wegen eines eingerückten Briefes aus Hamburg Monate lang suspendirt, und 1795. der Courantier der französischen Gesandschaft Genugthuung leisten musste.’ Dit laatste vermoed ik zal tot de nadagen van de courant behooren; want ik heb geen enkel spoor ontdekt, dat Johannes de Groot, toen hij in April 1795 in plaats van Gosse met de Haagsche Courant optrad, ook eene Fransche Courant heeft voortgezet. Welke klachten nu en dan tegen de Fransche Haagsche Courant zijn ingebracht, zal ik hieronder opteekenen.
Aan mijne studie over de Haarlemsche Courant in de Handelingen van 1873, blz. 53, ontleen ik het volgende betreffende de 's Gravenhaagsche Courant. De Staten- | |||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
Generaal namelijk hadden op 23 Mei 1744 den Generaal, de Luitenant-Generaals, en verdere hooge officieren aangesteld, die het corps van 20,000 man, bestemd tot beveiliging van den Staat, zouden commanderen. Om vele redenen hadden Gecommitteerde Raden het toen noodzakelijk geacht den Haagschen Courantier, en daar deze afwezig was, zijnen klerk, voor zich te ontbieden, en hem aanzegging gedaan, dat hij zich tot nader order wachten moest om in zijne courant hetzij van deze aanstellingen, hetzij van de garnizoensveranderingen, die het gevolg zouden zijn van het oprukken dier troepen, melding te maken. Intusschen had men gelijktijdig, tot zijne groote verwondering, gehoord, dat zich in handen waar zulks niet behoorde, een afschrift bevond van de Instructie van H.H.M. aan den Heer van Wassenaar, Heer van Twickelo, en van diens aanspraak aan den Koning van FrankrijkGa naar voetnoot1; van daar dat Anthoni de Groot meteen gewaarschuwd werd noch die instructie, noch die aanspraak, 't zij in haar geheel, 't zij gedeeltelijk op te nemen. Zes dagen later, op 29 Mei 1744, namen de Staten-Generaal de resolutie, houdende verzoek aan de Staten der Provinciën waar couranten werden gedrukt, om tegen de buitensporige licentie van de courantiers de noodige orders te stellen. Die van Holland voldeden hieraan door hunne Resolutie van 5 Juni 1744, waarbij nadere orders werden gesteld op het drukken, verkoopen of verspreiden van Couranten, Gazettes of andere NouvellesGa naar voetnoot2. In mijn artikel over de Haarlemsche Courant, blz. 54 en 55, heb ik reeds opgegeven welke mededeeling aanleiding gaf, dat zoowel de Haarlemsche als de 's Gravenhaagsche Cou- | |||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||
rant reeds in Augustus 1744 werden aangesproken op het stuk van overtreding der vermelde resolutie. De Groot had dat bericht opgenomen in zijne Woensdagse Courant van 19 Augustus 1744, No. 100, onder de berichten uit ‘'s Gravenhage den 18 Augusty,’ en naar aanleiding daarvan schreven Gecommitteerde Raden op 21 Augustus 1744 den Bailluw van 's Hage aan om tegen hem te procederen, temeer daar de Groot weinige dagen te voren namens H.Ed.Mog. door den Secretaris Buys over een ander artikel was onderhouden, welke zaak men toen voor dat maal had laten rusten. Maar hoe het met de Groot afliep kan ik niet mededeelen. Anderhalf jaar later, op Woensdag 9 Februari 1746, werd, blijkens de Resolutiën van Schout en Burgemeesteren van 's Gravenhage, de Groot in Burgemeesters Kamer nog eens herinnerd aan de bepalingen der Resolutie van 5 Juni 1744, terwijl hij gelijktijdig den last kreeg om voortaan ‘den uitschrijvens brief van den dank- vast- en bededag’ in zijne couranten optenemen, zoodra die in zijne handen was gekomen. Blijkens de Resolutiën der Staten van Holland van Dinsdag 8 November 1746, blz. 609, gaf de Groot in zijne courant van 24 October 1746 alweer aanleiding tot klachten. De Staten-Generaal verzonden toen daags daarna eene missive aan die van Holland waarin ze nogmaals op de groote en verregaande licentie der courantiers moesten wijzen, en de Staten van Holland wisten er niet beter op dan de zaak te stellen in handen van Gecommitteerde Raden (28 October). Deze namen den Advocaat-Fiscaal en Procureur-Generaal van Holland in den arm, en diens schriftelijk bericht en consideratiën, waaruit blijken kon wat Gecommitteerde Raden ten opzichte van den Haagschen Courantier hadden gedaan, en op welke wijze tegen | |||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||
hem was geprocedeerd, werden den 31sten October 1746 aan de Staten van Holland medegedeeld. Intusschen duurde het niet lang of de maat liep over. Een zeker boekje getiteld: De merkwaardige gebeurtenissen van Anna Maria de Mailly, Hertoginne van Chataux Roux minnaresse van Lodewijk de vijftiende Koning van Vrankrijk Ga naar voetnoot1 was door de Groot gedrukt en in de 's Gravenhaagsche Courant aangekondigd. Maar zoo iets liep lijnrecht in tegen de Resolutie van 5 Juni 1744, waarbij de courantiers gelast waren zich te onthouden van al wat aanstootelijk zijn kon voor gekroonde hoofden of uitheemsche hooge personagies! Reeds was bedoeld werkje den 20sten December 1746 op last van Gecommitteerde Raden bij den drukker Anthony de Groot en ZoonenGa naar voetnoot2 en elders te 's Hage opgehaald, en was de Groot gedwongen geworden in zijne courant medetedeelen, dat de reeds aangekondigde Fransche uitgave geen voortgang zou hebben, toen hij op 18 Februari 1747 bij sententie van Gecommitteerde Raden den 13den dier maand opgemaakt, werd veroordeeld tot eene boete van ƒ 300 ten behoeve van het gemeene landGa naar voetnoot3 en verder in de kosten verwezen; doch bovendien kreeg de Groot ook nog de zes weken, gelijk het heette, eene straf hierin bestaande, dat hij ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
durende dien tijd als boekdrukker geen enkel boek drukken of uitgeven mocht, en derhalve ook niet de courant. Maar buiten een nieuwsblad kon men nu eenmaal niet, en daarom machtigden Burgemeesteren terstond den persoon van Marinus Sluijmers bij provisie tot het drukken en uitgeven van de 's Gravenhaagsche Courant, met verlof om de materialen en personen daartoe noodig ten kosten van Burgemeesteren te bezorgen en in dienst te stellen, tot tijd en wijlen dat er nadere schikkingen zouden gemaakt zijn; verder namen Burgemeesteren de personen van Jan Looten en Hendrik Ruperti insgelijks bij provisie aan tot het schrijven der couranten op dezelfde voorwaarden als waarop ze voor de Groot werkzaam warenGa naar voetnoot1. Aan de courant zelve - die intusschen met No. 79, van Maandag 2 Juli 1742, een grooter wapen had gekregen, en met No. 80, van Woensdag 4 Juli 1742, het Woensdaegse in Woensdagse Courant had zien overgaan - was het gebeurde duidelijk merkbaar. Met No. 22 toch, van Maandag 20 Februari 1747, luidde het adres: Werd gedrukt en uitgegeeven in 's Hage by M. Schluymer, agter de Groote Kerk, den 20 Feb. 1747, en dit duurde tot en met No. 39, van Vrijdag 31 Maart 1747; het volgende nummer, No. 40, van Maandag 3 April 1747, kwam weder bij Anthoni de Groot uit. Met dat al geloof ik niet dat de noodzakelijkheid van dit tijdelijk voortzetten der courant voor eigen rekening Burgemeesteren van 's Gravenhage zwaar aanstond. Wat toch gebeurde er? De Groot hervatte niet zijne onderneming op Maandag 3 April 1747, of de Spaansche Ambassadeur, de Markies del Puerto, beklaagde zich op 5 April bij de Staten-Generaal in eene memorie over zeker | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
gedeelte van den inhoud der (Fransche) courant van 3 April, betreffende den Minister van Financiën te Madrid. Zoodra dit ter oore kwam van Burgemeesteren, noodigden ze de drie oud-Burgemeesteren uit met hen in overleg te treden; want ze vreesden, dat bedoelde memorie zou verzonden worden aan Gecommitteerde Raden, voor welk collegie de courantier kort te voren door den Fiscaal was vervolgd, en dat eene nieuwe vervolging eene inbreuk op het recht van den Magistraat met betrekking tot de courant zou teweegbrengen; en dit te meer, daar ze den oorspronkelijken brief van den correspondent hadden gezien, en het bericht, dat niet in strijd was met de plakkaten van den lande of de resolutiën van staat, in veel sterker bewoordingen voorkwam in de Keulsche en Rotterdamsche Couranten. De slotsom nu was dat de Burgemeesters Dedel en Dierquens op zich namen met den Raadpensionaris, Jacob Gilles, te spreken en dezen te verzoeken, dat hij de zaak daarheen zou richten, dat het recht van 's Gravenhage niet werd verkort, en inderdaad gaf de Raadpensionaris geruststellende verklaringen; of deze het nu ook eens was met Burgemeesteren over de noodzakelijkheid, dat een der Secretarissen den Ambassadeur verontschuldigingen zou aanbieden, wordt niet vermeld in de Resolutiën van Schout en BurgemeesterenGa naar voetnoot1; evenmin dat er gedacht werd aan eene nieuwe stoornis in de uitgave der courant. | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
En toch, in weerwil van die geruststellende verklaringen van den Raadpensionaris, was de klacht van den Gezant, die de Staten-Generaal terstond verzonden hadden aan Gecommitteerde Raden, door dezen reeds in handen gesteld van den Advocaat-Fiscaal en Procureur-Generaal van Holland en West-Friesland om te onderzoeken in hoeverre aan de Plakkaten van den Lande was te kort gedaan, en had deze hooge waardigheids-bekleeder reeds van Gecommitteerde Raden verkregen appointement van dagvaarding in persoon tegen Anthoni De Groot. Maar nadat die dagvaarding aan hem was beteekend, leverde De Groot bij den Fiscaal eene memorie van verdediging in, en naar aanleiding daarvan gaf deze op 10 Juli 1747 Gecommitteerde Raden in bedenking, om in plaats van de op touw gezette procedure, Anthoni De Groot voor Commissarissen uit hun midden te ontbieden, en hem ‘weegens sijne begaane onvoorsigtigheid te doen geeven een seer ernstige en sterke reprimande, met een serieuse vermaaning van sig in het toekoomende sorgvuldig te wagten van ietwes te stellen in sijne Couranten, waar door aan eenige Mogentheeden, der selver Ministers, of andere hooge en aansienelijke Personagien, of wie het ook soude moogen weesen, eenige de allerminste offensie of aanstoot werde gegeeven, met byvoeging van een waarschouwing voor de laatste maal, dat hy bevonden wordende contrarie gedaan te hebben, alsdan sonder eenige de allerminste conniventie desweegens met alle rigeur soude worden gestraft, conform de Wetten en Placaaten van den Lande.’ En Gecommitteerde Raden, die intusschen ook al hadden ingezien, dank zij misschien een' vriendschappelijken wenk van den Raadpensionaris, dat het bedoelde bericht genoegzaam gelijktijdig in andere nieuwspapieren was opgenomen, zonder dat daarover was geklaagd, en dat dus | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
de licentie van De Groot ‘wel was een onvoorsigtigheid, maar geen opsettelijke crimineele misdaad,’ lieten zich vinden; bij hunne Resolutie van 25 Juli 1747 besloten ze aan de zaak een einde te maken op de wijze zooals de Fiscaal had voorgesteld, en op 10 Augustus daaraanvolgende kreeg De Groot de vermaning van Commissarissen. Aan Gecommitteerde Raden bleef toen nog alleen over om de Staten van Holland bij missive van 25 Augustus op de hoogte te brengen van het gebeurde, waarna de Staten in hunne bijeenkomst van 1 September de Gedeputeerden ter Generaliteit uitnoodigden om aan de Staten-Generaal mededeeling te doen van een en ander, en het daarheen te richten, dat de Spaansche Minister eindelijk antwoord kreegGa naar voetnoot1. Misschien al vroeger, maar stellig in 1750, was de indruk der vermaning van Augustus 1747 bij De Groot geheel uitgewischt. In de maand September van dat jaar toch ontvingen Gecommitteerde Raden bericht, dat in de Nederduitsche Haagsche Courant eene periode was opgenomen rakende het sluiten en teekenen van een traktaat van subsidie tusschen de zeemogendheden en den Keurvorst van Beijeren, welke zaak toen nog niet haar beslag had gekregen, en waarvan de courantier ook erkend had, dat hij alleen bij gissing tot de mededeeling was gekomen; en niet lang daarna had dezelfde courantier in zijne Woensdagse Courant van 9 September 1750, No. 108, onder de berichten uit ‘Groot-Brittannien. Londen den 4 September,’ bedoeld traktaat artikelswijze medegedeeld, in weerwil van het bestaande verbod om akten van staat in de couranten op te nemen; bovendien had hij in zijne | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
courant toegelaten het advertissement van zeker geschrift, de Kerkelijke Zeedemeester Ga naar voetnoot1 te Amsterdam bij K. van Tongerlo en F. Houttuyn uitgegeven, uit welks uitgebreide omschrijving men met reden mocht vermoeden, dat daarin ergerlijke en aanstootelijke passages zouden voorkomen. Dientengevolge werd De Groot voor Commissarissen uit het Collegie van Gecommitteerde Raden ontboden, en kreeg hij de aanzegging, dat hij zich in elk opzicht geheel en al te gedragen had naar de bestaande voorschriften op het stuk der couranten, onder waarschuwing voor 't vervolg, als wanneer men zonder eenige verschooning tegen hem zou procedeeren, zelfs in 't geval dat hij zich beroepen zou op de omstandigheid, dat andere courantiers hem voor waren geweestGa naar voetnoot2. Met dat al bleef De Groot een onbescheiden man. In zijne courant van Maandag 11 Maart 1754, No. 30, toch vond hij goed om woordelijk optenemen de Publicatie der Staten van Holland van 6 Maart 1754, waarbij het recht op de binnengebrouwen bieren wederom werd ingevoerd overeenkomstig de ordonnantie van 29 November 1749Ga naar voetnoot3, en dat terwijl die publicatie inhield, dat ze eerst op Maandag 11 Maart moest worden afgekondigd. Aanstonds betoonden Gecommitteerde Raden hierover aan De Groot hun ongenoegen, en daar het onbetamelijk was, dat plakkaten, publicaties, waarschuwingen, resolutiën of bevelen van de Hooge Overheid in de nieuwstijdingen werden opgenomen voordat ze op de gewone wijze waren openbaar gemaakt, begreep gemeld collegie het daarbij | |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
niet te moeten laten, en van daar dat het den 14den Maart eene missive richtte aan Burgemeesteren van 's Gravenhage, met het verzoek om te willen zorgdragen, dat zoodanige onbetamelijkheid voortaan ten minste binnen 's Gravenhage niet meer zou plaats grijpen. En in dien geest besloten Burgemeesteren De Groot te waarschuwenGa naar voetnoot1. De goede verstandhouding tusschen Anthoni De Groot en Burgemeesteren van 's Gravenhage werd intusschen niet gestoord door al die onderscheiden klachten. Want op zijn verzoek stonden Burgemeesteren hem op Maandag 2 December 1754 terstond toe, om gedurende zijn leven zijnen zoon Stephanus als deelgenoot optenemen in de courant, en die voortaan te doen drukken op beider naam, terwijl aan den zoon werd toegezegd, dat, na den dood van zijnen vader, hem het drukken en verzenden der couranten in admodiatie (pacht) zou worden gegeven voor eene som van ƒ 4500, waarvan alsdan eene behoorlijke acte obligatoir zou worden opgemaaktGa naar voetnoot2.
Bedoeld deelgenootschap heeft echter maar zeer kort geduurd. Anthoni De Groot toch overleed in Januari 1755Ga naar voetnoot3, en hierop werd den 24sten dier maand aan zijnen zoon Stephanus het drukken en verzenden der 's Gravenhaagsche Courant verpacht voor de som van ƒ 4500 's jaars, gedurende 15 jaren, en wel tot 31 December 1769, zijnde hij verplicht om voor het ingaan van het vijftiende jaar zich te verklaren, of hij genegen was nog voor een gelijk | |||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||
getal van 15 jaren op dezelfde voorwaarde voorttegaan, in welk geval op een mogelijk hooger bod van anderen niet zou worden geletGa naar voetnoot1. De acte obligatoir, die op denzelfden 24sten Januari 1755 ten gevolge van de verpachting voor Schepenen werd opgemaakt, hield bovendien de bepaling in, dat de pachtsom jaarlijks in vier termijnen, ieder van ƒ 1125, op 31 Maart, 30 Juni, 30 September en 31 December, moest worden voldaan, zonder dat de eene termijn in den anderen liep, en dat wanneer De Groot één enkele maal in gebreke bleef, de pacht oogenblikkelijk zou vervallen; voor het nakomen zijner verplichtingen verbond De Groot zoowel zijn' persoon als alle zijne goederenGa naar voetnoot2. Gemelde bepaling, dat De Groot zorgen moest voor de stipte betaling van de pachtsom, was wellicht daaraan toeteschrijven, dat zijn vader, althans in den laatsten tijd, in achterstand was geraakt. Ten minste in de Rekeningen wegens het maalloon en de couranten op het Gemeente-Archief te 's Gravenhage, heb ik de aanteekening gevonden, dat Stephanus De Groot de som van ƒ 2000 heeft betaald ter voldoening van de beide termijnen, elk à ƒ 1000, verschenen 31 Augustus en 31 December 1754, die zijn vader was schuldig gebleven. Aan het slot dezer cijfer-quaestie wil ik nog herinneren, dat de pachtsom nu weer was gebracht op dezelfde hoogte als tijdens Jacobus De Jongh, en dat dus de slechte toestand, waarin deze de courant in Augustus 1739 had achtergelaten, en die aanleiding had gegeven tot het verminderen der pacht, tijdens het beheer van Anthoni De Groot had plaats gemaakt voor betere omstandigheden. | |||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
Het was ook nog de vader, die met April 1750 de dagteekening, behalve in het adres, ook in het hoofd der courant bracht, en wel aldus: Ao. 1750. No. 39. 's Gravenhaegse Woensdagse Courant. Van den Eersten April, terwijl hij met No. 154, van Maandag 24 December 1753, een nieuw wapen, toen voor het eerst met klimmende leeuwen, invoerde. Dat sedert half November 1753, en vele jaren later, in het adres het woordje ‘by’ afwisselend als ‘by’ voorkomt, evenals bij de dagteekening in het hoofd de woordjes ‘den’ en ‘sten’, als ‘den’ en ‘sten’ moge eene opmerking zijn van microscopisch-bibliographischen aard, het zijn afwijkingen die terstond in het oog vallen. Van meer belang zeker is het om aanteteekenen, dat, in verband met het reeds boven medegedeelde, met No. 145, van Woensdag 4 December 1754, het adres veranderde in het: ‘In 's Gravenhage, by Anthoni de Groot en Zoon, den 4 December 1754,’ hetgeen met No. 3, van Maandag 6 Januari 1755 werd: ‘In 's Gravenhage, by Stephanus de Groot, in de Zuylingstraet, den 6 January 1755.’ Later, en sedert September 1758 geregeld, werd de verkorting: ‘Steph. de Groot’ ingevoerd. Evenzoo trekt het bij den aanvang van 1764 - de jaargang 1763 ontbreekt te Rotterdam - de aandacht, dat toen een ander wapen en eene nieuwe letter was ingevoerd, en dat de dag-aanwijzing: Maendagse, Woensdagse, Vrydagse Courant nu met cursieve letters plaats vond. - Eene andere aanteekening die ik leveren kan is deze, dat met 1 Januari 1749 zoowel de Nederduitsche als Fransche Haagsche Couranten te Amsterdam werden uitgegeven bij een' anderen zoon van De Groot, namelijk ‘by Christiaen de Groot, Anth. Zoon, ten Huyze van d'Erven Stichter, op 't Rokkin, tusschen de Duyfjes- en Gaper-Steegen.’ - Eindelijk nog is het hier de plaats om er op te wijzen, hoe de | |||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
's Gravenhaagsche Courantiers, die zich in de onmiddelijke nabijheid bevonden van de Stadhouderlijke familie, zoowel in deze als in later jaren, er steeds voor zorgden, dat belangrijke gebeurtenissen binnen dien kring, 't zij van blijden 't zij van droevigen aard, met zekere onderscheiding in hunne bladen werden opgenomen; en het zijn deze nummers, van lofwerk of rouwrand voorzien, die nog in menigte bewaard zijn gebleven; in den Catal. Bibl. Kon. Acad. Vad. Gesch. E. 3595, 3596, 3600*, 3604, en 3607, kan men er enkelen gemakkelijk vinden. Evenmin als zijn vader maakte Stephanus De Groot het ieder naar den zin. Den 25sten Juni 1757 - niet 1759, zooals de Heer Van den Bergh, blz. 57 opgeeft - schreven Burgemeesteren, Schepenen en Raden van Middelburg aan die van den Haag, dat ze met verwondering hadden gezien, hoe in de 's Gravenhaagsche Courant van Vrijdag 17 Juni, onder de bekendmakingen, ‘met een gesingulariseerd NB.’ was opgenomen het bericht, dat zekere D. Kelle, verstoord naar het scheen over het verbod van een door hem te Middelburg uitgegeven traktaatje, daarvoor van de Middelburgsche Heeren voldoende reden of contra-bewijs vorderde met de pen, maar het liefst van ieder in eigen persoon voor het Hooge Gerechtshof te 's Hage, waar hij ze van de waarheid zou overtuigen. Die advertentie, luidde woordelijk: ‘In 's Hage by O. en P.v. Thol, P.v. Os, P. Gosse en P.G.v. Baelen, Amst. v. Esvelt, Rott. Komys, Douci, Pelt en Lozel, enz. Is te bekomen 't meergemelde Tractaetje: D. Kelle zyn Weeklage verandert in een Reye, enz. à 11 st. NB. den Autheur eyscht wettige en voldoende reden, van deszelfs Verbod, in de Stad Middelburg, of een Kontra-Bewys, 't zy door de pen, of nog liefst, van ieder in zyn eyge Persoon, voor 't Hooge Gerichs-Hof in 's Hage, | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
daer hy hun van de Waerheyd (en meer) zal overtuygen, enz.’ Men was te Middelburg van meening dat de Haagsche Courantier voorzichtiger had moeten zijn, en dat hij de regeering dier stad niet op zulke onbetamelijke wijze had moeten beleedigen, of op zulke onzekere gronden tentoonstellen; en daarom verzocht men dat de courantier ernstig zou worden onderhouden. In Burgemeesters Kamer geroepen kreeg De Groot dan ook eene ernstige vermaning, tevens met den last om in 't vervolg zich wel te wachten dergelijke bekendmakingen te doen; en De Groot betuigde als fatsoenlijk man zijn leedwezen, nam aan voorzichtiger te zullen zijn, en beloofde zijne verontschuldigingen te Middelburg aantebiedenGa naar voetnoot1. Drie maanden later ontvingen Burgemeesteren van 's Hage een schrijven van de stedelijke regeering van Schaffhausen dd. 5 September 1757, houdende klachten over den Haagschen Courantier, die in zijne Fransche Courant van 22 Augustus, onder de berichten uit Schaffhausen het volgende had medegedeeld: ‘On voit ici quelques lettres particulieres ecrites de Berne, et qui portent, qu'en general on y applaudissoit fort a la conduite que le colonel d'un des regimens de ce canton au service de la couronne de France a tenue dernierement a Strasbourg, en refusant formellement de passer le Rhin avec son regiment. ces lettres ajoutent, que l'on donnoit sur tout les plus grands eloges a la fermeté avec laquelle ce Colonel avoit repondu au Prince de Soubise, qui lui ayant dit, quel besoin a t'on de vos troupes si elles ne veullent point marcher? Mon Prince, avoit repris celuici, elles pourront du moins servir a favoriser votre retraite.’ Die van Schaffhausen verzochten alsnu dat de courantier deze onware mededee- | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
ling zou herroepen en zijne bron opgeven; maar, of aan dat verzoek is gevolg gegeven kan ik niet zeggen, wel dat De Groot alweer in Burgemeesters Kamer werd geroepen, en dat er een antwoord naar Schaffhausen werd verzondenGa naar voetnoot1. Eerst tien jaren later is er wederom sprake van eene grief tegen Stephanus De Groot. In hunne zitting van Donderdag 17 December 1767 (blz. 729) ontvingen de Staten-Generaal eene missive van den Graaf van Wartensleben ‘haar Hoog Mog. Minister Plenipotentiaris by de drie Geestelyke Churfursten, mitsgaders by de Opper-Rhynsche, Neder-Rhynsche en Westphaalsche Creytzen,’ dd. Mainz 13 December, die daarin mededeelde, hoe hij met niet weinig bevreemding in de Fransche Haagsche Courant van 7 December 1767 gevonden had een artikel uit Mainz van 28 November ‘dat den Churfurst tot groote consternatie van de Stad Mentz voornoemd tusschen den ses en twintigsten en seeven en twintigsten van een beroerte was overvallen,’ terwijl toch gemelde Keurvorst zeer wel was; ‘dat de Courantier van Utrecht’ den Hagenaar wel ‘nagebootst, maar sig dog onthouden had in remarques en vooruitsigten te treeden, gelyk’ deze ‘gedaan had, het welk hem te minder was passende, wyl deselve niet anders dan seer onaangenaam en aanstootelyk waaren, en derhalven ook niet sonder reeden aldaar seer qualyk opgenoomen wierden,’ waarom hij, Graaf von Wartensleben, hoopte dat de courantier zijn bericht hoe eer hoe beter herroepen zou; ‘dat sulks een abuis scheen te konnen zyn weegens het geene den Churfurst van Trier was overgekoomen, en soodanig soude hebben konnen geëxcuseert worden wanneer de reflectie was te rug gebleeven.’ Intusschen had De Groot reeds die mededeeling | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
herroepen, en bovendien beloofd voortaan voorzichtiger te zullen zijn, zoodat men ter Generaliteit begreep de zaak verder te laten rusten. Omstreeks de helft van de maand Juni 1770 overleed Stephanus De Groot, want het adres van No. 73, van Maandag 18 Juni 1770, luidt reeds: ‘In 's Gravenhage, by de Erven S. de Groot, in de Zuylingstraet, den 18 Juny 1770.’ Maar veertien dagen later was de courant in geheel andere handen overgegaan.
Een zekere Pierre Gosse, die naar 't gerucht wil als Savoyaard te 's Hage kwamGa naar voetnoot1, maar reeds in het jaar 1710 aldaar als boekverkooper werkzaam wasGa naar voetnoot2, en in later dagen zijne zaak dreef in vereeniging met Jean Neaulme, liet drie zoons na van welke Jean Gosse en Henri Albert Gosse zich te Genève als boekhandelaren nederzetten onder de firma Henri Albert Gosse et Comp., welke zaak later door Henri Albert Gosse, zoon van Jean Gosse, werd voortgezet tot op zijn overlijden den 1sten Februari 1816Ga naar voetnoot3. De derde zoon van Pierre Gosse was Pierre Gosse Junior, die ook onder de firma van Pierre Gosse Junior et Daniel Pinet is opgetreden, en als boekverkooper van Prins Willem V in de gunst stond van de hof-partij. Het was dan ook op voordracht van den Hertog van Brunswijk, dat na het overlijden van Stephanus de Groot, de courant aan diens erfgenamen ontnomen en Gosse er mede begiftigd werd. Hoe zoo iets mogelijk was zonder het schenden van verkregen rechten is moeielijk te begrij- | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
pen; immers op 1 Januari 1770 was met Stephanus de Groot een nieuw pacht-contract aangegaan voor den tijd van 15 jaren, en het recht op de uitgave der courant had dus bij zijn overlijden als wettig erfgoed moeten overgaan op zijnen broeder Johannes de GrootGa naar voetnoot1. Maar de invloed van het Hof, en wellicht ook eene hoogere pachtsom in het verschiet, zijn waarschijnlijk de beweegredenen geweest, die Burgemeesteren van 's Hage over gemeld bezwaar van verkregen rechten deden heenstappen. En zoo werd dan op Woensdag 27 Juni 1770 aan Pierre Gosse Junior het drukken en uitgeven zoowel van de Hollandsche als van de Fransche 's Gravenhaagsche Courant gegund voor een tijdvak van 15 jaren, loopende van 1 Juli 1770 tot 30 Juni 1785, tegen eene pachtsom van 5000 Gld. 's jaars, te voldoen in vier driemaandelijksche termijnen, waarvoor hij eene borgtocht van 2500 Gld. stellen moest, terwijl hij gehouden zou zijn om vóór het ingaan van het 15e jaar zich te verklaren, of hij al dan niet genegen was de pacht voor een gelijk aantal jaren en op dezelfde voorwaarden voorttezetten. Van een en ander werd op 6 Juli 1770 voor Schepenen eene acte obligatoir opgemaakt, waarbij de bankier - lees: kassier - Tobias Boas zich borg stelde voor het genoemde bedrag van 2500 Gld. De 500 Gld. echter, die Gosse meer betalen moest dan zijn voorganger, werden door Burgemeesteren toegekend aan de Huiszitten-ArmenGa naar voetnoot2. Bij het optreden van Gosse met No. 79, van Maandag 2 Juli 1770, onderging de courant geen verandering; alleen werd het adres nu: ‘In 's Gravenhage, by Pierre | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
Gosse, Junior, in de Houtstraat, den 2 July 1770.’ Spoedig evenwel schijnt de behoefte aan meer ruimte zich te hebben doen gevoelen, ten minste No. 151, van Maandag 17 December 1770, was reeds eene zoogenaamde dubbele courant van 4 blz.; en toch waren die dubbele couranten toen nog zeldzaam. Of het dus wel aan den meerderen arbeid lag, die de courant eischte, dat Gosse zich met zijnen zoon Pierre Frederik Gosse vereenigde, valt moeielijk te bepalen, maar zeker is het, dat met No. 73, van Woensdag 17 Juni 1772, het adres plotseling werd: ‘In 's Gravenhage, by P. Gosse, Junior, en Zoon, in de Houtstraat, den 17 Juny 1772.’ Vader en Zoon hielden zich intusschen ook nog met andere dan boekverkoopers-zaken bezig; want in ‘een zoogenaamd Bericht-boekje’, getiteld: Bericht wegens de Gesteltenisse der Hooge Vergaderingen en Collegien in 's Gravenhage, met de benamingen enz. enz., voor den jare 1790. In 's Gravenhage bij J. Thierry en C. Mensing, Boekverkoopers in de Schoolstraat, staan ze, onder de rubriek: De Ambassadeurs, Envoyés, Ministers, Residenten en Agenten, alhier in den Hage residerende, bij het onderdeel: Agenten, aldus bekend:
| |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
En de ‘bestendige lezer’ te Rotterdam van het Dagblad van 's Gravenhage, die het bovenstaande mededeelde in het Dagblad van Donderdag 10 April 1856, No. 86, voegde er nog dit aan toe: ‘Indien ik mij niet vergis, dan heeft de heer P.F. Gosse, ook nog na 1795, dergelijke betrekking bekleed, en dit zal zeker nog wel in latere dergelijke boekjes te vinden zijnGa naar voetnoot1.’ En ten bewijze van zijne diplomatieke werkzaamheid had, volgens de mededeeling van den Heer A.D. Schinkel, Gosse de zoon - maar waarschijnlijk ook wel de vader - boven de deur zijner woning in de Spuistraat, waar in 1856 het tapijtmagazijn was van den Heer Prins, een wapenschild hangen. Mijne berichten omtrent de lotgevallen der Haagsche Courant in de eerste jaren van het bestuur van Gosse, bepalen zich tot de weinige bibliographische opmerkingen, waartoe de courant aanleiding geeft. Tot de microscopische bibliographie behoort, dat men in September 1771 en in Juni 1773 telkens gedurende eenigen tijd in het adres de spelling Houtstraet aantreft, en sedert November 1775 afwisselend by of by P. Gosse; zoo ook het wegvallen van drie commas bij No. 118, van Maandag 3 October 1774, toen het adres werd: ‘In 's Gravenhage by P. Gosse Junior en Zoon, in de Houtstraat, den 3 October 1774.’; gelijktijdig evenwel werd nu de titel: 's Gravenhaagse Courant in plaats van 's Gravenhaegse Courant, en ging de Maendagse Courant over in Maandagse Courant. Het meest belangrijke is echter dat uit | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
het adres van No. 146, van Woensdag 6 December 1775, ‘In 's Gravenhage by P. Gosse Junior en Zoon, op het Plyn, (bij No. 150 reeds Pleyn) den 6 December 1775,’ blijkt, dat toen de zaak van Gosse uit de Houtstraat was overgebracht naar het Plein, en wel in het huis naast het Rijks-Archief (niet nabij het Rijks-Archief, zooals de Heer A.D. Schinkel aanteekende); want volgens den reeds vermelden ‘Inventaris van nagelaaten Goederen’ woonde Gosse op het Plein tusschen een' timmerman en het Logement van Amsterdam. Geheel in overeenstemming hiermede is de mededeeling van Jhr. C.A. van Sypesteyn in zijne studie over Voltaire, Saint-Germain, Cagliostro, Mirabeau, in Nederland, blz. 65, aant. 2, dat, volgens den Heer Delprat, Gosse woonde in het huis naast het Rijks-Archief (No. 22), later bewoond door den Heer Friedrich. Dit huis had, volgens den Heer A.D. Schinkel, destijds een ruim achterhuis, met een' uitgang op Bleijenburg, waarin de courant gedrukt werd en waar ook de uitgaaf geschiedde. Prijsverhooging, waarmede men tegenwoordig schier dag aan dag gekweld wordt, was honderd jaar geleden ook al niet eene onbekende zaak. Onder het hoofd toch van het eerste nummer der 's Gravenhaagsche Courant van 1778 las men deze ‘Bekendmaaking. Word aan het Publicq geadverteerd, dat, uit hoofde van de steeds toeneemende duurte van het Papier als andere bykomende en verzwaarende Onkosten, de Prys der Leidsche, Haagsche, Utrechtsche, Haarlemsche, Rotterdamsche en Historische Couranten op 6 Guldens in het Jaar gesteld is, dog daar niet onder begrepen zynde de Porten, die van dezelven in afgeleegen Plaatsen moeten betaald worden, en dat dit een aanvang neemt met 1 January 1778.’ - Op hetzelfde tijdstip werd in het adres achter de woorden ‘In 's Graven- | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
hage’ weder eene comma geplaatst, maar ook hiermede werd zoo naar willekeur gehandeld, dat de jaargang 1780 alweder eindigde zonder dit leesteeken. Vergis ik mij niet, dan was er sedert Anthoni de Groot in September 1739 voor het eerst eene Na-Courant uitgaf, in het geheel niet, of slechts hoogst zeldzaam, van zoodanige uitgave sprake vóór het jaar 1781. Onder het hoofd van het eerste nummer van dat jaar vindt men het ‘NB. Heden zal 'er een Na-Courant werden uitgegeeven’, een bericht dat in volgende jaren ook van tijd tot tijd voorkomt, en waarmede aangekondigd werd de verschijning van hetgeen men thans noemt een Bijvoegsel; zoodanige Na-Courant behoorde dan ook tot de onmiddelijk voorafgaande courant, in tegenstelling met eene Extra-Courant die meestal op een' buitengewonen dag verscheen. Dat eerste nummer van het jaar 1781 onderscheidt zich verder door den volgenden nieuwjaarswensch, die als eerste mededeeling werd opgenomen: ‘'s Gravenhage den 1 January. Met den aanvang van het nieuwe jaar en in den bekommerlyken toestand der Republiek, kunnen wy niet naalaaten, ons beneffens onze leezers en mede-ingezetenen deezer Landen te wenden tot den Throon des Allerhoogsten, smeekende den Almagtigen God, den Schepper des Hemels en der Aarde, dat het Hem, den Allerhoogsten, in zyne goedertierendheid mooge behaagen ons lieve Vaderland en ons alle in zyne Vaderlyke bescherminge te neemen, het zelve te behoeden tegen alle aanvallen en verdiende plaagen, zyne allerdierbaarste Zegeningen uit te storten over deszelfs Hooge Regeering en Regeerders, over hunne Raadsplegingen en Staats-vergaderingen, dat alle dezelve moogen strekken tot behoud van ons waarde Vaderland en deszelfs vryheid in Kerk en Staat en tot welvaaren aller ingezetenen; dat het den | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
Almagtigen God ook mooge behaagen als nog alle verdiende straffen over ons op te schorten, het dreigende zwaard des oorlogs in de scheede te houden, en van ons en van ons lieve Vaderland af te wenden, en de harten der Moogenheden tot vrede te neigen’Ga naar voetnoot1. Met het tweede nummer van 1781 werd onder het hoofd de mededeeling geplaatst: ‘Word uitgegeeven te Amsterdam by de Wed. C. de Groot op de Heeregragt, tusschen de Gasthuis-Molenstraat en Warmoesgragt’, en die aankondiging, die misschien wel wijst op een belangrijk debiet te dier stede, werd voortaan telkens opgenomen als men de ruimte niet voor een ander doeleinde noodig had; met Mei 1781 verplaatste evenwel de Wed. C. de Groot hare zaak, en toen ging die aankondiging over in: ‘Word uitgegeeven te Amsterdam by de Weduwe C. de Groot op de Warmoesgragt by het Cingel.’ Met Mei 1782 verdwijnt echter die mededeeling betreffende de verkrijgbaarstelling te Amsterdam voor goed. De bibliographische opmerkingen waartoe verder de courant in dit jaar en eenige volgenden aanleiding geeft, bepalen zich hoofdzakelijk tot het zeer willekeurig al of niet cursief plaatsen van woorden in hoofd en adres. Doch dit zal minder de aandacht trekken dan dat No. 27, van Vrijdag 2 Maart 1781, - met uitzondering evenwel van No. 28 - tot en met No. 99, van Vrijdag 17 Augustus 1781, kleiner van vorm zijn geweest dan hunne voorgangers en opvolgers, iets waarvan de reden mij onbekend is. Het was de oorlog met Engeland, uitgebroken in de maand December van het jaar 1780, die het reeds lang smeulend vuur der partijschappen tusschen patriotten en | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
oranjeklanten in vlam zette, en in de pers nieuw leven bracht. In den strijd dier partijen, waarbij de patriotten de vertegenwoordigers van het liberale, de oranjeklanten de aanhangers van het conservatieve beginsel dier dagen waren, stond de 's Gravenhaagsche Courant natuurlijk aan de zijde der Oranje- of Hof-partij. Dag aan dag werd zij door de talrijke organen van hare tegenpartij met kracht aangevallen, en hare verdediging was dan doorgaans vol van spijt en wrevel, en buitengewoon heftig; kwaadspreken van de patriotten was schering en inslag bij hare mededeelingen. Zoo werd dan ook in No. 2, van Vrijdag 3 Januari 1783, onder de berichten uit 's Gravenhage, dd. 2 Januari, het volgende medegedeeld: ‘In den Courier du Bas-Rhin van den 28 laatstleeden vind men het volgend Extract uit een Briev van Utrecht in dato 18 December 1782. - Gisteren morgen was alhier, gelyk bekend is, het berugt Proces over den Post van den Neder-Rhyn, ten voordeele van den Boekverkoper, cum expensis, uitgewezen. - Men heeft van dit evenement gebruik gemaakt, om het zo lang by menigvuldige publieke affixiën gedreigd Oproer hier in de Stad te verwekken. - Weinige dagen te voren waren verscheiden Schepenen nog by Biljetten gedreigd, dat men, zo zy tegen den Post kwamen te stemmen, hunne huizen plunderen zou; - voor zeker het grootste attentaat, dat tegen de Justitie geschieden kan. - Na het pronuncieren van de Sententie verspreidde men, dat nu eenige andere huizen, die men noemde, stonden geplunderd te worden; en wel ter gelegenheid van eene illuminatie en een maaltyd, die de Boekverkoper G.T. van Paddenburg in de Herberg, de Dorstige Harten, op de Nieuwstraat, aan een deel gemeen volks stond te geven. - Dit bragt de gansche Stad op de been, zo dat den gehelen avond de straten | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
overal vol menschen waren, die heen en weer liepen, meer dan gewoonlyk op den vollen dag. - Van circa 6 uuren af waren de winkel-jongens en knegts van sommige Boekverkopers, byzonder van G.T. van Paddenburg zelven, reeds begonnen de Stad op en neder te lopen, roepende: Vivat de Post! - Vivat Paddenburg! duizend malen agter een, en zonder ophouden; - wordende dit geroep wel haast door veel gemeen Volks herhaald, terwyl andere jongens overal schreeuwden: uit! uit! uit! om elk ten huize uit te lokken, en den troep te vergroten. - Ter zelver tyd begon van alle kanten het schieten zo met hand-geweer, als klappertjes, en kleine vuurwerken, 't gene tot laat in den nacht duurde, en waar onder men zegt, dat verscheiden bekende Livrei-bedienden zich hebben gedistingueerd. - De Oproermakers hielden verscheiden fatzoenlyke Lieden aan, en dwongen dezelve om Vivat de Post! te roepen. - Ook zyn hier en daar des nachts de glazen op eene geweldige wyze ingeslagen: - doch het groote doel van plundering is door de vigilantie, vooral van het brave guarnizoen, die den ganschen tyd gepatroilleerd hebben, gelukkig verydeld. - Men verwacht met rede, dat de Souverain dezer Provincie een zeer strict onderzoek naar deze openbare Straatschenders, en Oproermakers doen zal; (dewyl deze verregaande feitelykheden geensints als eene gepermitteerde en onschuldige vreugde-bedryving, gelyk op den 6 dezer, volgens het oordeel van alle onpartydigen, in 's Gravenhage geschied is, kan beschouwd worden) ten einde de aanleggers en daders van de voorschrevene straatschenderyen ten rigoureusten, en anderen ten exempel, te straffen. -’Ga naar voetnoot1. Gecommitteerde Raden weinig gesticht over het mede- | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
deelen van zulke onwaarheden, - ontleend aan een zoo door en door gemeen orgaan als de Courier du Bas-Rhin te Kleef was, waaraan bovendien nog eene zoo aanstootelijke opmerking was toegevoegd betreffende het gebeurde te 's Hage op St. Nicolaas-avond van het jaar 1782, - begrepen deze gelegenheid te moeten aangrijpen om Gosse tot zijn' plicht te brengen. Bij hunne Resolutie van 6 Januari 1783 (fol. 9 verso) werd hem kortweg het uitgeven zoowel van zijne Nederduitsche als van zijne Fransche Courant bij provisie voor den tijd van zes weken verboden. Toch werd dit vonnis eerst over hem gestreken, toen hij op de volgende schoorvoetende wijze aan het bevel tot herroeping zijner mededeeling scheen te hebben voldaan. In de 's Gravenhaagsche Courant van Maandag 6 Januari 1783, No. 3, namelijk, vond men onder de berichten uit 's Gravenhage dd. 5 Januari, het volgende: ‘NB. Het Extract uit een briev van Utrecht in dato 18 December laatstleeden, raakende zeeker pretens oproer dat te Utrecht zoude hebben plaats gehad, het welk wy in onze Courant van den 3 deezer uit een bekend Nieuwspapier de Courier du Bas-Rhyn genaamd (zoo als wy by gemelde Courant reeds gezegd hebben) hadden overgenomen, bevonden zynde geheel onwaar te zyn, zoo word het voorz. Articul met de daar in gemaakte reflexieGa naar voetnoot*, op ordre van de Ed. M. Heeren Gecommitteerde Raaden by deeze herroepen.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
Werkelijk is dan ook dit derde nummer, van Maandag 6 Januari 1783, eerst op Woensdag 19 Februari 1783 door het vierde nummer gevolgd, en is die zesweeksche schorsing oorzaak geworden, dat de geheele jaargang 1783 slechts uit 139, in plaats van 157 nummers bestaat. Want de poging, die Gosse nog waagde, om van de Haagsche regeering verlof te krijgen tot het voortzetten van de courant onder een' anderen naamGa naar voetnoot1, bleek spoedig vruchteloos te zijn. Het kan slechts weinige maanden vóór die schorsing zijn geweest, dat het volgende stekelig vlugschrift, 11 blz. 8o., tegen de 's Gravenhaagsche Courant is uitgekomen; welk bijzonder voorval aanleiding gaf tot de uitgave, laat ik daar. De titel luidde: ‘Gesprek tusschen Jan en Klaas, Over het zoo Laeg en Beedelend, als Onderkruipend en Loonbedervend Advertissement van den Ouderwetschen Nederlandschen Patriottischen Haagschen Courantier Pieter Gosse Junior. Bloedverwant en getrouwen voorstander Van den Wel Edelen Gebiedenden Heere Pierre Fredrik Gosse, Boekverkooper van Z.D. Hoogheid, Willem de V. Eerste Drukker en Uitgeever van den Oproerigen O.N. Patriot Ga naar voetnoot2. Geplaatst in zyn Edele Gehaette Haagsche Courant van July 1782. Te Nymegen, by Foppe Bruyen de Waarmond; en voorts alomme in de meeste Steden der overige Provincien daer de O.N Patriottische Haagsche Courant niet meer gelezen word, à 2 Stuivers.’ Op de keerzijde van dezen titel staat: ‘Op het Pourtrait | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
van den Ouderwetschen Nederlandschen Patriottischen Haagschen Courantier Pieter Gosse Junior. Bloedverwant’ enz. enz. als op den titel. En daaronder: ‘Die Gy hier voor U ziet,
Is Haagsche Kranten Piet,
Hy is een laage Kuiper,
Een loonbedervend Onderkruyper.’
Nu evenwel, bij gelegenheid van het vonnis van 6 Januari 1783, was de vreugde aan den kant der Patriotten zoo groot, dat er een regen viel van schot- en spotschriften! Voor de zoogenaamde vrienden van Oranje was het een booze tijd! Want wat kwam er al niet uit: 1. (1 blz. klein 4o). ‘Circulaire Briev van P. Gosse, Junior en Zoon.’ ‘Copie.’ ‘Myn Heer!’ ‘Alzo het, Heeren Gecommitteerde Raaden behaagt heeft, uit hoofde van zekere Reflectie, in onze Courant, van Maandag den 6 deezer, N. 3. By gelegenheid van de herroeping van zeker verzonnen oproer in Utrecht, door onzen Vriendt, den Courier du Bas Rhin gestelt, door ons zeker onbedagt gemaakt, aan ons by Provisie het Drukken, en Uitgeven onzer Courant te Verbieden. Een geval het geen voor ons zo treffende is, dat wy en Onze gantsche Huisgezin, daar door in de grootste Droefheid gedompeld zyn, en hier niet wynig de smerte en 't gevoelig Leedweezen onzer Gunstelingen ontwaaren, terwyl wy met smaad van alle Fatzoenelyke Lieden behandeld worden. Ons egter Verpligt agtende U van dit Smertelyk toeval kennis te moeten geeven, en by weder uitgaave, Uwe gunste biddende te mogen behouden, doen wy U zulks by deezen met de uitterste droefheid weeten, en niel twyffelende of gy zult in ons Rampzalig Lot, als | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
Slagtoffers van 't Huis Van Oranje, wel eenig deel willen neemen, besluiten wy deeze als’ ‘'s Hage 7 January 1783.’ ‘Uwe Bedroefde Dienaren.’
2. (1 blz. klein 4o. plano). ‘In 's Gravenhage, Anno 1783. Tegens Donderdag, den 9den January, (Zynde een Maand na dat Z.D. Hoogheid, de befaamde Propositie onder anderen tot Verbod van de Vaderlandsch gezinde Diemermeersche en Zuid-Hollandsche Couranten, in de Vergadering van Holland heeft gedaan.) Op 't gewoone Uur, dat men Justitie doet, Werden alle Ouderwetsche Patriotten, St. Nicolaas-Gasten en Eminente Protecteurs van de Oproerige Haagsche Courant Verzogt Ter Begraavinge Van dezelve 's Gravenhaagsche Alias Hof Courant. Overleeden op Maandag Avond, den 6den January jongstleeden, juist een Maand na zyne wonde bekomen op St. Nicolaas Avond. Ze zal door P. Gosse Junior en Zoon, Oproermaakers, en Anglomanen, Eerste Directeurs van de Oranje Vrolykheid van St. Nicolaas Avond, en Uitdeelders van de Ducaaten en Geest van de Memorie van den Prins, gezeeten op een horde en voortgetrokken door Ses Vorstelyke Hengsten, zullende geleid worden door den Opperstalmeester BigotGa naar voetnoot1, en voorgegaan door Vier Deurwaerders, die het infaame Dank-Addres getekent hebben, dragende de Wapenen van Oranje, Gosse, de gevlugte Vermeulens en UndeenGa naar voetnoot2, | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
gebragt worden na het Vilders Veld, en aldaar door de Vilders Knegts, plegtig verbrand worden, en tot een Eeuwig Gedenkteeken zullen in tegenwoordigheid van de aanzienelyke Geleiders opgerigt worden, twee brandstaaken met deeze inscriptie.’ ‘Sta Wandelaar! staa! zie hier het Verdienstelyk Loon 't Geen St. Nicolaas gaf aan Muiters Gosse en Zoon.’ ‘Age’.Ga naar voetnoot1
3. ‘Beknopte Beschryving der Doorluchtige Begravenis van de 's Gravenhaagsche Alias Hof Courant. Op Donderdag 9 January 1783.’ 8 blz. 8o. 4. ‘Billet van Uitnodiging van de Wel Ed: Gestr: Heere Pierre Frederik Gossen, Courantier van de Anglomansche Courant Daar de Oijevaar met een Paling in zyn Snavel boove gedrukt staat, het geen beteekend Haagsche Courant. En wel ter gelegentheid dat zyn Edele de Zes Weeken gekreegen heeft.’ Enz. enz. Klein plano. 5. ‘Regelement Waar na zich de Genoodigde zulle hebbe te gedraagen op de Comparitie Welke staat gehouden te worden op Saturdag; Den 11 January 1783. Ten Huizen van de Wel Edele Gestr: Grootmagtige, Mizerable, Diperate Anglemantsche Haagsche Courantier Pieter Freederik Gosse: Ook wel genoemd Pierre Frederik Gosse; In 't Noordhollands overgezet zynde Piet. Frikkies.’ 8 blz. 8o. | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
6. ‘Hartgrondige Rouwklagt, over het ontijdig afsterven, van P.F. Gosse! drievoudigen Agent, Courantier in 's Haage, en Boekhandelaar van Zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins Willem den Vijfden, Erfstadhouder, Kapitein, Admiraal-Generaal, enz. enz. enz. der zeven vereenigde Provincien: door een Bekend Autheur.’ 14 blz. 8o. Aan het einde: ‘Grafschrift voor P.F. Gosse’. 7. ‘Testament, ofte Uiterste Wille; van de Wel Ed: Grootmachtige, mizerable, disporate, dezolate, Heere Myne Heere Pierre Gosse. Haagsche Courantier. Alöm te bekomen’. 16 blz. 8o. 8. ‘Inventaris van nagelaaten Goederen onroerende en roerende Wylen den Heere Pierre Gosse, Junior. In deszelfs leeven Haagsche Courantier. Bestaande in Huizen en Erven, enz. enz. enz. A 's Haage, By Age van Os en P.F. Gosse, Engelschgezinde Boekverkoopers, en verders de voornaamste Steeden, als te Rotterdam by van Dyk’. 35 blz. 8o. 9. ‘Missive van Pierre Frederik Gosse aan de Wel Edele Heer en Vriend St.... man! te Amsterdam dd. 9 January 1783’. 2 blz. folio, omgeven door een rouwrand. 10. ‘Aan Pierre Gosse Junior. Haagsche Courantier. Op zyn Ed. Blokkeering.’ 8 blz. 8o. op rijm. 11. ‘Loon na werk of Pieter Gosse, boekverkoper van Zyne Hoogheid, gestraft.’ Een 22 regelig vers. 12. ‘Zaamenspraak, tusschen Democritus en Heraclitus, over den thans bedrukte Schelm der Schelmen; Pierre Freedrik Gosse; na verdienste beloond.’ 7 blz. 8o. 13. ‘Brief van R.M. van Goens, aan zyn Intieme Boezemvriend Pierre Gosse Junior, Haagsche Courantier. By geleegentheid dat dezelve Courantier zich den 13 en 14 Deezer tot twee Differente Reizen ondernam om zich op te Hangen of op te Knoopen; doch telkens | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
door zyn Zoon Pierre Frederik Gosse, Boekverkooper van Zyn Doorluchtige Hoogheid daarin verhinderd is geworden.’ 4 blz. folio. 14. ‘Anno 1783. No. 1. 's Gravenhaagse Maandagse Rouw-Courant. Van den 26ste January. In 's Gravenhage by de Erfgenaame die nog staan te Koome van Wyle Pierre Gosse Junior’. 2 blz. folio, in twee kolommen, met het wapen der Haagsche Courant. Omgeven door een rouwrand bevat dit blad niets dan spot-berichten uit verschillende landen en steden omtrent het verbod van het blad van GosseGa naar voetnoot1. Het verbod van de 's Gravenhaagsche Courant schijnt ook te Amsterdam aanleiding te hebben gegeven tot de uitgave van eene reeks pamfletten, waarvan ik er een tiental aantrof in eene verzameling toebehoorende aan den Heer R.W.P. de Vries alhier. Allen zijn ze gericht tegen ‘Hendrik Kannegieter Jansz. berugte oproermaker en agten-veertiger’, die ‘in Amsterdam van schrik gesturve is, toen de tyding kwam dat de Haagsche Courant verboode was’. In een dier stukken wordt hij genoemd ‘Hoofd verklikker en Overschryver na s' Gravenhagen, van al het geene dat in Amsterdam gebeurden’, waaruit ik opmaak dat hij Amsterdamsch correspondent van de 's Gravenhaagsche Courant is geweest. Op denzelfden dag, Maandag 6 Januari 1783, waarop Gecommitteerde Raden hun veroordeelend vonnis uitbrachten, namen de Staten-Generaal kennis van eene missive van den ‘Balliuw, mitsgaders kleine en groote Raaden der Stad en Republicq Freyburg in Uchtland’, dd. 17 | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
December 1782 houdende klachten over zeker artikel opgenomen in de (Fransche) Haagsche Courant, No. 140 (van 22 November) ‘onder den titul Suisse: Copie d'une Lettre de Marat le 25 Novembre; by welke een der voornaamste Regenten van hunnen Staat en andere meer van hunne aan de Regeering deel hebbende Familien, ja hunne gantsche Souveraine Staat, op eene onverantwoordelyke wyse was aangerand geworden.’ En aan die missive was toegevoegd het verzoek, dat H.H.M. den schrijver van die Haagsche Courant over het opnemen dier mededeeling, en zijne daarbij betoonde lichtvaardigheid en onbeschaamdheid, zouden onderhouden, ‘soodanig ongepermitteert bestaan op het serieuste verbieden’, en verder noodzaken om zoowel het publiek beter intelichten, als het oorspronkelijk stuk, dat hij stellig nog onder zich had, overteleggen. Aanstonds werd de zaak in handen gesteld van die van Holland, en drie dagen later, Donderdag 9 Januari, maakten de Staten van dat gewest haar aanhangig bij Gecommitteerde Raden. Doch deze begrepen van die nieuwe grief eerst werk te kunnen maken zoodra de bewuste termijn van zes weken verstreken was, zoodat het ruim half Februari werd eer Gosse op nieuw voor dat collegie werd ontboden. Zijn antwoord luidde toen, dat het bedoelde artikel, benevens eenige anderen, Zwitserland en overige landen betreffende, ‘aan hem van een onbekende hand, door middel van desselfs Schoonzoon, was toegesonden, sonder dat hem bekend was door wien dese tydingen waren gecommuniceert, en dat de origineele Missive waar in het Articul in quaestie was vervat geweest na eenigen tyd in desselfs Comptoir berust te hebben, volgens gewoonte, nevens andere onnutte Papieren was vernietigd’, zoodat hij niet bij machte was verdere inlichtingen te verstrekken. Maar daarom lieten | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
Gecommitteerde Raden hem nog niet los; immers hij werd genoodzaakt een bericht optestellen, dat in de 's Gravenhaagsche Courant van Vrijdag 20 Februari 1783, No. 5, onder de mededeelingen uit 's Gravenhage, dd. 20 Februari, werd opgenomen, en aldus luiddeGa naar voetnoot1: ‘NB. In onze Courant van den 22 November, laatstleden, Nom. 140Ga naar voetnoot2, hebben wy, onder het Artykel Zwitserland ingevoegt een Brief, gedagtekent van Morat, betreffende eenige onrustigheden in Fribourg voorgevallen, zynde ongelukkiglyk misleid geworden door den Schryver van dien brief, die ons op eene slechte wyze bedrogen heeft, door deszelfs inhoud; en byzonderlyk door het geen den Heer L'Avoyer V ..... betreft, een Magistraat eeven achtingswaardig, door zyne persoonelyke hoedanigheden, als door die, welken den Staatsman en Burger uitmaaken; wy achten het een geheiligde pligt, om op de allerduidelykste wyze te wederroepen en tegenspreeken, al wat in gezegde brief vervat is, niet alleen als ten hoogsten beledigend voor de Regeeringe van Fribourg en voor den Heer L'Avoyer V ....., maar als daar en boeven volkomen strydig met de waarheid, waar aan wy ons genoodzaakt zien hulde te doen.’ Maar hiermede was de zaak dan ook afgeloopen, want de kennisgeving van hetgeen gedaan was door die van Holland ter Generaliteit op Woensdag 26 Februari 1783, en het nader schrijven van die van Freyburg dd. 27 Maart, op Dinsdag 8 April 1783 ter Staten-Generaal gelezen, waren slechts punten van vormGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
De eerste dagen van de maand December 1784 brachten Gosse in vrij wat meer moeielijkheden. In zijne courant van Vrijdag 3 December 1784, No. 147, toch was onder de mededeelingen uit 's Gravenhage van 2 December opgenomen ‘De Missive, ten gelyden van de Memorie van Consideratien en Elucidatien, door de Ed. Mog. Heeren van den Raade van Staaten overgegeeven aan de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland’; hierop was in de courant van Maandag 6 December, No. 148, gevolgd de ‘memorie van Consideratien en Elucidatien van den Raade van Staate der Vereenigde Nederlanden, op het Rapport van de Heeren Gecommitteerden van de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, nopens den Staat van 's Lands Frontieren, Magazynen en Arsenaalen; welke Rapport den 23 July 1784, ter Staats Vergadering van Holland is uitgebragt’; en in die van Woensdag 8 December, No. 149, het ‘eerste vervolg van de memorie van Consideratien en Elucidatien van den Raade van Staaten der Vereenigde Nederlanden’, eindigende met: ‘('t Vervolg hier na)’. In de zitting der Staten van Holland van Woensdag 8 December 1784 wezen Gedeputeerden van Dordrecht op de omstandigheid, dat het bedoelde rapport en consideratiën niet algemeen bekend noch in handen van leden der regeering geweest zijnde, slechts door bedienden van de verschillende kantoren, 't zij van Holland of van de Generaliteit, 't zij van den Raad van State, kon medegedeeld zijn, en dat dit derhalve een punt was dat niet buiten onderzoek blijven mocht. Onmiddelijk hierop werden Gecommitteerde Raden gemachtigd om nog staande de | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
vergadering Pierre Gosse voor zich te ontbieden, en hem aftevragen van wien en op welken tijd hij dat stuk ontvangen had; maar Gosse kon niet anders verklaren, dan dat hij het stuk den vorigen Woensdag-avond 1 December, tusschen 7 en 8 uur ontvangen had in een gesloten couvert zonder dat hij wist van wien, evenmin als hij wist of het nog onder hem berustte of waar het was. Niet tevreden met dit antwoord machtigden de Staten Gecommitteerde Raden ‘om door alle convenable wegen en middelen’ Gosse ‘op het efficacieuste en zonder uitstel te constringeeren tot exhibitie en extraditie van het orgineele stuk, waar na hy den Druk had gedaan,’ met den last om 's anderendaags rapport te doen. En nu werd Gosse andermaal voor Gecommitteerde Raden ontboden, en hem aangezegd, dat hij het bedoelde stuk onmiddelijk onder zijne papieren moest gaan zoeken, en aan Gecommitteerden, die tot dat einde zouden bijeenblijven, zonder uitstel vertoonen; en dat de kamerbewaarder Ente met hem meê zou gaan, om, zonder hem een enkel oogenblik uit het oog te verliezen, hem behulpzaam te zijn bij het zoeken. Dit middel werkte vrij goed. Gosse kwam korten tijd later terug, en overhandigde toen een pakket papieren dat volgens hem alles bevatte wat hij in zijn kantoor gevonden had, waarop Gecommitteerden hem gelastten zijne mededeelingen aangaande de bewuste Memorie niet te vervolgen. De Staten vonden den volgenden dag, Donderdag 9 December, het rapport van Gecommitteerden nog volstrekt niet afdoende, en deze werden toen nogmaals gemachtigd om Gosse voor zich te roepen, en hem met allen ernst voor te houden, hoe onaanneemlijk zijn voorgeven was, dat hij niet wist van wien hij het bedoelde stuk had ontvangen, en om verder, als hij zulks toch bleef volhouden, | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
hem door de meest gepaste en krachtigste middelen te noodzaken tot het noemen van den persoon die hem het stuk had toegezonden. En tegelijkertijd werd ter Staten-Vergadering op het voorstel van die van Delft besloten Gecommitteerde Raden te machtigen, om door alle gepaste middelen ook elders onderzoek te doen, hoe het bedoelde Secreet Rapport van 23 Juli 1784 in de couranten gekomen en zoo openbaar gemaakt was. 's Middags om 5 ure stond Gosse alweer voor Gecommitteerde Raden. Nu luidde zijne verklaring, dat hij de Memorie ontvangen had uit handen van eene zijner dienstboden, maar daarom nog niet wist van wien; dat het wel kon zijn, dat het stuk hem was toegezonden door den Raad van State zelf, en dus door den Secretaris van Hees; dat hij het zou hebben teruggegeven aan wien er om vroeg, en, als het niet teruggevraagd werd, er mede zou gehandeld hebben gelijk met andere papieren; dat hij noch schriftelijk noch mondeling, middelijk of onmiddelijk, last gekregen had om het te plaatsen, en dat hij daarin ook geen kwaad had gezien; dat hij noch het schrift noch het cachet van den omslag kende, en dat dit laatste niet meer in zijn bezit was; eindelijk, dat hij onder eede bevestigen kon alle vragen naar zijn beste weten te hebben beantwoord. Dit belette intusschen niet dat Gecommitteerden hem op het ernstigst aanzegden, om zich nopens zijne gegeven antwoorden ‘te recolleeren,’ en, als hij zich iets naders mocht herinneren, dan den volgenden dag vóór 10 ure daarvan mededeeling te doen, op straffe van de ernstigste gevolgen. Toen nu, op gezegd tijdstip, Gosse niets aan zijne afgelegde verklaring had toegevoegd, machtigden de Staten, weinige uren later, Gecommitteerden om hun onderzoek met allen ijver voorttezetten. | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
En nu onderging Gosse, in den namiddag van Vrijdag 10 December, een vierde verhoor. Nogmaals werd hem namens de Staten door den Heer Van der Does afgevraagd, of hij bleef volhouden in 't geheel niet te weten door of van wien hem de Memorie was toegezonden; en bevestigend was het antwoord, maar onder bijvoeging, dat hij den vorigen avond zijne beide dienstboden nader had ondervraagd, en dat toen de keukenmeid had gezegd, dat, als zij zich wel herinnerde, zij het was geweest die het pakket, dat een' langwerpigen vorm had, had aangenomen, maar voor God verklaren kon, dat zij den persoon, die het haar had overgegeven, niet kende. Na het afleggen dezer verklaring moest Gosse buitenstaan, en weder binnengeroepen antwoordde hij op de hem verder gedane vragen, dat hij evenmin bij iemand aan huis was geweest met het oogmerk om de Memorie machtig te worden, als dat hij bij den een of ander ontboden was om te vernemen dat hem het stuk ter plaatsing zou worden toegezonden; dat hij geen andere reden had om te veronderstellen dat het hem door den Raad van State of door den Secretaris van Hees was toegezonden, dan dat hij wel bemerkt had dat het geen opgeraapt stuk was en dus afkomstig moest zijn van hooger hand; dat hij bovendien dezen zelfden ochtend op zijn kantoor, in handen van een' burgerman, het stuk had gezien gedrukt in hetzelfde formaat als alle stukken bij Scheltus Ga naar voetnoot1, en dat die persoon hem had gezegd, dat als hij tot Woensdag had willen wachten hij het dan van een gedrukt exemplaar had kunnen overnemen. Andermaal werd Gosse gelast naar buiten te gaan; daarna moest hij hooren dat Gecommitteerden geen genoegen namen met zijn ‘frivole en on- | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
waarschynlyk voorgeeven,’ maar hem nog tot den volgenden Maandag-ochtend 10 uur tijd tot bedenken gaven, om dan, wanneer hij geen voldoende opheldering geven kon omtrent den persoon van wien hij het stuk ontvangen had, zich terstond provisioneel het debiet van de courant te zien ontnemen. Die bedreiging deed hare uitwerking. 's Zondags herinnerde de keukenmeid zich dat het een knecht van den Secretaris van Hees was geweest die haar het bewuste stuk had overgegeven, en nu was Gosse Maandag-ochtend reeds in de gelegenheid eene schriftelijke verklaring overteleggen, dat aan hem den vorigen dag van wege den Heer Secretaris van Hees was toegestaan om aan Gecommitteerde Raden te verklaren, dat het klad der bewuste Memorie hem door gemelden Heer was toegezonden om het in zijne courant optenemen. Zoo kwam er voor Gosse een einde aan de moeielijkheden, maar den Heer van Hees kostte het, zij 't dan ook vrijwillig, zijne betrekkingGa naar voetnoot1. Weinig vleiend voor de 's Gravenhaagsche Courant was het volgende. Te Utrecht namelijk werd in de maand Augustus 1785 door Gecommitteerden uit de Burgerij bij de Vroedschap ‘een adres ingediend tegen den Haagschen Courantier, wegens een honend en onwaaragtig berigt, door gem. Courantier, in zyn Dagpapier van den 5 Augustus, by wyze van een Extract van eenen brief uit Utrecht van den 3 Augustus geplaatst.’ Die ‘Extract Missive uit Utrecht den 3 Augustus 1785’ opgenomen in de 's Gravenhaagse Vrydagse Courant van 5 Augustus 1785, No. | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
93, onder de berichten uit ‘'s Gravenhage den 4 Augustus’, is te uitvoerig om hier te worden overgenomen; ze is bovendien afgedrukt in de Nieuwe Nederl. Jaarb. 1785, blz. 1111-1116; maar opmerking verdient hetgeen in gemelde Jaarboeken, naar aanleiding van dit adres, werd aangeteekend: ‘Wij beoordeelen dusdanige gebeurtenissen spaarzaam, maar komen steeds op voor de Vryheid der Drukpersse: Steeds is door de Voorstanders der Vryheid deze regel gepredikt; dat de Vryheid der Drukpersse zonder bepaling moest gehandhaafd worden, en zo iemand zig in een dagblad of ander papier mogt beledigd vinden, dat hy dan zynen eisch wegens hoon (actio injuriarum) tegens den Uitgever van zodanig geschrift moest doen, voor zynen dagelykschen en behoorlyken Regter. Men hadt dus, onzes bedunkens, van dien regel, niet behoren af te gaan.’ Want ‘dat hoonend stuk’ werd door de Utrechtsche Vroedschap onderzocht, en vervolgens bij Gecommitteerde Raden aangedrongen ‘om de uitgevers dier Courant, P. Gosse en Zoon, te noodzaken, tot intrekking van gem. logenagtige en schendige Extract Missive, of wel tot voortbrenging van het origineele Handschrift, ten einde tegen deszelfs Zender, regtens te kunnen procedeeren.’ Wie die ‘Zender’ was wordt misschien aangegeven in het geschrift ‘Amstels Driedaags Treur-Toneel’ blz. 32, aant. v., waar gezegd wordt, dat zekere Winkelman, die in 't begin der onlusten te Utrecht op de Oude Gracht woonde, correspondent was van de Haagsche Courant, maar dat hij, toen het te Utrecht voor hem onhoudbaar werd, naar 's Hage vertrok en daar ‘directelyk Schryver’ van die courant werd. Intusschen was het einde van de zaak dat Gosse genoodzaakt werd in zijne courant van Maandag 29 Augustus 1785, No. 103, onder de berichten uit ‘'s Gravenhage den 28 Augustus’ | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
het volgende opgenomen: ‘Ingevolgen ingekoomene klagten der Edele Groot Agtbaare Heeren Burgemeesteren en Regeerders der Stad Utrecht, over den inhoudt eener Extract Missive, gedateerd uit Utrecht den 3 Augustus 1785, concerneerende het voorgevallene aldaar op den 2 deezer, en geplaatst in onze Courant van den 5 daar aan volgende, herroepen wy by deeze, alle de onwaarheden en hoonende uitdrukkingen, welke ten opzigten van de geconstitueerden en gecommitteerden binnen de voorschreeve Stad, in dezelve Extract Missive worden gevonden’Ga naar voetnoot1. Een half jaar later, 23 Februari 1786, werd Gosse alweêr voor het Collegie van Gecommitteerde Raden ontboden, naar aanleiding dat in zijne courant van Woensdag 22 Februari 1786, No. 23, onder de mededeelingen uit ‘'s Gravenhage den 21 February’ was opgenomen eene ‘Missive van een Heer te Dord, aan een Heer te Utrecht, den 19 February 1786’. Naar men wil had dit stuk, te groot van omvang om er hier eene plaats voor in te ruimen, aanleiding gegeven tot klachten van den kant der Gedeputeerden uit Leiden. Gosse, lijdende aan voeteuvel, was ditmaal niet bij machte om aan de roepstem van Gecommitteerden gevolg te geven, en daarom kwam later de deurwaarder bij hem terug om het oorspronkelijk stuk op te eischen; doch hiermede schijnt deze zaak dan ook te zijn geëindigdGa naar voetnoot2. Het was de Fransche Haagsche Courant van 5 April 1786 die Gosse met het Hof van Spanje in moeielijkheden bracht. In dat nummer was een brief uit Madrid van 15 Maart opgenomen, en eene overzetting was tegelijkertijd | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
in de Hollandsche Haagsche Courant van dienzelfden dag, No. 41, geplaatst, waarin het volgende voorkwam: ‘L'Empire des modes a passé de la Grece en France; c'est Paris qui maîtrise à cet égard le reste de l'Europe. Le beau sexe qui habite les climats glacés du Nord, celui qui rembrunit l'air brûlant du midi; les femmes Russes & les Italiennes, les Espagnoles & les Allemandes, toutes raffolent également de ces précieuses bagatelles que l'imagination féconde des Parisiens multiplie tous les jours avec tant d'art; toutes n'estiment leur beauté, qu'autant qu'elle est relevée par le goût, les manieres & les costumes Français; on voit même d'augustes Princesses se disputer à l'envi la gloire d'être parée des mains de Mll. Bertin. - Cette célébre marchande de modes de la Reine de France fu désirée par la Princesse des Austuries. Elle entreprit donc le voyage de Madrid & remplit les vues de cette Princesse. Mais quand il fut question d'en repartir & d'être payée, le Ministre des Finances à qui elle remit son mémoire, refusa d'y faire honneur. Il faut convenir en effet que la somme étoit exorbitante, se montant à environ 192 mille livres. Tout ce que put obtenir Mlle. Bertin par ses instances réitérées & le crédit de la Princesse, pour qui elle avoit fait le voyage, fut qu'elle retourneroit tranquillement à Paris, & que là M. l'Ambassadeur d'Espagne lui remettroit les fonds qui lui étoient légitimement dûs. De retour dans sa patrie, elle attendit longtems l'effet de la promesse. Elle se plaignit, présenta à Son Excellence mémoire sur mémoire, fit agir toutes ses protectrices; mais tout fut inutile, de sorte qu'enfin elle se vit forcée de recourir aux voies de la justice, & l'on assure qu'aujourdhui le Roi Catholique est sur le point d'avoir un procès avec Mlle. Bertin, qui ne manquera pas de puissans secours pour l'appuyer. Cette | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
guerre d'une espece toute nouvelle peut servir à caractériser notre siecle.’ Zoodra de Graaf van Rechteren, H.H.M. Ambassadeur aan het Hof van Spanje, kennis had genomen van deze mededeeling, richtte hij een schrijven, dd. Aranjuez 24 April 1786, aan de Staten-Generaal, waarin bedoelde brief uit Madrid, die Gosse onvoorzichtig genoeg was geweest om in zijne courant optenemen, ‘een calomnieus verdigtsel’ werd genoemd, en waarin verder werd gezegd ‘dat die geheele historie van Madame Bertin, waar van geen titul of jota waar’ was, ‘geplaatst’ moest ‘worden onder de voortbrengsels van de Prulschryvers, waar mede die Courantier gewoon’ was ‘zyn Nieuwspapier te vercieren’. Doch hierbij bleef het niet. Een tweede schrijven van den Graaf van Rechteren, dd. Aranjuez 18 Mei 1786, kwam op Dinsdag 6 Juni 1786 ter Generaliteit in. Zijne beduchtheid, dat zulk een beleedigend verzinsel bij het Spaansche Ministerie niet met onverschilligheid zou worden beantwoord, was uitgekomen. Graaf de Florida Blanca had hem kort na zijn eerste schrijven eene memorie doen toekomen, dd. Aranjuez 13 Mei 1786, waarin gezegd werd, dat het geval, waarvan in de Fransche Haagsche Courant van 5 April was gewag gemaakt, niet alleen geheel en al valsch was, maar ook de eer van Spanje beleedigde, en de geheiligde personen van Z.M Karel III en de Prinses van Asturië in eene onteerende zaak mengde; het was daarom dat de Koning den Minister last had gegeven aan den Gezant eene memorie ter hand te stellen, om deze naar den Haag te kunnen opzenden en te bewerken dat de courantier zijne mededeeling zou herroepen en volledige voldoening geven. Bij dien wensch werd van de veronderstelling uitgegaan, dat de Graaf van Rechteren zelf overtuigd was ‘van het ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
brek van alle grond van diergelyke onrechtvaardig verdigtzel, waar tegen in geenerley wyze’ kon of mocht ‘ter verschooning dienen de vryheid van de Drukpers, die men gewoon’ was ‘in Holland te allegeeren’, omdat de Staten-Generaal toch nooit dergelijke dingen van hare onderdanen konden goedkeuren tegenover eene onafhankelijke natie, ‘veel minder wanneer dezelve zoo respectabel, en zoo zeer in vriendschap’ was ‘met haar Hoog Mog. als Spanje’, en evenmin konden gedoogen dat in de publieke nieuwspapieren de doorluchtige naam van den Koning en van de Prinses zijne schoondochter gebezigd werd zonder den hun verschuldigden eerbied. Het voorloopig antwoord van den Gezant was toen geweest, dat hij zich gelukkig rekende te kunnen mededeelen, dat het bedoelde bericht zijne aandacht niet was ontgaan, en dat hij dadelijk over de zaak naar den Haag had geschreven, terwijl hij niet twijfelde of de gevraagde voldoening zou verstrekt worden. En hierop werd dan ook door den Graaf van Rechteren, met nadruk aangedrongen in zijn nader schrijven aan de Staten-Generaal ter begeleiding dezer Memorie. Beide stukken werden door de Gedeputeerden van Holland overgenomen, en de Raadpensionaris, Pieter van Bleiswijk, maakte drie dagen later, 9 Juni 1786, de zaak aanhangig bij het Collegie van Gecommitteerde Raden. Deze besloten toen vooreerst om Gosse te gelasten zoowel in zijne eerstvolgende Fransche als Hollandsche Courant het bericht te herroepen, terwijl ze Commissarissen uit hun midden tot het Kantoor van den Haag tevens verzochten om Gosse af te vragen aan welk nieuwspapier hij die mededeeling had ontleend; en verder noodigden ze den Raadpensionaris uit om de Staten van Holland in hunne eerste bijeenkomst van het gebeurde te onderrichten. Inmiddels had Gosse reeds in zijne Fransche | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
Courant van 7 Juni 1786 het volgende opgenomen: ‘Nous apprenons par la voie publique, que cette assertion est fausse & dénuée de toute vérité. Nous nous empressons donc de retracter cet article comme faux & erronne, lequel nous avions inséré dans notre Feuille du 5 Avril, d'après plusieurs Gazettes, & notamment tiré du Journal General de l'Europe’Ga naar voetnoot1. Nu volgde in de Hollandsche Courant van Maandag 12 Juni 1786, No. 70, onder de berichten uit ‘'s Gravenhage den 11 Juny’ nog dit ‘NB. In onze Courant van den 5 April jongstleeden hebben wy gemeld, van een geval, dat aan het Hof van Madrid gebeurd zoude zyn, met zekere modiste Juffer Bertin genaamd; welk Articul wy overgenoomen hebben uit het Journal General de l'Europe van 28 Maart, pag. 182, en welke verscheide andere Nieuwspapieren reeds voor ons overgenoomen hadden, als de Fransche Utrechtsche Courant van 3 April, de Courier de l'Escaut Ga naar voetnoot2 van 30 Maart &c. &c.; maar alzo dit geval geheel en al valsch en verdigt is; verklaaren wy by deeze, op hooge ordre, gemelde Articul te retracteeren en te herroepen, als zynde van alle waarheid ontbloot.’ Maar, hetzij dat die weinige regelen in de Fransche Courant in Spanje waren over het hoofd gezien, hetzij | |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
dat men er daar niet meer aan dacht, in het laatst van de maand Augustus 1786 kregen de Staten-Generaal een derde schrijven van den Graaf van Rechteren, dd. St. Ildefonse 7 Augustus, inhoudende, dat hem aldaar door den Minister was terhand gesteld eene missive waarin uit naam van den Koning andermaal aangedrongen werd op de gevraagde voldoening omtrent het beleedigend artikel in de Fransche Haagsche Courant van 5 April; welke omstandigheid hem noopte om nogmaals te verzoeken, dat de Staten van Holland Gosse zouden gelasten het bedoelde artikel te herroepen, en wel in bewoordingen die het Spaansche Hof zouden bevredigen, en dat de Staten-Generaal hem een zoodanig antwoord zouden doen toekomen als waarmede hij den Minister uit naam van H.H.M. op eene alles afdoende en voegzame wijze zou kunnen tevreden stellen. Wel erkende de Gezant, dat hij in de Hollandsche Haagsche Courant eene soort van herroeping van het bericht had gelezen, maar hij deed opmerken dat zoodanig stuk verlangd werd in de Fransche Courant en op last van de Staten van Holland, opdat de geheele wereld het zou lezen en iedereen uit den droom worden geholpen. Dat de Gedeputeerden van Holland ook dit derde schrijven met bijgaande missive overnamen, is het eenige wat mij omtrent den verderen loop dezer zaak bekend werdGa naar voetnoot1. Binnenslands werd de 's Gravenhaagsche Courant in de eerste dagen van September 1786 te Utrecht verboden, waar het toen een vrij woelige en verwarde toestand was. Aanleiding tot dat verbod gaven de nummers van Woensdag 30 Augustus 1786, No. 110, en van Vrijdag 1 Sep- | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
tember 1786, No. 111, in welk laatste een ‘Relaas van het gebeurde te Utrecht, op den Dag van Omkering van 28 Augustus 1786’ voorkwam. Wel weigerde het Collegie van Gecommitteerden uit de Burgerij, op verzoek van slechts eenige burgers, dit verbod uittespreken, maar toen daarop Gecommitteerden uit de acht Burgercompagnien zich den 4den September bij de Vroedschap hadden beklaagd over de Haagsche Courant, en hare tusschenkomst hadden ingeroepen om bij den Magistraat van 's Hage of by Gecommitteerde Raden te bewerken, dat die courant voortaan de eer der Utrechtsche burgerij onaangetast zou laten, werd aan den Stads-Drukker Gerardus Van den Brink het verder verkoopen van het blad verboden. Er waren toen zelfs te Utrecht menschen die ‘overeenkomstig de wetten’ maatregelen wenschten te zien genomen tegen Van den Brink; bij dat denkbeeld teekende de verslaggever der Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken zeer terecht aan: ‘Wy nemen geen party, hoegenaamd, voor de Haagsche Courant, maar stellen ons altyd in de bres voor de Vryheid der Drukpersse. Immers wisten de Heeren Gecommitteerden wel, dat 'er geene Wetten tegen de Licentie der Drukpers, tegen de Pasquillen zyn; of zo 'er die zyn, dat dezelven dan, in voorige tyden gemaakt, thands zyn afgeschaft; of, zo ze nog al niet afgeschaft zyn, dat zy dan ten minsten reeds een geruimen tyd geslapen hebben; en dat zy omtrend alle andere Dagpapieren en Geschriften, tegen Steden en Leden van Regeeringen, door het geheele Land, slapende, niet alleen tegen een enkele Courant mogen waakende gehouden worden’Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
Dat de 's Gravenhaagsche Courant, op die manier wordende behandeld, niet gunstiger gestemd werd jegens Utrecht en hare bevolking laat zich begrijpen. Zoo verscheen dan ook in de 's Gravenhaagse Woensdagse Courant van 20 December 1786, No. 178, de volgende mededeeling, die in het nummer van Maandag 1 Januari 1787, No. 1, in zooverre werd verbeterd, als dat het gebeurde niet te Wezel, maar te Ham had plaats gehad.
‘De Gebritste Majesteit.’
‘Getrokken uit een brief uit Wezel van den 12 December.’
‘Ik moet UEd. nog een zonderling geval melden, het welk by UEd. denklyk onbekend zal zyn, wyl het niet waarschynlyk is, dat de held van het stuk, by zyne terugkomst in Utrecht, met zyn bekomen eerteken voor zyne heldendaad zeer zal gepronkt hebben. Deze held is zekere Rave', woonagtig te Utrecht, alwaar hy, zo ik het wel heb, een lakenwinkel doet. Dit Heertje, zeker in verbeelding zynde, zig onder zyne mede-Majesteiten te Utrecht te bevinden, had de onbeschaamdheid, alhier in een logement Zyne Doorl. Hoogheid den Prins van Oranje, Erfstadhouder van Nederland, op eene schandelyke en infaame wyze te schenden en te lasteren, en wel in tegenwoordigheid van twee Pruissische Officieren. Dezen zwegen, schoon zy van spyt meenden te bersten, dat zy door een zotten beuling en windmaker, zo als zy hem beschouwden, den Doorlugtigen Zwager van hunnen Koning dusdanig hoorden onteeren. Een van hun begaf zig naar den Commandant op de hoofdwagt, en gaf denzelven kennis van het voorgevallene. De Commandant beval hem, zes | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
Grenadiers te nemen en dien onbeschaamden kaerel uit het logement te halen en in de wagt te brengen. De Officier met de grenadiers aldaar komende, had het Sinjeurtje weinig zin om die gewapende lieden tot geleiders aan te nemen; doch 'er hielp geen tegenhaspelen; schoon hy dadelyk bestierf, zoete woordjes gaf en geheel van toon veranderde, het kon hem niets baten. Hy werd dan naar de wagt geleid, daar hy dien dag en den volgenden nagt in bewaring werd gehouden, en des anderendaags op de volle parade, onder eene verbazende menigte van aanschouwers, wyl het geval zig ras verspreid had en elk begerig was, om eene Utrechtsche Majesteit te zien inhuldigen en kronen, voor het front, over eene brits gelegd, waar na men hem 50 dugtige bilslagen deed toetellen, welken hy met veel heldhaftigheid, onder het gestadig gekerm van genade, genade, myne Heeren, het zal niet weêr gebeuren, doorstond. Deeze plegtigheid verrigt zynde, werd de nu gebritste Majesteyt, overeenkomstig derzelver waardigheid, met een escorte de poort uitgebragt, en tot een reispenning met eenige schuppen voor het gekneusde agterstuk beschonken. Indien men al de Majesteiten in UEd. Republiek op die wyze kroonde, ik geloof zeker, dat de lust tot Majesteitje spelen wel wat zou overgaan.’ Na eenig gekibbel over dit stuk in de couranten deed Ravé Gosse den 5den Februari tegen den volgenden dag dagvaarden, ‘om te verschijnen ter Arrest Rolle van den Ed. Achtb. Gerechte dezer stad Utrecht, en aldaar zo ter verantwoording van het Arrest, onder den Boekverkoper Ten Bosch gedaan, als anderzints, te hooren eisch doen, met Edictale Citatie en Insinuatie in forma’Ga naar voetnoot1. Waarop deze procedure uitliep is mij evenwel niet gebleken. | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
Gecommitteerde Raden zagen zich in 1787 ook alweêr genoodzaakt om Gosse tot zijn' plicht te brengen. Den 5den Juli van dat jaar rapporteerden ze aan de Staten van Holland ‘dat zy den Courantier Gosse zeer sterk hadden onderhouden, en hem eene passage uit de Nacourant van den vorigen dag doen ligten, en verboden, dien Courant uit te geeven, zoo als hy eerst geweest was, en zyne Nacourant van twee dagen te voren in handen van den Fiscaal Luyken gesteld.’ En niet alleen keurde H. Ed. Gr. Mog. het gedrag van Gecommitteerden goed, maar ze verzochten en machtigden hen ook, om als Gosse zich weêr te buiten ging, hem dan het verder uitgeven zijner courant te verbiedenGa naar voetnoot1. Het kan geen verwondering baren dat eene courant, die aan gekroonde hoofden en aan bijzondere personen zooveel aanstoot gaf, en aan de Regeering van de plaats harer inwoning zoo bij herhaling last veroorzaakte, te midden van den heftigsten partijstrijd die zich denken laat, bijnamen kreeg door den spotlust en de wraakzucht harer tegenstanders uitgedacht, als: de Ojevaars-Courant, de Beuzel-Courant, de Leugen-Courant, Het Haagsche Vod, de Prulle Winkel, het Schand Papier, het Hof Paskwil, en het Oproer-Blad Ga naar voetnoot2. Zoo zegt ook in Het Saturdags Kroegpraatje, No. 19, van 8 Juli 1786, Piet, over de 's Gravenhaagsche Courant sprekende: ‘of de Ojevaars Kranteman most het weer liegen, zoo as zen gewoonte is.’ En tot die uitingen van spotternij tegen het blad behoort ook het ‘Gevonden Dicht-stuk, op het vertrekken van Zyne Doorl: Hoogheid Willem de Vde, van 't Loo naar Nymeegen. Verrykt met een Voorrede aan Franc | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
van Berkhey, en een half voltooyde Nieuwjaarswensch. Door Pierre Gosse Junior. Te bekomen by de meeste Vaderlandsche Boekverkopers. 1787.’ 8 blz. 8o. Een artikel in de Fransche Haagsche Courant van 29 Februari 1788 gaf aanleiding tot eene klacht van den kant van Z.H. den Bisschop en Prins van Luik. Diens Minister Envoyé, de Heer de Magis, leverde op Donderdag 20 Maart 1788 bij de Staten-Generaal eene memorie in, houdende ‘les plaintes & les representations les plus instantes, contre la licence outrée de plusieurs Gazettiers de Hollande, qui, depuis quelque tems se permettent toutes sortes d'Articles contre le Gouvernement de Liège; & ici specialement contre le Gazetier de la Haye, qui dans sa Feuille du 29 Fevrier dernier, a ôsé calomnier la personne même de son Altesse; en rappellant méchamment une affaire de par interêt particulier, qui a été finie déja depuis plusieurs années, par transaction, & qui, en cas de poursuite & d'ulterieur playdoyer, n'est nullement de nature à être rapportée dans des Gazettes; mais est uniquement du ressort judiciaire par devant des Tribunaux competents, ou l'on ne craindra point de suivre les citations quelconques des quelles auront lieu; & ou l'on saura faire triompher la Justice & la verité.’ - ‘Dans ce temeraire Article,’ dus luidde het verder, ‘l'outrage est d'autant plus Criminel, qu'en portant directement contre la personne d'un Souverain, la malignité du redacteur y a artificieusement contourné & falsifié toutes les faits & les circonstances.’ - ‘Toutes les loix Divines & Humaines se soulevant contre l'atrocité de pareils Ecrivains & des Editeurs leurs Complices; Son Altesse Monseigneur le Prince Eveque demande instamment à Leurs Hautes Puissances; & elle attend avec une entière confiance de leur équité & magnanimité, qu'elles daigneront pour le | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
passé, faire punir d'une maniere exemplaire, ces coupables Gazetiers, & pour le Futur pourvoir à ce qu'ils contiennent leur feuilles dans les bornes convenables.’ 's Anderendaags werd daarenboven ter Generaliteit eene missive gelezen van den Heer Van der Hoop, H.H.M. Minister te Luik, die van den Heer de Chestres, Raad en Secretaris van den Geheimen Raad van den Prins-Bisschop, afschrift had gekregen van bovenvermelde memorie, en zelfs bij den Bisschop was geroepen om persoonlijk diens misnoegen te vernemen. Aan uitvoerig onderzoek haperde het alweêr niet. Vooreerst namen de Gedeputeerden van Holland de stukken over; verder stelden de Staten-Generaal op Woensdag 9 April 1788 een afschrift in handen van de Heeren van Heeckeren van Khell en andere H.H. Mog. Gedeputeerden tot de zaken van de Plakkaten en Reglementen, terwijl acht dagen later, Woensdag 16 April 1788, de Heeren van Welderen en andere H.H. Mog. Gedeputeerden tot de Buitenlandsche Zaken rapport uitbrachten. En L.P. van de Spiegel, de Raadpensionaris, verzekerde in een' brief van 14 April aan Baron van der Borch, Drossaard der Stad en Lande van Breda, dat hij zeer verontwaardigd was geweest over de verregaande buitensporigheid van den Haagschen Courantier; dat hij reeds, voordat de Heer de Magis zijne memorie had ingediend, zoowel uit naam van Gecommitteerde Raden als in zijn particulier maatregelen had genomen, dat iets dergelijks in het vervolg niet meer zou gebeuren op het gevaar af eener zeer ernstige straf voor den courantier, die dan ook zijn leedwezen had betuigd onder verklaring, dat het bedoelde bericht hem woordelijk uit Luik was toegezonden, maar die beloofd had voortaan met meer omzichtigheid te zullen handelen; eindelijk, dat hij Zijne Hoogheid de verze- | |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
kering geven kon, dat stipt de hand zou worden gehouden aan gemelde bedreiging, en dat men niet zou nalaten om aan den Heer de Magis een voegzaam antwoord te doen toekomen. En dit had dan ook plaats, want de Heer Slicher, Agent van H.H.M., kreeg in last om den Heer de Magis een uittreksel te overhandigen uit de Resolutiën der Staten-Generaal, waarbij verklaard werd ‘dat het haar Hoog Mog. zeer leed was, dat door een van de Courantiers, door deszelfs onbezonnen schryven, ongenoegen aan zyne Hoogheid was gegeeven. Dat aan zyne Hoogheid al te wel bekent waren de sentimenten van ware hoogachting en attachement die haar Hoog Mogende hadden voor den Persoon van zyn Hoogheid, als dat hoogstdezelve in het allerminste zoude kunnen twyffelen aan de indignatie die haar Hoog Mog. over de insolentie van gemelde Courantier gevoelden. Dat sy niet zouden nalaaten de noodige voorzieninge te doen, dat gemelde Courantier niet alleen wegens zyn voorsz wangedrag behoorlyk gecorrigeert, maar ook voor het toekomende gelast mogt worden, zig op die of soortgelyke wyze niet meer te emancipeeren, en zorge te draagen, dat nooit iets in het allerminste in zyne Couranten mogt influeeren waar door de geringste aanstoot aan zyn Hoogheid, of een van deszelfs Ministers mogt worden gegeeven.’ Bij deze Resolutie was de uitvoering aan die van Holland overgelaten, - op welke wijze is mij niet gebleken -, terwijl die van Utrecht en Friesland de gelegenheid aangrepen om de aandacht te vestigen op de resolutiën door de vertegenwoordiging van hunne gewesten, rakende de licentie der courantiers, genomen en reeds vroeger ter kennis van de Staten-Generaal gebrachtGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
De laatste klacht tegen de Fransche Haagsche Courant, waaromtrent ik inlichtingen kan geven, is die waarvan de Heer Hatin en de Allgem. Literatur-Zeitung met een enkel woord melding maken (zie hierboven blz. 43). In het Supplément van het nummer van Vrijdag 28 Mei 1790, No. 64 - blijkens opgave van den Heer J.H. Hingman ingebonden bij de straks te vermelden Resolutie van Gecommitteerde Raden, voorhanden op het Rijks-Archief, - was de volgende mededeeling opgenomen betreffende den Koning van Pruissen Frederik Willem II: ‘On dit enfin que des soins domestiques, entièrement domestiques, et qui ne sortent pas de l'enceinte du palais royal forment un nouvel obstacle qui retient le Roi de Prusse. Des attachements nouveaux, des liens étroitement serrés l'arrètent à sa cour, dont il ne se séparera, croit-on, que difficilement.’ Den daaropvolgenden Dinsdag, 1 Juni 1790, werd van de Spiegel, de Raadpensionaris, over die mededeeling aangesproken door den Chargé d'affaires van Zijne Pruissische Majesteit, die zijn voornemen te kennen gaf om over die zaak eene memorie in te dienen bij de Staten-Generaal. Dit was voldoende om te weten wat men te Berlijn verlangde. En van daar dat de Raadpensionaris onmiddelijk aan Gecommitteerde Raden voorstelde om den courantier over zijn onbetamelijk artikel te onderhouden. Het schijnt wel dat dit collegie dien dag in eene booze luim was, want op staanden voet werd Gosse ontboden en hem kortweg de zes weken aangezegdGa naar voetnoot1, eene straf die hij voor alle zijne vorige zonden misschien dubbel en dwars verdiend had, maar die niet evenredig | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
was aan het toen gepleegde vergrijp, waarvan de juistheid of onjuistheid zelfs buiten onderzoek bleef. Niet lang daarna verschenen zekere Gedachten op het Leezen van de Haagsche Courant, een 18 regelig vers gedagteekend uit ‘Amsterdam. In 't Coffyhuis 5 July 1790,’ dat ik op het Haagsch Museum aantrof, en misschien wel van Bs. Bosch is, omdat het zijn ‘Gedachten van een Inwooner van Poortvliet.’ En toch heb ik aanteekeningen die doen vermoeden, dat Bs. Bosch eerst in de laatste maanden van 1790 te Poortvliet werd beroepen. Een bericht in de 's Gravenhaagse Courant van Maandag 30 Maart 1795, No. 38, onder de rubriek Duitschland, gedagteekend ‘Van de Zoomen van de Main, den 12 Maart’ betreffende ‘den aanmarsch van een groot aantal Pruissische Troupes naar Westphalen,’ gaf aanleiding dat de Gecommitteerden van Gelderland het voorstel deden ter Generaliteit, dat Gosse ernstig zou worden onderhouden, daar zulke ‘berichten niet anders konden dienen, dan om aanleiding tot combustie en oproer te geven, hetwelk in deeze tyden diende te worden voorgekomen.’ Eene missive van H.H.M., dd. 1 April 1795, bracht de zaak ter kennis van de Provisioneele Repraesentanten van het Volk van Holland, en deze stelden de zaak op Donderdag 2 April in handen van het Committé van Algemeen Welzijn. Nu zou het niet onmogelijk zijn, dat de mondelinge voordracht door den President van dat Committé omtrent Gosse op Vrijdag 3 April 1795 bij de Repraesentanten gedaan, die 's anderendaags zou worden bepraatGa naar voetnoot1, hierin heeft bestaan, dat men tot algemeen welzijn de 's Gravenhaagsche Courant aan de Wed. Gosse | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
en Zoon ontnemen moest; want het is opmerkelijk dat No. 41, van Maandag 6 April 1795, de laatste courant is geweest die door gemelde firma is uitgegeven. Dat Gosse een woelwater van het eerste soort was blijkt duidelijk uit al het medegedeelde; toch was hij dit misschien minder in eigen persoon, dan wel als het orgaan eener onstuimige partij, die stellig meer dan hare niet minder heftige tegenstanders bijgedragen heeft tot den val der oude Republiek. Dat hij in briefwisseling was met verschillende heethoofden der Oranjepartij spreekt van zelf, maar wordt volledig bewezen door het bestaan eener ‘Correspondentie v.P. Gosse. Verzamel. v. eigenh. brieven van Gosse aan Le Francq v. Berkhey, Allamand en a. en brieven van sommigen hunner aan hem, 1785-87, m. gedr. en deels m. aanteek. voorz. polit. blad. en stn. uit dezen en vroegeren tijd, waarop deze brieven betrekking hebben. Deze briefwisseling is grootendeels van polit. inhoud. Ruim 50 st. in 1 h. led. bd. 4o. Belangr. verzam.’Ga naar voetnoot1. Maar dat werkelijk sommigen dier zoogenaamde vrienden van Oranje hem mededeelingen toezonden, daarvan heb ik slechts één bewijs kunnen vinden, en wel in de courant van Maandag 1 Januari 1787, No. 1, waar eene ‘Missive uit Leiden van den 26 December’ voorkomt geteekend: L.F.V.B. Van myne vrye Haarstee op de Koepoortsgragt, den 23 (sic) December 1786.’ De onrust dier tijden en de onstuimige aard der 's Gravenhaagsche Courant spreekt ook in de afwisseling der verkrijgbaarstelling van het blad te Amsterdam. Uit Amstels Driedaags Treur-Toneel, blz. 32, aant. y, en uit een' Aanmerkenswaardige Brief over den Inhoud van No. | |||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||
30. der Vaderlandsche Byzonderheden, blz. 6, aant. toch blijkt, dat de courant vóór de onlusten te Amsterdam uitgegeven werd bij Dronsberg en Zoon, doch sedert tot op het overgaan van Hattem en Elburg bij Martinus De Bruin, beiden boekverkoopers die niet bekend staan als buitengewoon heftige Oranje-klanten; maar daarna trad de vurige Hendrik Arends als uitgever op, die bij zijne vlucht in 1787 vervangen werd door J.H. Trop op den Zeedijk bij de Nieuwmarkt, om later weer voor Arends plaats te maken. Uit de courant zelve kan ik dit alles niet staven. Wel verdween met Mei 1782 in het hoofd der courant de verkrijgbaarstelling te Amsterdam bij de Weduwe C. De Groot op de Warmoesgracht bij het Singel, wel blijkt uit de nummers 74 tot en met 86 van den jaargang 1784, dat met Vrijdag 2 Juli van dat jaar H.W. en C. Dronsberg, op den Dam bij de Beurssteeg, als uitgevers optraden; maar van Martinus De Bruin vond ik geen melding gemaakt. Wel leest men in het hoofd van No. 115, van Vrijdag 8 September 1786: ‘Werd Geadverteerd, dat de Haagsche Courant, aanstaande Maandag en vervolgens te Amsterdam zal werden uitgegeeven by H. Arends, Boekverkooper op het Cingel op het Kleine Veer,’ welke aanwijzing bij de derde en laatste plaatsing in No. 117 verbeterd werd in ‘Kleere Veer,’ maar van J.H. Trop, en het andermaal optreden van Arends, heb ik niets ontdekt. Drukfouten of vergissingen in den druk zijn altijd lastige dingen, maar bij couranten kunnen ze tot verdere verwarring leiden. Op enkelen van die fouten, waarop ik in den jaargang 1781 en eenige volgenden stuitte, wil ik als voorbeeld en tot waarschuwing wijzen. Zoo vindt men No. 77, van Maandag 28 Juni 1781, in plaats van No. 76, van Maandag 25 Juni 1781, gelijk blijkt uit | |||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
de dagteekening in het adres en uit het volgende nummer, zijnde dit No. 77, van Woensdag 27 Juni 1781. Zoo was in den jaargang 1784 No. 94 niet de Maandagse, maar de Woensdagse Courant van 4 Augustus. Zoo draagt de courant van Vrijdag 2 November 1787 het nummer 174, - Na-Couranten en Extraordinaire Couranten telden in de rij meê, - terwijl de daaropvolgende courant van Maandag 5 November het cijfer 147 voert, welke fout niet werd hersteld, zoodat de laatste courant van 1787 het nummer 171 draagt. Zoo vindt men in den jaargang 1793 de courant van Vrijdag 15 Maart voorzien van het cijfer 32, maar de daaropvolgende courant droeg ook dat nummer, ofschoon daarna met No. 34 werd voortgegaan. En zoo zijn er meer. Genoeg om tot voorzichtigheid aantesporen bij het aanhalen van couranten! Omtrent het adres der 's Gravenhaagsche Courant valt optemerken, dat met No. 140, van Woensdag 17 November 1784, de dagteekening werd weggenomen; zoo verviel met No. 64, van Woensdag 28 Mei 1788, achter den naam van P. Gosse de aanwijzing: Junior, en met No. 27, van Maandag 4 Maart 1793, de opgave der woonplaats: op het Plein. En dat P. Gosse in de tweede helft der maand Maart 1794 overleden is, valt afteleiden uit de omstandigheid, dat met No. 36, van Maandag 24 Maart 1794, het adres werd: ‘In 's Hage by de Wed. P. Gosse en Zoon op het Pleyn,’ welk laatste woord met de maand Juli daaraanvolgende weer als Plein voorkomt, toen tegelijkertijd de dagteekening in het adres herleefde. Dubbele couranten, van 4 bladzijden, waren door de behoefte aan meer ruimte langzamerhand veelvuldiger in het leven geroepen; toch bleven ze, zelfs te midden van de drukste en woeligste dagen, tot de uitzonderingen behooren, omdat de Zaterdagsche Courant, waarover straks, | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
met Na-Couranten en Extraordinaire Couranten reeds voor een gedeelte in het gemis aan ruimte voorzagen. - Tusschen No. 34, van Maandag 20 Maart 1786, en No. 163, van Maandag 8 October 1787, trekt het de aandacht dat aan sommige kolommen eene breedere afmeting werd gegeven, in welk geval het blad niet op zijde werd gedrukt, en welke omstandigheid ook haren invloed had op de letter in het hoofd. - Eene nieuwe letter, reeds in Januari te voren beloofd, werd met No. 123, van Maandag 30 Juli 1787, ingevoerd, tegelijk met een nieuw wapen, waaraan behoefte scheen te bestaan, omdat sedert het laatst van September 1786 nog wel eens het vroegere, door De Groot gebruikt, gebezigd was. - Het opschrift van de courant werd met het nummer van 9 Maart 1791, dat bij gelegenheid van den verjaardag van Willem V, daags te voren gevierd, luisterrijk versierd was, veranderd in: Ao. 1791. No. 29. 's Gravenhaagse Courant. Woensdag den 9 Maart, in plaats van: 's Gravenhaagse Woensdagse Courant van den 9den Maart; zoo werd ook sedert dit jaar, als de courant op den eersten dag der maand uitkwam, die dagteekening niet meer gelijk te voren in letterschrift, maar in cijfers aangewezen; en evenzoo trekt het de aandacht, dat in de jaargangen 1791 en eenige volgenden de nummering niet zelden met cursieve cijfers plaats vond. Nog in het laatst van de maand Augustus 1786 kwam de 's Gravenhaagsche Courant driemaal 's weeks uit op Maandag, Woensdag en Vrijdag; de onrust dier dagen riep evenwel de Zaterdagsche Courant in het leven. Ze werd in No. 107, van Vrijdag 25 Augustus 1786, op de volgende wijze aangekondigd: ‘Aan het Pupliek! Uit hoofde der menigvuldige Stukken en intressante Brieven, waar meede wy dagelyks door onze waardige Correspon- | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
denten verëerd worden, zullen wy in 't vervolg genoodzaakt zyn, vier in plaats van drie Couranten Wekelyks, namentlyk des Maandags, Woensdags, Vrydags en Zaturdags uit te geeven; en zullen dezelve regulier aan onze geäbonneerde Leezers bezorgt worden, mits dezelve boven de gestelde prys van ƒ 6 - : - in 't Jaar betaalende; zullende op morgen, de eerste Zaturdagse Courant worden uitgegeeven.’ En zoo was dan de eerste Zaterdagse Courant die van 26 Augustus 1786, No. 108. Dertien maanden later, toen Willem V, na juist twee jaren buiten 's Gravenhage te hebben doorgebracht, bij de zegepraal van de Oranjemannen en van de Hofpartij aldaar terugkeerde, kreeg ze evenwel den eigenaardigen naam van Hof Courant, waarvan de eerste was: Ao. 1787. No. 155. Hof Courant. Zaturdag den 22 September. In 's Hage by Pierre Frederik Gosse, Boekverkoper en Drukker van Z. D.H. 1 blz. folio, in 2 kol. met het Haagsche wapen tusschen twee klimmende leeuwen. In dit nummer leest men het volgende ‘P.S. De Hof-Courant zal in het vervolg geregeld des Zaturdags worden uitgegeven. De overgroote vreugde zo van ons, als van Zetters en Drukkers, welke laatste schier geen geduld hebben om aan hun werk te blyven, brengt ons in de noodzaaklykheid om dezelve voor ditmaal zeer te bekorten.’Ga naar voetnoot1. Het volgende nummer was: Ao. 1787. No. 159. Hof Courant. Zaturdag den 29 September. In 's Hage by P.F. Gosse, Boekverkoper en Drukker van Z.D.H. in de Spuystraat. 2 blz. folio, in 2 kol. gedrukt, met een wapen uitmakende twee schilden, het eene onduidelijk, het andere de Pruissische adelaar, omgeven van lofwerk en gedekt door eene kroon. | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
Met het derde nummer, van Zaterdag 6 October 1787, kreeg de Hof Courant evenwel haar eigen nummer, zoo dat dit nummer als No. 3 werd aangemerkt. Al schijnt ook Gosse de Zoon, blijkens het adres, meer in het bijzonder met de zorg voor deze courant belast te zijn geweest, zoo maakte ze toch één geheel uit met de andere nummers; van daar dat in de courant van Vrijdag 28 September 1787, No. 158, gelezen wordt: ‘P.S. Door gebrek aan tyd en plaats, zyn wy genoodzaakt eenige Advertentien tot onze Hof-Courant van morgen uit te stellen’; en in No. 160, 161 en 162: ‘P.S. Een ieder die in 't vervolg eenige Advertentien in de Haagsche ofte in de Hof-Couranten zal gelieven te laaten plaatsen, werd verzogt ofte des noods gewaarschouwt, dat dezelve ten dien einde moeten bezorgt werden, des Saturdags, Maandags, Woensdags, en Donderdags, ofte ten aller laatsten, des Sondags, Dingsdags en Donderdags, 's morgens voor tien uuren, aan het Huis van den Courantier Gosse op het Plein in 's Hage, naar dien dezelve anders onmogelyk in de eerst daar op volgende Couranten zullen kunnen geplaatst werden.’ Eénmaal - het was bij No. 8, van Zaterdag 10 November 1787 - kwam er echter verwarring, want hier luidt het adres: ‘In 's Gravenhage by P. Gosse Junior en Zoon, op het Plein.’ Die Hof Courant nu met haren zelfstandigen naam en met haar eigen nummer, ofschoon niet anders dan de Zaterdagsche uitgave der 's Gravenhaagsche Courant, zal den inbinder steeds in tweestrijd brengen wat te doen: óf haar afzonderlijk bijeenhouden, óf wel haar wekelijks eene plaats inruimen; het eerste heeft plaats gehad bij het exemplaar der 's Gravenhaagsche Courant op het Gemeente-Archief te Rotterdam, waar de Hof Courant evenwel slechts tot 1790 voorkomt, het laatste bij dat van den Hoogleeraar | |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
Fruin te Leiden, waar ze zoo goed als volledig is te raadplegen. Aan drukfouten heeft het bij die Hof Courant niet ontbroken. Het eerste nummer van den jaargang 1788 heette nog van 1787 te zijn, terwijl No. 51, van 13 December 1788, het jaartal 1799 voert; en het nummer van 28 Juni 1788 droeg het cijfer 29, in plaats van 26, terwijl No. 42 in 't geheel niet werd gebezigd. In 1789 werd de courant van 21 Maart van het cijfer 12 voorzien in plaats van 13, en in 1790 die van 13 Maart als 11 genummerd in plaats van 12. Zoo kreeg in 1793 de courant van 13 Juli het cijfer 27 in plaats van 28, en die van 27 Juli het nummer 27 in plaats van 30, welke fout doorliep tot en met No. 36, van 28 September, waarna het volgende nummer, van 5 October, bovendien nog als No. 41, in plaats van No. 40, werd gemerkt; eindelijk staat op de courant van 21 September 1793: ‘den 12 September.’ Bij de Hof Courant doen zich natuurlijk dezelfde vervelende microscopisch-bibliographische opmerkingen voor met betrekking tot het hoofd, adres en vorm als bij de 's Gravenhaagsche Courant. Afzonderlijk moet echter worden aangeteekend, dat met No. 38, van Zaterdag 17 September 1791Ga naar voetnoot1 een nieuw wapen werd aangebracht bestaande uit twee schilden: het Engelsche met de spreuk Honi soit qui mal y pense, en de Pruissische adelaar, beiden gesteund door twee klimmende leeuwen en gedekt door de kroon; en dat met No. 15, van Zaterdag 12 April 1794, het adres aldus werd ingekort: ‘In 's Gra- | |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
venhage by P.F. Gosse, in de Spuistraat.’ Het laatste nummer van de Hof Courant was No. 3, van Zaterdag 17 Januari 1795; toen volgde: Ao. 1795. No. 4. 's Gravenhaagse Courant. Zaturdag den 24 January. In 's Hage by de Wed. P. Gosse en Zoon op het Plein, den 24 January 1795, met het gewone Haagsche wapen van 1781, en niet op zijde gedrukt; en daarop No. 5, van Zaterdag 31 Januari 1795, voor het eerst met het ‘Vryheid, Gelykheid, Broederschap,’ en de aanwijzing ‘(Het Eerste Jaar der Bataafse Vryheid).’ Verder valt optemerken, dat No. 8, van 21 Februari, het nummer 10 draagt, dat No. 9, van 28 Februari, ook nummer 10 draagt, dat No. 10, van 7 Maart, nummer 11, en No. 14, van 4 April, nummer 13 draagt. Immers sedert den vorigen Zondag, 18 Januari 1795, bestond er geen Hof meer, en hadden de Oranje-mannen uitgepraat. Maar zoo diep zat het Oranje niet bij moeder Gosse en Zoon, of beiden wisten zich, met het oog op eene winstgevende zaak, te plooien en te schikken naar de omstandigheden. Het ‘Vryheid, Gelykheid, Broederschap,’ werd zelfs, tegelijk met ‘(Het Eerste Jaar der Bataafse Vryheid.)’ op No. 13, van Vrijdag 30 Januari 1795, aangebracht, en, alsof men er nog meer openlijk voor wilde uitkomen, werden de haakjes, waar tusschen de nieuwe tijdrekening als ter sluik was geplaatst, reeds met No. 19, van Vrijdag 13 Februari, weggenomen. Die rekbaarheid van beginselen voorkwam nogtans niet den ondergang van de 's Gravenhaagse Courant; met No. 41, van Maandag 6 April 1795, was het met haar gedaan, en werd ze door de Haagsche Courant van Johannes De Groot vervangen. Maar eene bloeiende courant-drukkerij als die op het Bleijenburg - waarvan omstreeks dezen tijd zekere J. | |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
Blom directeur wasGa naar voetnoot1 - die 25 jaren in gang was gehouden, zoo plotseling te doen stilstaan, was wat veel geëischt; en de uitkomst bewees dat dit ook niet verlangd werd; want De Nieuwe Nederlandsche Courant, waarmede de familie Gosse aanstonds te voorschijn kwamGa naar voetnoot2, werd door de patriotten van 1795 ongemoeid gelaten. Het eerste nummer van die courant was getiteld: Vryheid, Gelykheid, Broederschap. No. 1. De Nieuwe Nederlandsche Courant. Woensdag den 8 April 1795. Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid. In 's Hage, by Marguerita van Kolb, op het Plein. 2 blz. folio, in twee kol. en op zijde gedrukt. Het tweede nummer miste in het adres de plaats-aanwijzing ‘op het Plein,’ terwijl het derde tot adres had: ‘In 's Hage, ter Courant-Drukkerye, in de Spuystraat.’ Ook in Zeeland had die Nieuwe Nederlandsche Courant met het daarbij behoorende Zaterdagsche nummer, of Generaliteits-Courant, waarover straks, aftrek; blijkens eene advertentie toch in de Amsterdamsche Courant van Zaterdag 2 Mei 1795, No. 53, was ze te Middelburg bij den boekhandelaar Burger J. Van de Sande verkrijgbaar. Met No. 20, van Vrijdag 22 Mei 1795, kwam er vrij wat verandering in het hoofd van het blad, vooral veroorzaakt door het vignet waarmede de courant werd opgesierd, voorstellende de Nederlandsche maagd, hebbende in de rechterhand de speer met den vrijheidshoed er op, rustende met de linkerhand op het Haagsche schild, en hebbende aan de linkerzijde koopmansgoederen waarop de letters V.O.C. staan. Titel en adres luidden nu: De | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
Nieuwe Vrydagse Nederlandsche Courant Van den 22 Mey. - In 's Hage, by Pieter-Frederik van Kolb, in de Spuystraat. Maar met het volgende nummer, No. 21, De Nieuwe Maandagse Nederlandsche Courant, van 25 Mei, hadden er op nieuw verschikkingen in het hoofd plaats. Dat werkelijk achter den naam Van Kolb die van Gosse werd verscholen gehouden, bewijst ten overvloede nog zekere advertentie in de Haagsche Courant van De Groot, van Woensdag 10 Juni 1795, No. 27, waar sprake is van ‘de zogenaamde Nederlandsche Courant van den 6 Juny 1795, welke nu by van Kolb, doch voorheen by den befaamden Gosse onder den tytel van Haagsche Courant, of liever het Haagsche Schandblad werd gedrukt en uitgegeven.’ Verder valt nog optemerken, dat met No. 40, van Woensdag 8 Juli 1795, in het hoofd de woorden ‘Gedrukt in 's Gravenhage’ werden gebracht, en dat toen het adres werd: ‘Werd uitgegeven by Pieter-Frederik van Kolb, in de Spuystraat;’ dat met No. 85, van Woensdag 21 October 1795, de woorden ‘Vryheid, Gelykheid, Broederschap,’ die sedert No. 20, toen het vignet was aangebracht, hunne oorspronkelijke plaats hadden verlaten, weder bovenaan kwamen. Eindelijk teeken ik aan, dat de courant van Maandag 10 Augustus het nummer 55 in plaats van 54 draagt, evenals die van Maandag 21 December het nummer 112 in plaats van 111. De Zaterdagsche uitgave van De Nieuwe Nederlandsche Courant droeg den naam van Generaliteits-Courant, maar onder dien titel heeft ze zich slechts tot het einde van 1795 gehandhaafd. Het eerste nummer verscheen onder den titel: Vryheid, Gelykheid, Broederschap. No. 1. Generaliteits-Courant. Zaturdag den 11 April 1795. Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid. (NB. Deze Courant zal alle Zaturdagen uitgegeven worden.) Word uitgegeven in 's Hage | |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
door Hermanus Lagerwey. 2 blz. fol. in 2 kol. Daarop volgde Vryheid, Gelykheid, Broederschap. No. 2. De Nieuwe Generaliteits-Courant. Zaturdag den 18 April 1795. Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid. In 's Hage, ter Courant-Drukkerye, in de Spuystraat. Maar No. 3 droeg weêr den titel van Generaliteits-Courant. Toen met het vijfde nummer, van Zaterdag 9 Mei, een vignet werd aangebracht bestaande in den klimmenden leeuw, hebbende in de rechterpoot de speer met den hoed er op, en in de linker den pijlbundel, werd het opschrift: Gelykheid, Vryheid, Broederschap. No. 5. Ao. 1795. Generaliteits Courant. Saturdag den 9 Mey. Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid. Janus VerrezenGa naar voetnoot1 beschreef in zijn 8ste nummer, van Maandag 25 Mei 1795, blz. 34, dit vignet als ‘verbeeldende de Nederlandsche Leeuw, met de zeven pijlen in zijn' linker- en de speer, die hij vrij bevallig en ongegeneerd voor een wandelstok of badine gebruikt, met den Vrijheidshoed op de punt, in zijnen rechter klaauw. ('t Is nog al wonder, dat men niet op de gedachten gekomen is, om hem Chapeau bas, en met den vrijheidshoed onder den arm, te verbeelden.) Mijn Hemel! riep ik uit - nog nimmer heb ik het beest in zulk eene houding gezien? Het ziet er zoo mak uit als een schaap, om te vechten (wel te verstaan!) Want anders - duiden de opslag van zijn oog, de verr' uitsteekende tong, zijn elegante maanen, die zeker met papillotten van oude Haagsche Couranten opgekruld geweest zijn, en vooral de goede geïntentioneerdheid van het membrum κατ εχοξην - de schoonste drift aan, om zich vrij te ... ‘de Hemel behoede ons! Daar toe is hij te oud;’ (hervatte mijn Groot- | |||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||
vader in goeden ernst).’ En weinige regelen verder spreekt Janus dan nog van ‘de indecente en onachtzame houding - waar mede het beest de zeven bondgenootschappelijke pijlen in zijn linker knuist houdt, even als of hij voornemens was omze voor zijn menus plaisirs te verpanden en naar de lombard te brengen.’ - Het 6e en 7e nummer onderscheiden zich door de verplaatsing van de woorden Gelykheid, Vryheid, Broederschap, terwijl de aanwijzing: Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid tusschen twee strepen werd gesteld. Ook werd met dat 7e nummer, van 23 Mei, het adres: ‘In 's Hage, by Pieter-Frederik van Kolb, in de Spuystraat.’ Met No. 8 - ten onrechte is het No. 7 gemerkt - van 30 Mei, werden de woorden Gelykheid, Vryheid, Broederschap en Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid weer anders geplaatst, terwijl met No. 13 - eigenlijk 14 - van 11 Juli, in het hoofd de woorden: ‘Gedrukt in 's Gravenhage’ werden aangebracht, waardoor het adres veranderde in: ‘Werd uitgegeven, by’ enz. En zoo bleef een en ander tot en met het nummer van 26 December, waarop, even als bij het vorig nummer, te lezen stond: ‘NB. Met den 1 January 1796 zal deze Courant ophouden, en door eene Zaturdagsche Nieuwe Nederlandsche Courant vervangen worden.’ Geheel juist was dat niet, want het door mij in eene portefeuille van Mr. K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg aangetroffen No. 94, van 11 Juni 1796, had tot titel: De Nieuwe Saturdagse Nederlandsche Courant. In de nummers 109 tot en met 116 van De Nieuwe - Nederlandsche Courant luidde dat bericht dan ook aldus: ‘NB. Na den 1 January 1796 zal deze Courant viermaal 's weeks, dus ook op Zaturdag, in plaats van de Generaliteits Courant worden uitgegeven.’ Maar van het verder bestaan dezer courant zijn mij slechts brokstuk- | |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
ken onder de oogen gekomen, zoodat ik mij bepalen moet bij de aanteekening, dat, naar 't mij voorkomt, in 1796 een min of meer gewijzigd vignet werd aangebracht, dat in 1797, toen ook het Vryheid, Gelykheid, Broederschap omgezet was in Gelykheid, Vryheid, Broederschap, alweer veranderd werd. In 1798 was de titel zelfs eenigzins anders, blijkens het onder mij berustend nummer: Gelykheid, Vryheid, Broederschap. Ao. 1798. No. 17. De Nieuwe Haagse Nederlandse Courant. Maandag 29 January. Het Vierde Jaar der Bataafsche Vryheid. In den Haag, by Pieter-Frederik van Kolb, in de Spuystraat. 2 blz. folio, in 2 kol. en ook op zijde gedrukt, met een vignet voorstellende de Nederlandsche maagd, hebbende in de rechterhand de speer met den hoed er op, rustende met de linkerhand op het Haagsche schild, en hebbende aan de rechterzijde een altaar met een opengeslagen boek er op. Het laatste spoor van dit blad vond ik vermeld door Mr. G.W. Vreede, Voorouderlijke wijsheid in hagchelijke tijden, 1872, bl. 64, aant. 2, en 119, waar sprake is van De Nieuwe Haagse Nederlandsche Courant van 18 April 1800; toch houd ik het er voor, dat de courant haar bestaan heeft voortgezet tot op het jaar 1804, toen Pieter Frederik Gosse wederom de Haagsche Courant is gaan uitgeven, te meer nog daar in de Notulen van het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek van Maandag 21 Februari 1803, No. 41, sprake is van eene declaratie van P.F. van Kolb, groot ƒ 2 : 9 : 8 wegens het plaatsen eener advertentie in de Nieuwe Haagsche Nederlandsche Courant. Misschien dat enkele dezer vraagteekens kunnen worden opgehelderd uit den bundel Catal. Bibl. Mr. H.W. Tydeman, 4e deel, No. 551: ‘Haagsche Courant, Generaliteits Courant, Hollandsche Courant, N. Nederl. Courant, N. Haagse Nederl. Courant, Haarl., Rotterd., Delftsche | |||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||
Courant, enz. Julij 1795-Maart 1812. Div. Nos. 1 bd. fol.’ Waar deze bundel gebleven is zal mij wellicht blijken als deze studie komt onder het oog van belangstellenden. Onder verwijzing naar hetgeen ik elders reeds heb aangeteekend aangaande de advertentiën van geboorte, huwelijk of overlijden, wil ik hier doen opmerken, dat, voor zooverre de 's Gravenhaagsche Courant betreft, ik alle reden heb te vermoeden, dat de eerste advertentie van die soort geweest is de volgende in de's Gravenhaagse Courant van Vrijdag 11 Juli 1794, No. 90, waar men als laatste bericht uit 's Gravenhage, den 10 July’ leest: ‘Alhier is op den 10 dezer maand aan een verval van kragten in den ouderdom van ruim 74 Jaren overleeden, de Heer Carolus Vlieg; dienende deeze bekendmaking uit hoofde van de menigvuldige relatien van den Overledenen, in plaatze van Rouwbrieven. De Familie verwagt geen brieven van Condoleantie.’
Voor ik verder de lotgevallen der Haagsche Courant onder het bestuur van Johannes De Groot vervolg, is het hier de plaats de courant ter sprake te brengen, waarop de Heer A.D. Schinkel, en op zijn voorbeeld Mr. L. Ph. C. Van den Bergh, heeft gewezen, namelijk de Haagsche Historische Courant, ofschoon ik niet geloof dat er eenig verband heeft bestaan tusschen dit blad en de eigenlijke 's Gravenhaagsche Courant. Het eenig nummer door mij gezien is in het bezit van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van 's Gravenhage, en ziet er aldus uit: Vryheid, Gelykheid, Broederschap. Algemeene Haagsche Na-Courant. Het Tweede Jaar der Bataafsche Vryheid. Woensdag den 17 February 1796. Gedrukt by de | |||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
Burgers Des Villates, en Comp. op 't Nachtegaalspad. 1 blz. folio, in 2 kol. met het Haagsche wapen tusschen twee klimmende leeuwen. Maar hoe is dit te rijmen met de mededeeling van den Heer Schinkel: ‘Op den 29 April 1796 verscheen no. 1 van eene tweede Haagsche courant, genaamd: Haagsche Historische Courant, gedrukt bij de Burgers des Villates en Comp. op de Denneweg. Die courant scheen aanvankelijk voor de Groot eene geduchte mededingster te zullen worden, daar ze niet alleen bij den aanvang vrij veel opgang maakte, maar bovendien, omdat des Villates, die redacteur zijner courant en een zeer warm Bataafsgezinde was, ondersteuning en veel advertentien bekwam; in weerwil echter van een' zoo gunstigen aanvang, heeft het bestaan dier courant slechts kort geduurd. Ofschoon in het onderschrift dier courant staat: gedrukt op de Denneweg, had de druk dáár evenwel geen plaats; die geschiedde boven de poort, staande tusschen de Kloosterkerkstraat en het Nachtegaalspad, eenige jaren geleden afgebroken.’ En de vraag doet zich ook voor of er eenig verband bestaat tusschen die Haagsche Historische Courant en het ‘Dagblad vare de Handelingen der Nation. Vergadering. 1ste tot 185ste Zitting. Compl. In 's Hage, bij des Villates en Comp.’, vermeld in de Naamlijst van Nederduitsche Boeken 1794-1798, blz. 243 en 310. Wie waren de Burgers Des Villates en Comp.? Was van die firma lid (Mr.) Jan Hendrik (Jean Henri) (Baron) De(s) Vilat(t)es. Want titel en naam worden verschillend opgegeven. Deze persoon was de laatste mannelijke afstammeling uit een oud-adellijk Fransch geslacht, dat bij de herroeping van het Edict van Nantes herwaarts was gevlucht. Zijne grootouders waren geweest Henry Baron Des Villates tot Champagny, Heer van Gent, en N. Ba- | |||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||
ronnesse Van Eck van Panthaleon; zijne ouders: Mr. Alexander Augustus Baron Des Villattes, Heer van Spanbroek, Spierdijk, enz., Raadsheer in het Hof van Holland, en Anna Petronella Van Heemskerck. De eene zijner twee zusters, Cornelia Hillegonda, huwde in 1774 met Mr. Engelbert Pauw; de andere, Anna Petronella, werd op 1 November 1779 de echtgenoote van Mr. Jan Willem Graswinckel, wiens zoon was Gijsbertus Jacobus Graswinckel Des Villattes, te Rotterdam. Waarschijnlijk omstreeks 1750 te Amsterdam geboren, behoorde Jan Hendrik Des Villates tot groote ergernis zijner familie tot de patriottische partij, en was in 1786 Secretaris van de Kamer voor Desolate Boedels in zijne geboorteplaats. Bij de omkeer van zaken in 1787 naar het buitenland gevlucht, kwam hij in het daaropvolgende jaar als gemachtigde van het Hoofd-Committé der uitgewekenen, die zich de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden te Brussel noemden, in het geheim hier te lande met het doel om eene tegenomwenteling te bewerken. De herberg De Dorstige Kuil te Hillegom was het middenpunt der beweging. Doch de zaak lekte uit, en Des Villates werd op 4 September 1788 op genoemd dorp door den Drost van het Hof van Holland gevangen genomen en naar 's Hage overgebracht, eerst naar de Kastelenye, daarna naar de Gevangenpoort. Eerst op 9 October 1789 werd hij door Gecommitteerde Raden gevonnisd. Van de vijf-en-twintig jaren confinement waartoe hij veroordeeld werd, heeft hij er ruim vier op de Voorpoorte doorgebracht, want de dag ‘der gelukkige omwenteling’ was ook de dag zijner bevrijding. Weinige weken later, in Februari 1795, huwde hij te 's Hage met Cornelia Libertina Van der Wijde, en zijne eenige dochter uit dit huwelijk, die in 1858 overleden is, trouwde met den Kapitein der Artillerie Pieter | |||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||
HarzGa naar voetnoot1. ‘In de laatste Maanden zijner detensie’ schreef deze ‘om zyne zuivere Vaderlandsche gevoelensGa naar voetnoot2, bekende Schryver, in zynen Kerker, en als 't waare aan de Maatschappy onttrokken,’ een werkje dat bij J.C. Leeuwestijn in den Haag is uitgegeven onder den titel ‘Brieven over Wijsgeerige en andere Onderwerpen,’ waarvan de verdere inhoud opgegeven is in eene advertentie in de 's Gravenhaagse Courant van 30 Maart 1795, No. 38, en in de Lijst van nieuw uitgekomen boeken in April 1795, blz. 136, en waarin hij ‘het zyne heeft trachten toe te brengen ter verlichting en ter bevordering van het geluk zyner Medeburgers.’ Zoo wordt het vermoeden dat deze persoon zoo niet het hoofd dan toch lid was van de firma Des Villates en Comp. bijna zekerheid.
Het laatste nummer van de 's Gravenhaagsche Courant door de Wed. P. Gosse en Zoon bezorgd, was geweest No. 41, van Maandag 6 April 1795. Had niet die firma dadelijk op eigen verantwoordelijkheid het eerste nummer van De Nieuwe Nederlandsche Courant op Woensdag 8 April 1795 uitgegeven, dan was er dien dag in den Haag geen courant uitgekomen. Want Johannes De Groot kwam eerst op Vrijdag 10 April 1795 te voorschijn met zijne | |||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||
courant onder den titel: Gelykheid, Vryheid, Broederschap. 's Graavenhaagsche Courant. By Johannes de Groot en Zoonen. No. 1. Voor Vrydag den 10 April 1795. Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid. 2 blz. folio, in 2 kol., ook met advertentiën op zijde, en met eenen krans tot vignet waarin de woorden: De Souvereiniteit des Volks vertoont zich in vollen luister. Zoo was dan eindelijk het onrecht door de Hof-partij in 1770 gepleegd, gewroken, en Johannes De Groot in zijn vaderlijk erfdeel hersteld! Hij gaf dan ook in dat eerste nummer zijn gemoed lucht in een artikel tot zijne ‘Waarde Landgenooten!’ gericht. Daarin herinnert hij, hoe in 1739 aan zijnen vader, Anthony De Groot, het drukken en uitgeven der's Gravenhaagsche Courant was aangeboden; hoe deze, huiverig om dat voorstel aantenemen wegens den vervallen toestand der courant, de onderneming alleen aanvaard had onder beding van na verloop van één jaar te zullen verklaren welke pachtsom hij bereid was aan de stedelijke kas te voldoen; hoe het blad de eerste twee jaren slechts een zeer belangrijk nadeelig saldo had opgeleverd, om daarna, ja ruime inkomsten te verzekeren, maar die door het telkens verhoogen der recognitie voor hem veel van haar belang verloren deden gaan; hoe sedert Januari 1755 zijn broeder Stephanus De Groot de onderneming had voortgezet tot op diens overlijden in 1770, toen, in weerwil dat het privilegie bij recht van versterf zijn wettig erfgoed was, op voordracht van den Hertog van Brunswijk, niet alleen het drukken en uitgeven van de Nederduitsche 's Gravenhaagsche Courant aan P. Gosse Junior was gegund, maar ook de uitgave der Fransche Courant, door Anthony De Groot in 1744 opgericht, die destijds op eigen kosten een hachelijk rechtsgeding over die oprichting met de stad Amsterdam had moeten voeren; hoe hij eindelijk in | |||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||
1787Ga naar voetnoot1 met al de zijnen uit zijne bezittingen verdreven, en door een verblind gemeen mishandeld, gedwongen was geworden het vaderland voor een' geruimen tijd te verlaten. Sedert het tweede nummer was deze courant getiteld: Haagsche Courant, en sedert het derde nummer geschiedde de dagaanwijzing aldus: ‘Voor Woensdag den 15 April 1795.’ Het adres van De Groot was toen, blijkens een NB. voorkomende onder de advertentiën in het tweede nummer, op de Luthersche Burgwal, of, gelijk het in eene advertentie in het negende nummer heet: ‘ter Stads-Drukkery op de Lutersche Burgwal.’ Wat het wapen betreft, daaromtrent valt optemerken, dat het bij de Extra-Courant van Zondag 31 Mei 1795 plaats maakte voor een zinnebeeldig vignet, wijzende, naar het schijnt, op de ‘Alliancie,’ en dat een soortgelijk vignet in het volgende jaar 1796 ook voorkomt op de Extra-Courant van 1 Maart; zoo trekt het ook de aandacht dat bij het wapen van No. 27, van Woensdag 10 Juni 1795, en wellicht ook nog bij een paar andere nummers, de eene leeuw liggende is, en dat er Extra-Couranten zijn, althans in 1796, waarbij in het schild de naam 's Gravenhage rondom den ooievaar is geplaatst. - Het Tweede Jaar der Bataafsche Vryheid ving voor deze courant aan met No. 4, van Vrijdag 8 Januari 1796, maar het Derde Jaar tegelijk met het begin van 1797, toen titel en adres - het laatste thans niet meer in het hoofd der courant - aldus werden: Gelykheid, Vryheid, Broederschap. No. 1. Ao. 1797. Haagsche Courant. Maandag den 2 January. | |||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||
Het Derde Jaar der Bataafsche Vryheid. Onder de 4e blz. ‘Gedrukt by Johannes de Groot en Zoonen.’ In 1798 werd met No. 40, van Maandag 2 April, eene nieuwe letter ingevoerd, en eene maand later met No. 53, van Woensdag 2 Mei, werd het hoofd der courant door eene streep van de berichten gescheiden. Zoo had er met No. 64, van Woensdag 29 Mei 1799, eene verwisseling, maar daarom nog geen verbetering, van wapen plaats. Maar van meer belang is de aanteekening dat het adres met No. 39, van Maandag 31 Maart 1800, overging in het ‘Gedrukt by de Weduwe J. de Groot en Zoonen,’ hetgeen met het volgende nummer werd: ‘Gedrukt by de Groot en Zoonen,’ omdat daaruit blijkt dat Johannes De Groot omstreeks dien tijd overleed. Aanvankelijk had De Groot zijne courant driemaal 's weeks uitgegeven: op Maandag, Woensdag en Vrijdag; maar met den eersten Zaterdag van de maand Juli 1795 kwam hij ook te voorschijn met eene Zaterdagsche Courant, die in de wandeling den naam kreeg van de Courant Toegewijd aan Waarheid en Gezond Verstand, want deze woorden kwamen voor in den krans die tot vignet strekte op dit blad. Zoo sprak Burger Van Hooff over het blad in de zitting der Nationale Vergadering van Maandag 7 Augustus 1797 (zie Dagverhaal, No. 631, blz. 679); zoo wordt er over gesproken in De Politicque Donder, No. VIII (Juli 1798), blz. 62. Het eerste nummer was getiteld: No. 1. Ao. 1795. Gelykheid, Vryheid, Broederschap. Haagsche Courant. Saturdag den 4 July. Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid; met het adres: By Johannes de Groot en Zoonen; 2 blz. folio, in 2 kol. en ook op zijde gedrukt, met het reeds opgegeven vignet. Het behelsde een ‘Prospectus’ waaruit blijkt, dat deze courant verscheen ‘in plaats van de beruchte Gossiaansche Hofcourant,’ | |||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||
en hoofdzakelijk bestemd was om al zulke belangrijke stukken optenemen als in de gewone courant minder op hunne plaats waren, zooals staatkundige en andere opmerkingen. Sedert het derde nummer ging het Gelykheid, Vryheid, Broederschap in het hoofd aan nummer en jaartal vooraf, en sedert No. 11, van Zaterdag 12 September 1795, werd het blad niet meer in de breedte gedrukt. Intusschen is deze courant ook wel op andere dagen, meer bepaald op Dinsdag, uitgekomen, eerst naar het schijnt zonder, later met een nummer, maar dan als ‘Aanhangzel’ op hare Zaterdagsche voorgangsters, of als Extra-Courant. De eerste reeks eindigde met No. 30, van Zaterdag 23 Januari 1796, toen ‘Het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid’ voorbij was; op Dinsdag 26 Januari 1796 begon toen, tegelijk met ‘Het Tweede Jaar’ van dien heilstaat, de tweede reeks weer met No. 1. De mannen, die deze courant hadden Toegewyd aan Waarheid en Gezond Verstand, waren de welbekende P. Ph. Juriaan Quint Ondaatje en L.C. Vonk. Eerstgenoemde had, als uitgeweken in 1787, zich in 1794 en 1795 te Calais reeds bewogen op het gebied der dagbladpers door de uitgave van den Courier du Pas de Calais Ga naar voetnoot1, | |||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||
en schijnt in het voorjaar van 1795 te 's Hage teruggekeerd zijnde, zoodanigen staatkundigen arbeid te hebben willen voortzetten. Welke redenen beide personen hadden om niet onmiddelijk openlijk optetreden als schrijvers van de Zaterdagsche Courant van De Groot laat ik daar; genoeg, dat eerst met No. 19, van Zaterdag 14 Mei 1796, het ‘Gedrukt by Johannes de Groot en Zoonen, voor Re- | |||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||
kening en ter Verantwoording van de Burgers Quint Ondaatje en L.C. Vonk’ te voorschijn kwam. Wel verscheen No. 21 alleen met het ‘Gedrukt by Johannes de Groot en Zoonen,’ maar bij No. 23 tot 27 stond daar boven: ‘Geredigeerd door Quint Ondaatje en L.C. Vonck.’ Dit nummer 27, van Zaterdag 9 Juli 1796Ga naar voetnoot1, was echter het laatste waaraan zij hunne medewerking verleenden. De inhoud namelijk der bladen van 23 en 30 April, en van 7 en 14 Mei 1796, ‘waar in alzints laesive en licentieuse uitdrukkingen tegens de in deze Republiek wettig geconstitueerde hooge Machten voorkwamen, en welke derhalven geschikt waren om alle denkbeelden van eerbied voor de Wetten en ondergeschiktheid voor de geconstitueerde Machten, mitsgaders, het zoo nodig vertrouwen tusschen het Volk en deszelfs Vertegenwoordigers geheel en al weg te neemen,’ had de Baljuw van den Haag, Mr. Frederik George Alsche, aanleiding gegeven om Johannes De Groot op Woensdag 8 Juni 1796 te dagvaarden voor het Collegie van Criminele en Civile Justitie ten einde zich aldaar als ‘Stadsdrukker en Courantier’ te verantwoorden. De Groot stelde zijne zaak in handen van den Advocaat Duval, en een verhoor op vraagpunten schijnt te hebben plaats gehad; meer vind ik niet vermeld. Maar 't gevolg was dat Ondaatje en Vonk in No. 27 de verklaring aflegden - dd. 4 Juli 1796, ‘juist den dag, die de uitgaave der eerste Nummers verjaarde’, - dat zij hunne medewerking staakten, ten einde den uitgever niet aan meer vervolgingen bloottestellen, want dat eigenlijk zij als bekende en genoemde schrijvers hadden moeten vervolgd worden. En tegelijk deelden de uitgevers mede, dat zij voortaan | |||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||
niet meer eene ‘Politique Courant’ zouden uitgeven, maar 's Zaterdags eene courant bezorgen bij wijze van ‘Extra-Courant’ ‘tot welkers leezing en plaatsing van Advertentiën, zy zig in de gunst van 't Publiek aanbevolen, terwyl zy, aan hunne Leezers, die deze zouden aanvaarden, beloofden den inhoud zoo belangryk te zullen maaken, als mogelyk was. Ook verzochten zy verëerd te mogen worden met zoodanige stukken als nuttig en noodig geöordeeld konden worden, om onder het oog der Natie te brengen.’ De vlag ‘Toegewyd aan Waarheid en Gezond Verstand’ werd nu ingehaald, en bij de nummers 29 tot 33 werd de krans blanco gelaten. Maar in No. 34 vertelden de uitgevers: ‘Sedert het weglaten van ons Motto voor Waarheid en Gezond Verstand, vraagt men overal om een ander. Wy zullen aanstaande week aan de begeerte onzer Leezers voldoen.’ En nu kwam er met No. 35, van Zaterdag 27 Augustus 1796, in den krans te voorschijn een blindeman, met een' stok in de hand, door zijn' hond geleid. Doch No. 36, van Zaterdag 3 September 1796, voerde het wapen der gewone courant; want het Provinciaal Committé van Holland had de drukkers en eigenaars van het blad gelast dien blindeman wegtenemen. De Groot en Zoonen verklaarden evenwel, dat de uitlegging ‘aan het Zinnebeeldige van dien Blindeman’ gegeven niet juist was, maar zeiden ze: ‘De kleeren maaken den Man niet, zegt het spreekwoord, en zoo is 't met de Courant ook, gelooven wy; - of 'er boven aan staat het afbeeldsel van een Blindeman, aan wiens costume men niet zien kan, of hy een Patriöt of Oranje-klant verbeeld; dan of 'er een Pourtrait van een Ziendeman voor gesubstituëerd word, wiens Caracterestique niet aanduidt, of hy voor een Aristocraat of Democraat moet gehouden worden; - dan | |||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||
of 'er een Lyk- of Trouw-koets in den Eiken Krans staat, het doet niets ter zake; - het Publiek zal ons Dagblad met geen minder greetigheid lezen, al spreekt de Ziende Blindeman of de Blinde Ziendeman niet tot het zelve.-’ Het begin van 1797 leverde, naar het schijnt, voor De Groot moeielijkheden op, die ik evenwel niet in staat ben nader te bepalenGa naar voetnoot1. No. 1 en 2 namelijk kwamen als naar gewoonte op Zaterdag 7 en 14 Januari 1797 uit, maar No. 3 verscheen eerst op Zaterdag 18 Februari. Was er eene nieuwerwetsche vierweeksche schorsing over het blad uitgesproken? Wat hiervan zij: eene courant verscheen toch. Op 21 Januari verscheen namelijk: Gelykheid, Vryheid, Broederschap. No. 1. Ao. 1797. Haagsche Courant. Voor Saturdag den 21 January. Het Derde Jaar der Bataafsche Vryheid; met het adres: Gedrukt ter Drukpersse van Cornelius Nozeman Ga naar voetnoot2, 2 blz. folio, in 2 kol. en op zijde gedrukt met dezelfde letter als de andere courant, maar zonder wapen. En zoo verschenen ook No. 2, 3 en 4, maar met het ‘NB. Deeze Courant zal by provisie, op de gewoone dagen 4 maal per week werden uitgegeeven by de Wed. B. Wittelaar, agter de Groote Kerk alhier.’ Maar daarna werd de courant weêr door | |||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||
De Groot en Zoonen bezorgd. Het spreekt van zelf dat bij deze Zaterdagsche Courant in April en Mei 1798, en in Mei 1799, dezelfde veranderingen zijn optemerken als bij de gewone courant; zoo vindt men het ‘Gedrukt by de Weduwe J. de Groot en Zoonen’ bij dit blad reeds op No. 13, van Zaterdag 29 Maart 1800. Vreemd is het evenwel, dat, in weerwil van het reeds lang verdwijnen der woorden ‘Toegewyd aan Waarheid en Gezond Verstand,’ nog in de Rotterdamsche Courant van Donderdag 10 Mei 1798, No, 56, deze advertentie voorkomt: ‘Heden middag, ten twaalf uren, zal de Courant, toegewyd aan Waarheid en Gezond Verstand, als naar gewoonte, by J. van Santen, op de Leuvehaven, te Rotterdam, worden uitgegeven,’ enz. enz. Noch te 's Gravenhage noch te Rotterdam heb ik den jaargang 1801 van de Haagsche Courant aangetroffen; van daar dat ik niet kan bepalen of reeds vóór het jaar 1802 de Zaterdagsche met de overige couranten vereenigd was in eene doorloopende nummering. - Bij den aanvang van 1803 verwisselden nummer en jaartal van plaats. Aan stof tot klagen ontbrak het niet onder het bestuur van De Groot. Zoo werd in de courant van Vrijdag 27 November 1795, No. 100, onder de rubriek: Bataafsch Gemeenebest het volgende medegedeeld: ‘Haage den 26 Novemb. Heden avond werd by H.H. Mog. geresolveerd eene Nationale Conventie tegen den 1 February aanstaande by een te roepen, en eene Commissie te benoemen om de disentierende Pointen tot een te brengen, zulks werd door Gelderland, Holland, Utrecht en Overyssel geconcludeerd. De President van Sitters van Groninge wygerde de Conclusie op te maken; dan, de braave Jordens van Overyssel ontnam hem den Hamer, en heeft de zaak ter Conclusie gebragt.’ Burger Bosveld bracht | |||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||
die mededeeling nog denzelfden dag ter sprake in de bijeenkomst der Provisioneele Repraesentanten van het Volk van Holland; onkundigen van het gebeurde toch, meende hij, moesten daaruit opmaken, dat de beraadslagingen over de bijeenroeping der Nationale Conventie in de vergadering van H.H.M. vrij onstuimig waren geweest, omdat daarbij van niets minder sprake was dan van het ontnemen van den hamer aan den voorzitter, terwijl het toch bekend was dat die beraadslagingen op gepaste wijze waren gehouden, en dat de conclusie, als naar gewoonte bij niet-eenstemmigheid der voorzittende provincie, met de meerderheid was opgemaakt. Zoo begrepen zijne medeleden het ook, en daarop werd besloten om het Committé van Algemeene Waakzaamheid te machtigen den drukker of schrijver der courant voor zich te ontbieden, en hem niet alleen ernstig te onderhouden, maar ook te gelasten dat die mededeeling in zijne eerstvolgende courant werd verbeterdGa naar voetnoot1. En van daar dat in de courant van Maandag 30 November 1795, No. 101, reeds het volgende te vinden was: ‘Hage, den 29 November. Ten aanzien van den toedragt der zaaken by gelegenheid der raadplegingen van H.H. Mog. over het daarstellen eener Nationale Vergadering abusivelyk onderricht, (iets hetgeen al vry ligt kan gebeuren, wanneer men zich empresseert om een heuchelyk nieuws aantekondigen, zonder op dat moment naauw op bizonderheden te letten) oordeelen wy ons gehouden, onzen Leezeren by deezen mede te deelen, dat, niet de formeele weigering van den | |||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||
Président De Sitter om de Conclusie met de meerderheid op te maaken, als ware Hy daar toe onbevoegd, om dat Hy, door zyne Provincie gelast was, tegen het byéénroepen van eene Nationale Vergadering te stemmen, in geval slegts eene der zeven Provincien zich daar tegen mogt verklaaren; - maar dat enkel eene, by diergelyke omstandigheden meêr plaatshebbende gebruikelykheid oorzaak is geweest, dat de voornoemde Président zynen stoel aan den afgegaanen President Jordens heeft gecedeerd, om de Conclusie, zo als 't behoorde, op te maaken.’ Ook de inhoud van het nummer van 26 Januari 1796 ging niet onopgemerkt voorbij. Daartoe namelijk behoorden eenige ‘Aanmerkingen op de Missive van het Committé tot de Algemeene Zaaken van het Bondgenootschap te Lande, den 28 Decemb. 1.1. aan Hunne Hoog Mogenden geaddresseerd, over den Staat der Defensie van deeze Republiek, &c.,’ onder welke aanmerkingen bezwaren waren opgenomen tegen den Burger Gosewijn Jan Loncq, die gezegd werd steller te zijn van die missive. Tegen dat artikel kwamen Gecommitteerden van wege de Algemeene Vergadering der Wijkvergaderingen te Amsterdam en te Alkmaar op in een schrijven, dd. 10 Februari 1796, gericht aan de Provisionele Repraesentanten van het Volk van Holland, waarbij ze verzochten dat die bezwaren nauwkeurig zouden worden onderzocht, ten einde óf den schrijver der Haagsche Courant, bij aldien zijne betichtingen valsch bevonden werden, als een vuilaardig lasteraar te doen verstommen, óf, zoo onverhoopt het medegedeelde overeenkomstig met de waarheid bevonden werd, tegen den Burger Loncq, die in dat geval des Volks vertrouwen onwaardig was, zoodanige maatregelen te nemen als het gewicht der zaak eischte. Op Vrijdag 12 Februari 1796 werd de zaak in handen gesteld van het | |||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
Committé Militair; en toen dit op Dinsdag 23 Februari daaraanvolgende rapport uitbracht, werd er goedgevonden om een afschrift van het schrijven van Gecommitteerden te stellen in handen van Gedeputeerden van Holland ter Generaliteit, met last om het daarheen te richten dat ter Vergadering van H.H.M. ten spoedigste een behoorlijk en nauwkeurig onderzoek naar de waarheid of onwaarheid der geopperde bezwaren zou worden gedaan, ten einde de schuldige gestraft of de lasteraar tot zwijgen gebracht werdGa naar voetnoot1. Wie gelijk had is mij niet gebleken. In de Haagsche Courant van Maandag 14 Maart 1796, No. 32, was onder de rubriek ‘Groot-Brittannien’ het volgende medegedeeld: ‘Londen den 26 Febr. Het blykt dat de Koning van Pruissen eene Armée van agtëndertig duizend Man op de been heeft gebragt, gereed om tegen Holland op te trekken, op het eerst gegeeven teken; en welke aanvallender wyze zal te werk gaan, in de eerste dagen der aanstaande Lente, by aldien Engeland eene genoegsaame somme gelds wil betaalen aan den Koning van Pruissen, om hem tot die belanglooze onderneeming over te haalen. - De Ambassadeur van Pruissen aan het Engelsche Hof, de Baron Jacobi, heeft zig deswegens met ons Gouvernement uitgelaaten, en men meent te weeten dat de onderhandeling voortgang zal hebben.’ De in 1795 te Dordrecht opgerichte Bataafsch Historische Courant, waaruit weldra de Dordrechtsche Courant voortsproot, had dit bericht in haar nummer van Dinsdag 15 Maart 1796 overgenomen, en zoowel binnen Dordrecht als in de omstreken had het veel opzien verwekt. | |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
Baljuw en Schepenen der stad Dordrecht en van de Merwede hadden toen den courantier voor zich ontboden, die onmiddelijk de Haagsche Courant te voorschijn haalde, en zeide bedoeld bericht te hebben overgenomen om de aandacht van het collegie op die courant te vestigen, maar die bovendien verklaarde, dat hij, zoo lang dergelijke tijdingen in de Haagsche Courant vrij geplaatst werden, geen zwarigheid zou maken om die overtenemen. Dit noopte gemeld collegie zich den 19den Maart 1796 te wenden tot de Vergadering van het Provinciaal Bestuur van Holland met het verzoek, dat die vergadering in ernstige overweging zou nemen, om door gepaste middelen te beletten dat soortgelijke tijdingen in de couranten werden opgenomen, ten einde voorkomen werd, dat onkundige burgers, die, ofschoon van eene andere (Oranjegezinde) denkwijze, zich echter als stille burgers gedroegen, de slachtoffers daarvan werden. En nu werd het Committé van Algemeene Waakzaamheid gemachtigd om schrijver en uitgever der Haagsche Courant voor zich te ontbieden, en hem aftevragen hoe zij aan dat bericht waren gekomen. Toen bleek het te zijn overgenomen uit Le Batave Ga naar voetnoot1, No. 1109, van Dinsdag 1 Maart 1796, waar het onder de rubriek: Londen, 11 Februari, voorkwam. Natuurlijk kreeg De Groot last om de zaak te herstellen, maar de manier waarop hij zulks deed, naar het schijnt bij wijze van advertentie in de Courant van Vrijdag 26 MaartGa naar voetnoot2, gaf op nieuw aanstoot, zoo dat hij andermaal voor het Committé werd geroepen en met schorsing be- | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
dreigd, wanneer hij zich niet hield aan zijne belofte om geen onzekere en verontrustende tijdingen in zijne courant optenemen, al kwamen ze ook in een nog zoo geloofwaardig blad voorGa naar voetnoot1. ‘Wat doet de Minister Noël in den Haag?’ was eene vraag die onder de rubriek: Fransche Republiek, uit Parijs dd. 13 Fructidor, gedaan werd in de Haagsche Courant No. 31, van Zaterdag 9 September 1797. De Commissie uit de Nationale Vergadering tot de Buitenlandsche Zaken las dit artikel, waarin de Fransche Minister Noël ‘wierd getraduceert,’ met verontwaardiging, en vreesde voor verwijdering tusschen de respective Gouvernementen, te meer daar gemelde Minister zich dadelijk bij haar over dat stuk had beklaagd. Vandaar dat ze onmiddelijk van de zaak kennis gaf aan eene daartoe uitgenoodigde commissie uit het Provinciaal Committé van Holland, welk Committé toen eene missive verzond aan het Provinciaal Bestuur van Holland met het doel, dat die vergadering zoodanig besluit zou nemen als ze voegzaam achtte. Dit besluit, waaromtrent 15 Burgers deden aanteekenen dat ze er niet toe hadden meêgewerkt, hield echter slechts in eene verwijzing van de zaak bij uittreksel aan het Provinciaal CommittéGa naar voetnoot2. De onaangenaamheden waaraan Johannes De Groot werd blootgesteld ontlokten aan De Politieke Blixem, No. 43, van Maandag 2 April 1798, blz. 338 en 339, de volgende ontboezeming op den Haagschen Courantier: ‘dat is een man, die zich nog geheugt van zyne vlucht naar | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
Braband in 1787, en de schadens aan hem en zyn talryk huisgezin door de revolutie toegebragt: - dat is een man, die door alle omstandigheden heen na 1795 zyne revolutionnaire gevoelens heeft gestand' gedaan en slym en slymklanten verdoemd: - getuigen de actie tegen hem geïnstitueerd over de Courant van Ondaatje en Vonck: de menigvuldige savonnades by geconstitueerde Machten ondergaan; onder anderen ééne van de tegenwoordige Agent van de Politie, de Burger La Pierre, toen hy lid was van de binnenlandsche Correspondentie van Holland: - getuige de suspensie van zyn Courant in het afgelopen jaar, over het plaatsen van een vaersje, daar Hoogstraten cum suis over gebelgt was: getuigen de vermaning van de Commissie van binnenlandsche Correspondentie der Nationale Vergadering, toen hy de stoutheid had by anticipatie te annonceeren, wie 'er door de President makers tot President zoude benoemt worden.’ Blijkbaar was Johannes De Groot een man die zich de tijdsomstandigheden ten nutte wist te maken. Immers zoodra had niet het Uitvoerend Bewind zich den 22sten Januari 1798 opgeworpen, of de courantiers J. De Groot en Zoonen dienden den 30sten daaraanvolgende het verzoek in om begunstigd te mogen worden met de plaatsing van zoodanige advertentiën, als van wege de respective colleges door middel der couranten ter kennis van het publiek gebracht werden, en verder van alle stukken waarvoor een nieuwspapier vatbaar was, en die het eenig gewicht konden bijzetten. Op dit verzoek werd gunstig beschiktGa naar voetnoot1. En toen nu het Uitvoerend Bewind toevallig in aanraking was gekomen met de firma J. De Groot en Zoonen, en de noodzake- | |||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||
lijkheid zich deed gevoelen dat het Bewind inzage kreeg van alle periodieke politieke stukken, die zoowel buitenslands als in de Republiek werden uitgegeven, maar meer bepaald die in de Fransche Republiek van tijd tot tijd het licht zagen, en de kortste weg om zich die laatsten aanteschaffen moest worden ingeslagen, besloot het Bewind den 2den Februari 1798 de Burgers J. De Groot en Zoonen te machtigen, ‘om de Papieren hier boven bedoeld, en, in Frankrijk uitkomende, door middel van den Veld Post, te doen overkomenGa naar voetnoot1.’ De Notulen van 1 Maart 1800, No. 55a. maken dan ook melding van eene declaratie van J. De Groot en Zoonen tot een bedrag van ƒ 675 : 18 : 8, wegens het leveren ten dienste van het Bewind van onderscheidene couranten en politieke stukken over het jaar 1798, en die van 10 Juni 1800, No. 32, van eene dergelijke vordering groot ƒ 583 : 15 : - over het jaar 1799. Maar in het jaar 1800, toen Johannes De Groot overleden was, schijnen de Wed. J. De Groot en Zoonen met die leverantie niet te zijn begunstigd, want de Notulen van 20 October 1801, No. 32, vermelden een verzoekschrift waarbij die firma vooreerst de medewerking van het Bewind inriep tot verbetering der Haagsche Courant, en verder aanzoek deed om met het leveren van nieuwspapieren te worden begunstigd. Dit laatste schijnt grif te zijn toegestaan; immers de Notulen van het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek van Vrijdag 16 Juli 1802, No. 33, en die van Vrijdag 30 Juli 1802, No. 21a., spreken weder van eene declaratie groot ƒ 265 : 11 : 8 voor geleverde couranten en weekbladen gedurende het jaar 1801; zoo ook die van Maandag 27 Juni 1803, No. | |||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||
38, van eene declaratie groot ƒ 47 : 2 : 0 voor het plaatsen van advertentiën in de Haagsche Courant, en van eene andere groot ƒ 198 : 12 : 0 voor geleverde nieuwspapieren, beide waarschijnlijk gedurende het jaar 1802. Maar het eerste punt van het vermelde verzoekschrift, aandringende op de medewerking van de zijde van het Uitvoerend, weldra het Staats-Bewind, tot verbetering der Haagsche Courant, had eene wijdere strekking. Hiermede werd bedoeld dat de Wed. J. De Groot en Zoonen zou worden begunstigd met het opgeven en mededeelen van alle Besluiten, Bevelen, Aanstellingen, Publicatiën en andere Berichten die van het Staats-Bewind uitgingen en publiek moesten worden. Het duurde tot den 25sten Augustus 1802, eer de Agenten van Inwendige Politie en Nationale Opvoeding, in wier handen dit verzoek was gesteld, rapport uitbrachten, en toch werd er toen besloten om de stukken in advies te houdenGa naar voetnoot1. Dat dit punt toen niet werd afgedaan hing waarschijnlijk samen met het volgende waarvan vermoedelijk reeds iets bekend was. In de vergadering van het Staats-Bewind namelijk van Maandag 4 October 1802, No. 29, werd eene missive gelezen van het Gemeentebestuur van den Haag van dienzelfden dag, waarbij onder meer verzocht werd ‘om het welmeenen dier Vergadering te mogen verstaan, aangaande het verleenen van een Octroij, om met uitsluiting van het drukken van alle andere Nieuwspapieren in den Haag, eene Courant met het Wapen van den Haag uittegeven.’ Inderdaad een tamelijk reactionair denkbeeld, want men had 1795 achter den rug, en toen waren privilegiën voor | |||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||
het drukken en uitgeven van wat ook verklaard te zijn in strijd met alle aangenomen beginselen. Maar financiële behoeften doen over vele beginselen heenstappen! Johannes De Groot had natuurlijk sedert zijn optreden in 1795 er niet aan gedacht om ééne enkele penning aan recognitie optebrengen, iets waartoe het Plakkaat der Staten van Holland van 9 December 1702, wel niet onmiddelijk maar zijdelings, zijnen vader en broeder had genoodzaaktGa naar voetnoot1. En de regeering van den Haag had niet het ongelukkig denkbeeld gehad van die te Haarlem, om zich voor het gemis van die recognitie schadeloos te stellen door het heffen van gelden voor het gebruik van het stedelijk wapen! Maar in 1802 dacht men alweer zoo geheel anders als in 1795! Toch heeft het er veel van alsof het Staats-Bewind min of meer verlegen was met de gedane vraag. Want terwijl de Raad van Binnenlandsche Zaken, in wiens handen de missive was gesteld, reeds den anderen dag gereed was met zijn rapport, dat op Vrijdag 8 October bij het Staats-Bewind werd voorgelezen, werd dit stuk met de missive toen nog eens gesteld in handen van de Commissie van Binnenlandsche Zaken, en toen door deze Commissie op Maandag 1 November rapport was uitgebracht, moest de Raad van Binnenlandsche Zaken nogmaals op de missive dienen van consideratiën en advies, terwijl na het bekend worden van dit derde rapport, dd. 7 December, op Vrijdag 10 December besloten werd alle de stukken te stellen in handen van de Burgers Spoors en Besier, natuurlijk om een vierde rapport uittebrengen, dat evenwel eerst op 29 April 1805 bekend werdGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||
Waartoe al die rapporten het Staats-Bewind hebben gebracht, laat ik voor het oogenblik daar; maar ongeveer een jaar later werd in de vergadering van Vrijdag 25 November 1803, No. 8, eene missive gelezen van den Raad der Gemeente van den Haag, dd. 24 November, houdende ‘dat de zorg voor hunne Stedelyke belangen hun hadt genoopt, om het drukken en uitgeven eener Courant, met het Haagsche Wapen, in admodiatie te geven, tegen 1o. January eerstkomende, en dat zy oordeelden, dat deze belangen nog beter zouden kunnen worden bevorderd, wanneer zy, op goede gronden, den Aannemer de verzekering geven mogten, van zyne uittegeven Courant, ook door, of van wegen, het Gouvernement begunstigd te zullen zien; terwijl het hun toescheen, dat een Nieuws-Papier, in de Residentie-plaats des Gouvernements uitgegeven wordende, in onderscheidene opzichten, byzonder geschikt mogt gerekend worden, om die gunst van 't Gouvernement te fixeeren, wanneer de Schryver zich aanhoudend be-yverde, om dezelve te verdienen; verzoekende de Raad der Gemeente over zulks, dat het deze Vergadering geliefde te behagen, om de Courant, welke met het Haagsche Wapen, na 1o. January eerstkomende, zou worden uitgegeven, zoo veel mooglijk te begunstigen, of te doen begunstigen, met het spoedig, en by voorkeur, plaatsen van alle zoodanige publieke Tydingen of Stukken of Advertentiën, waarby de Ingezetenen dezes Lands belang hadden.’ En hierop werd besloten te verklaren ‘dat, wanneer in den Haag, maar ééne Courant wordt gedrukt, het Staats-Bewind genegen is, dezelve te bevoordeelen, mits de Courantier zich op eene wyze gedraagt, waarby hy zich die gunst zal waardig maken.’ Werd die wenk gegeven omdat het toen reeds te voorzien was, dat de Haagsche Courant uit de handen van | |||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||
De Groot wederom in die van Gosse zou overgaan, en die overgang bedenkelijk werd geacht, of omdat de courant nog in de laatste jaren stof tot aanmerkingen en bekeuring had geleverd? Zoo had ten minste de inhoud van No. 88, van Woensdag 22 Juli 1801, de aandacht getrokken van het Uitvoerend BewindGa naar voetnoot1, terwijl de Commissie van Geneeskundig Toeverzicht te Amsterdam bezwaren had in het midden gebracht tegen het nummer der Haagsche Courant van 14 October 1801, waarin eene advertentie voorkwam ‘behelzende het verkoopen van zeker nood- en hulpboekje en daarbij aangekondigde pillen,’ in strijd met zekere orde van den Agent van Politie La PierreGa naar voetnoot2; en evenzoo waren zoowel de Weduwe De Groot en Zoonen, als Gosse met zijne Nieuwe Haagsche Nederlandsche Courant, nog in het voorjaar van 1803 ‘wegens het onvoorzichtig plaatsen van gehasardeerde Nieuwstydingen, of ongepaste reflexien’ in boeten geslagenGa naar voetnoot3.
In zijne vergadering van Vrijdag 27 Januari 1804, No. 16, werd het Staats-Bewind nog eens herinnerd aan zijne belofte van den 25sten November te voren, door eene missive van den Raad der Gemeente van den Haag, dd. 26 Januari, houdende kennisgeving van de aan P.F. Gosse gedane verpachting der Haagsche Courant, met verder verzoek, dat nu aan gemelden courantier zou wor- | |||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||
den toegestaan de beloofde gunst, en dat het Staats-Bewind daarvoor de noodige schikkingen zou beramen. De Algemeene Secretaris kreeg toen die missive in handen om, in vereeniging met den Secretaris van Staat, Departement van Buitenl. (Binnenl.?) Zaken, rapport uittebrengen. Maar die nadere aandrang om te worden begunstigd met tijdingen, stukken of aankondigingen van den kant van het Gouvernement, had eene geheel tegenovergestelde uitwerking. De behoefte toch aan eene officiële lands-courant uit eene meer centraliserende orde van zaken voortgesproten, sprak weldra te duidelijk, om niet de voorkeur te geven aan de uitvoering van dit denkbeeld boven de bevoorrechting van een of ander dagblad. Het voorstel om voor rekening van den lande eene Nationale Courant uittegeven werd dan ook reeds den 12den Juli 1804 gedaan, en ofschoon de Bataafsche Staats-Courant niet voor Woensdag 4 September 1805 het licht zag, zoo was toch spoedig genoeg de verwachting van Gosse teleurgesteld om de Haagsche Courant tot eene min of meer officiële lands-courant te zien verheven. Op de algemeene tegenkanting van de zijde der dagbladpers tegen de oprichting dier courant heb ik reeds elders gewezenGa naar voetnoot1; hier moet afzonderlijk worden aangeteekend dat het Gemeentebestuur van den Haag nog den 27sten Augustus 1805 voor de courant van Gosse in de bres sprong, en tot het Staats-Bewind een schrijven richtte ‘houdende een ampel detail der nadeelen, welke door de uitgave van een Staats-Courant aan de Stads Finantiën zouden worden toegebragt; en wijders verzoekende, dat hier in, het zij door het surcheeren der uitgaven, het zij door eene gepaste uitkeering, | |||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||
of op eene andere geschikte manier, mogt worden voorzien.’ Want het spreekt van zelf dat de gemeentekas van 's Hage nu niet dezelfde pachtsom van Gosse eischen kon als toen het zich liet aanzien dat het blad een min of meer officiëel karakter zou krijgen. Aan de verlangde schorsing der uitgave van de Staats-Courant kon natuurlijk niet worden gedacht, maar het punt der schadeloosstelling werd door het Staats-Bewind gesteld in handen van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken en van dien voor de Financiën. Doch overeenkomstig beider rapport, dd. 5 September, besloot het Staats-Bewind den 9den September daaraanvolgende ‘in het, door den Raad der Gemeente van den Haag gedaan verzoek, om der hoogst bezwarende consequentie wil, te difficulteren’Ga naar voetnoot1. En hiermede was de zaak uit; wel hebben Gosse en de andere courantiers in het jaar 1806 nog eene poging gedaan bij Koning Lodewijk om de Staats-Courant uit de wereld te helpen, maar ook dit mislukteGa naar voetnoot2. De overgang der Haagsche Courant uit handen van de Wed. J. De Groot en Zoonen in die van P.F. Gosse kostte naar 't schijnt aan den een en ander zijn bestaan. De Notulen van het Staats-Bewind van Vrijdag 20 December 1805, No. 32, maken ten minste melding van een verzoekschrift van zekeren J.B. Rizzi, letterzettersgezel, die het aan die omstandigheid te danken had dat hij broodeloos was, en die zich daarom tot het Staats-Bewind wendde, ten einde op de eene of andere wijze in | |||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
het werk te worden gesteld. De Raad der Gemeente van den Haag kreeg het stuk in handen om rapport over uittebrengen. Of nu bedoelde overgang wel met 1 Januari 1804 plaats vond betwijfel ik met het oog op den inhoud der bovenvermelde Notulen van het Staats-Bewind van 25 November 1803 en 27 Januari 1804, maar zekerheid hieromtrent kan ik niet verschaffen, want de jaargang 1804 der Haagsche Courant heb ik alleen te Rotterdam aangetroffen, en deze vangt nog slechts aan met No. 29, van Maandag 20 Februari. De titel was gebleven: Haagsche Courant, maar het adres luidde toen: ‘Te 's Hage, by Pieter Frederik Gosse, in de Spuystraat,’ dat met No. 95, van Vrijdag 15 Juni 1804, werd: ‘In 's Hage, by Pieter Frederik Gosse, in de Spuistraat.’ De jaargang 1805, die tot weinig belangrijke opmerkingen aanleiding geeft, vond ik te 's Hage, maar van die van 1806-1810 heb ik slechts een paar nummers aangetroffen, zooals dat van Vrijdag 26 Augustus 1808, No. 137, toen het adres was: ‘In 's Hage, by Pieter Frederik Gosse, Stads-Drukker, op de Princegragt,’ terwijl in Augustus 1810 het adres reeds was ‘in de Eerste Wagestraat.’ Onder verwijzing voor eene klacht tegen de Haagsche Courant van Woensdag 4 Juli 1804, wegens eene mededeeling onder de berichten uit ‘'s Hage, den 3 July,’ naar mijne studie over de Delfsche Couranten in de Handel. en Mededeel. van 1872, blz. 76 en 77 (56 en 57), teeken ik hier alleen aan dat dit bericht herroepen werd in de courant van Maandag 9 Juli 1804, No. 109, onder het nieuws uit ‘'s Hage, den 8 July.’ - Zoo gebeurde het ook dat, toen in de courant van Maandag 29 October 1804, No. 173, blz. 4 ‘eene erroneuse Voordragt omtrent de zoo gewilde gestelde maatregelen wegens het | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
in- en uitzeilen van Schepen, naar Neutrale Havens gedestineerd’ voorkwam, het Staats-Bewind den Algemeenen Secretaris machtigde om Gosse voor zich te ontbieden en hem te gelasten het volgende in zijne eerstvolgende courant optenemen: ‘hoe zeer ook uit het geplaatste in onze Courant van Maandag den 29 October zoude kunnen worden geëliciëerd, als of de daar by vermelde maatregelen, opzichtelijk den in- en uitvoer van Levensmiddelen, of het uitzeilen van Schepen enz. door ofte van wegens het Bataafsche Gouvernement zouden zijn gesteld, zoo zijn wy echter in het zekere geinformeerd, dat, hoe zeer ook tot het daarstellen van zoortgelyke maatregelen by het Bataafsch Gouvernement aanzoek was gedaan, daartoe door hetzelve gene orders aan deszelfs Geëmploijeerden zijn uitgevaardigd, zijnde alleen aan dezelven eene verdubbelde vigilantie tot handhaving der subsisterende prohibitive Wetten aanbevolen.’ Werkelijk kan men dit dan ook vinden in de courant van Woensdag 31 October 1804, No. 174, onder de berichten uit ‘'s Hage, den 30 October.’ Maar bovendien kreeg de Algemeene Secretaris in last om Gosse aantezeggen, dat hij over dit onderwerp verder niets mocht opnemen buiten zijne voorkennisGa naar voetnoot1. - Het half-officiëel karakter der Haagsche Courant gedurende den tijd die nog aan de oprichting van de Staats-Courant voorafging, komt vrij duidelijk uit bij den last dien het Staats-Bewind op Donderdag 6 December 1804, No. 32, aan den Algemeenen Secretaris gaf om te zorgen dat de volgende mededeeling in het eerstvolgend nummer der Haagsche Courant werd opgenomen. Dit ‘communiqué,’ te vinden in het nummer van Zater- | |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
dag 8 December 1804, No. 196, onder de berichten uit ‘'s Hage, den 7 December,’ luidde aldus: ‘Wy zijn van goeder hand geïnformeerd, dat het in onderscheiden Binnenlandsche Nieuws-papieren geplaatste, en uit Buitenlandsche Nouvelles, byzonder uit de Publicatie Ga naar voetnoot1, overgenomen, omtrent het geene aan de Buitengewoone Ambassade van dezen Staat, naar Parijs gezonden om den Keizer der Franschen, met deszelfs verheffinge geluk te wenschen, voor Dag-gelden en Defroijementen, zoude zijn toegelegd, geheel bezyden de waarheid is; als zijnde, aan gemelde Ambassadeurs, geene andere dan de gewoone Dag-gelden, van oudsher daarop gesteld, en Reiskosten toegelegd; terwijl ook aan dezelve geene de minste dispositie over eenige andere, veel min aanzienlyke Geldsommen is opgedragen; over welke laatste assertie, als beledigende voor de beide Gouvernementen, naar men verneemt, by het Fransche Gouvernement, van wegens dezen Staat ernstige repraesentatiën tegen de licentie der openbare Nieuwspapieren zijn gedaan.’ De ontijdige mededeeling der uitschrijving van den Dank-, Boet- en Bede-dag voor het jaar 1805 door verschillende couranten deed de Raadpensionaris Schimmelpenninck den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken gelasten een onderzoek intestellen naar den persoon door wien die zoogenaamde Biddagsbrief aan de dagbladen was verstrekt. Gosse, tot wien men zich natuurlijk in de eerste plaats wendde, noemde toen zekeren Isaak Leon | |||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||
als de persoon van wien hij een exemplaar had gekregen, en Leon verklaarde dat hij te huis komende bedoeld stuk op zijne tafel had vinden leggen. Met dat bericht van den genoemden Secretaris van Staat, dd. 5 Juni 1805, stelde het Staats-Bewind zich evenwel niet tevreden, en nu kreeg de Advocaat-Fiscaal en Procureur-Generaal van Holland de zaak in handen. Deze kwam er al heel spoedig achter, dat de corrector ter Staats-Drukkerij, Paulus Bosch, de man was die een proefblad aan Leon had medegedeeld, door wiens zorg toen sommige courantiers in het bezit van afschriften waren gesteld. Zoodanige handelwijze was echter lijnrecht in strijd met de instructie en den eed van dien ambtenaar, en al erkende deze ook het verkeerde van zijn gedrag, en al verklaarde hij ook berouw te hebben over zijne ontrouw, het Staats-Bewind ontsloeg hem uit den dienstGa naar voetnoot1. Dat Gosse, evenals andere courantiers, tot op de oprichting der Staats-Courant van wege het Staats-Bewind nu en dan met het plaatsen van advertentiën bleef belast, bewijst zijne rekening over het jaar 1805, groot ƒ 23 : 12 : 8; maar dat de Weduwe J. De Groot en Zoonen nog altijd met het bezorgen van couranten werd begunstigd, blijkt uit hare rekening over 1805, groot ƒ 331 : 9 : -Ga naar voetnoot2. Bij den aanvang van het jaar 1811 luidden titel en adres aldus: Ao. 1811. No. 1. Haagsche Courant. Woensdag den 2 den van Louwmaand Ga naar voetnoot3. In 's Hage, by Pieter- | |||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||
Frederik Gosse, Stads-Drukker, in de Eerste Wagestraat. Maar in Juli 1810 had de inlijving plaats gehad, en als gevolg daarvan moesten de dagbladen, ten minste voor zooverre de nieuwsberichten betrof, weldra in twee talen verschijnen. Nogtans had zulks eerst een half jaar later, omstreeks het einde van Januari of het begin van Februari 1811, plaats, doch vruchteloos was tot heden mijn zoeken naar een Keizerlijk Decreet, een bevelschrift van den Gouverneur-Generaal der Hollandsche Departementen, een Prefecten-besluit, of eene aanschrijving van den een' of anderen Maire, krachtens welke de dagbladen genoodzaakt waren bedoelden maatregel intevoerenGa naar voetnoot1. De Haagsche | |||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||
Courant nu verscheen voor het eerst in twee talen met het 17de nummer van 1811, als: Gazette de la Haye. Mercredi 30 Janvier 1811. - Haagsche Courant. Woensdag den 30 van Louwmaand. Niet lang daarna schijnt Gosse weer naar de Prinsengracht te zijn verhuisd, want met No. 46, van Vrijdag 22 Maart 1811, kwam in het adres weêr het ‘op de Princegragt’ te voorschijn. Een en ander duurt tot en met No. 69, van Woensdag 1 Mei 1811; toen volgde: Gazette de la Haye, ou Journal du Département des Bouches de la Meuse. No. 1. Vendredi le 3 Mai 1811. - Haagsche Courant, of Dagblad van het Departement der Monden van de Maas. Vrijdag den 3 Mei 1811. No. 1. 8 blz. 4o., in 2 kol. met het vorig adres. Deze overgang was aan den eenen kant het gevolg van de verdeeling van het Koningrijk Holland in zeven Departementen (art. 22 van het Keizerlijk Decreet van 18 October 1810), aan den anderen kant het gevolg van het executoir verklaren, bij Keizerlijk Decreet van 9 April 1811, zoowel van het Décret Impérial contenant Réglement sur l'Imprimerie et la Librairie, du 5 Février 1810, als van het Décret Impérial rélatif aux Journaux des départemens, du 3 Août 1810, waarbij bepaald was, dat in elk departement, buiten dat der Seine, slechts één dagblad mocht bestaanGa naar voetnoot1. Maar ook het laatste spoor in den titel der courant dat op haren oorsprong wees moest worden uitgewischt! Met No. 3 werden de woorden Gazette | |||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||
de la Haye - Haagsche Courant weggenomen, en, terwijl nu de courant een dagelijks, ook des Zondags, verschijnend blad werd, luidden titel en adres: Lundi 6 Mai 1811. No. 3. Journal du Département des Bouches de la Meuse. - Dagblad van het Departement der Monden van de Maas. A la Haye, chez P.F. Gosse, Imprimeur de la Préfecture et de la Ville. 4 blz. 4o, in 2 kol. Een Supplement of Byvoegsel van 2 blz. werd er aan toegevoegd met het adres: In den Haag, by P.F. Gosse, Drukker der Prefecture en van de Stad. Zoo nu blijft de toestand tot het laatste nummer van 1811, No. 241, van Dinsdag 31 December, toen Gosse plotseling afscheid nam vaan het publiek. ‘Eene inschryving by het mairschap’ had de courant met 1 Januari 1812 ‘aan de meestbiedende toegedagt.’
Die ‘meestbiedende’ was ‘de boekdrukker H.C. Susan,’ evenals Gosse ‘een hartstogtelijk aanhanger van het Huis van Oranje,’ en die daarom in het jaar 1795 ‘als stads-, lands- en kleinzegeldrukker’ was afgezet. Later had hij ‘zich door de uitgave van een weekblad, de Schuimspaan genaamd, berucht gemaakt. De stoutste artikelen, in zamenspraken vervat, waren daarin tot verguizing der Patriotsche partij opgenomen, tot dat eindelijk de uitgave van dat blad werd verboden’Ga naar voetnoot1. Die Algemeene Schuimspaan, of Leesgierige Na-Courant, welke over het merkwaardigste van meest alle Periodique en andere Nieuwspapieren handeld schijnt eerst te Rotterdam by de Erve J. Bal en Ph. Tuijnzing te zijn uitgegeven; No. 1-22 | |||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||
verschenen in het jaar 1800, No. 23-76 in 1801, en No. 77-102 in 1802Ga naar voetnoot1. Op de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam vindt men het volgende nummer: Vryheid, Gelykheid, Broederschap. Algemeene Schuimspaan of leesgierige Na-Courant, Waarin over het merkwaardigste van meest alle Periodique en andere Nieuwspapieren gehandeld word, het welke alle Maandagen met een Nommer vervolgd, en om hetzelve voor de minvermogende verkrygbaar te maaken, à 6 duiten zal uitgegeeven worden te Rotterdam by de wed. Bal, Thuinsing en W. RegoorGa naar voetnoot2, Haarlem Kampman, Sluis Loopik, Utrecht wed. Terveen en Zoon. No. 2. Maandag den 28 July 1800. Met het adres: In 's Haage gedrukt by H.C. Susan, op de Gevoldegracht. 2 blz. folio, in 2 kol. Blijkbaar is dit het tweede nummer van dit zeldzame blad. Verder zag ik van den Heer C.H. Susan te 's Hage: (In God is onze hoop). Algemeene Schuimspaan of Leesgierige Na-Courant, Waarin over het merkwaardigste van meest alle Periodique en andere Nieuwspapieren gehandeld word, het welke alle Maandagen, met een Nommer vervolgt, en om hetzelve voor de minvermogende verkrygbaar te maaken, à 6 duiten zal uitgegeeven worden te Amsterdam by A. van der Kroe, Haarlem Kampman, Leyden Trap, Rotterdam de Erve Bal, en Ph. Thuinsing, Utrecht de Wed. Terveen en Zoon, Dord P. van Braam, Middelburg S. van Benthem, Schiedam Sweeben, den Bosch Noman, Delft Wiegman en Regeer, Bommel de Meyere, 's Hage A. van Hoogstraaten, en verders alom. No. 73. Maandag den 7 December 1801. Met het adres: In 's Haage Gedrukt by H.C. Susan, op de Gevoldegragt. | |||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||
2 blz. folio, in 2 kol. Maar op de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam vindt men ook: In God en Deugd, is ons geneucht. Schuimspaan van Dag en Weekblaaden, of Na-Courant voor de tegenwoordige tyd. Zynde dit een Broeder van de Algemeene Schuimspaan, die hetzelfde oogmerk heeft, en alle Donderdagen met een Nummer vervolgd zal worden. Voor Heeren en Burgers zal het by de volgende Boekverkoopers, tot 6 duiten, te bekomen wezen: Amsterdam van Tiel, G. Bom, Haarlem Kampman, Leiden Trap, van Thoir, Rotterdam de Erve Bal, J. Hofhout, en Ph. Thuinsing, Utrecht Wed. Terveen en Zoon, Flock, Dordrecht P. van Braam, Middelburg S. van Benthem, Schiedam Swaaben, 's Bosch Noman, Delft Wiegman en Regeer, J. Poelman, Bommel de Meyere, 's Hage van Drecht, van Hoogstraaten en verders alöm. No. 2 Donderdag den 14 January 1802. Met het adres: In 's Hage by J.F. Jacobs de Age Boekverkoper in de Vlamingstraat. 2 blz. folio, in 2 kol. En dan verder No. 3. Donderdag den 21 January 1802. Met het adres: In 's Hage, by Jacobs de Age, Boekverkooper in de Vlamingstraat. Eveneens 2 blz. folio, in 2 kol. Dit nummer gedrukt met eene andere letter als het vorige, wijkt bij de spelling van sommige woorden in het hoofd af van dat tweede nummer. Nu vermoed ik, dat wanneer in het weekblad AballinoGa naar voetnoot1 No. 6, blz. 45, van ‘De Schuimende Schuimer’ gesproken wordt, het blad van Susan wordt bedoeld. ‘Eenigen tijd’ na het verbod van De Schuimspaan, Juni | |||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||
1802, zegt de Heer Susan werd door den boekdrukker H.C. Susan ‘een nieuw weekblad uitgegeven, onder den titel van: ‘de Held der Rede,’ waarin weder stoute uitdrukkingen over de orde van zaken werden gevonden, en de Oranjepartij tot moed en volharding werd aangespoord. Ieder nommer van dat blad was aan de censuur van den prefect de Stassart onderworpen, die eindelijk, wegens een daarin opgenomen artikelGa naar voetnoot1, aanleiding vond, den uitgever van correspondentie met Engeland en den Prins van Oranje te verdenken, en hem in het verbeterhuis te Amsterdam gevangen te laten zetten. Na zeventien dagen gevangenschap werd hij, bij gemis van bewijzen, weder in vrijheid gesteld.’ Van De Held der Rede is mij tot nog toe geen nummer bekend. Het blad komt evenwel voor in de Koninklijke Courant wanneer de Gebroeders van Cleef, 's Konings (Lodewijk) Boekverkoopers in Den Haag, opgave doen van uitgekomen werken, waarvan zij voor de Koninklijke Bibliotheek en het Ministerie van Justitie en Politie drie exemplaren ontvangen hebbenGa naar voetnoot2. Zoo wordt voor het eerst No. 233 van De Held der Rede | |||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||
vermeld in de Koninklijke Courant No. 237, van Maandag 28 September 1807, als ingekomen in de vorige week, en hieruit blijkt duidelijk dat het eerste nummer met April 1803, derhalve 9 maanden na het verbod van De Schuimspaan, verscheenGa naar voetnoot1. Jammer is het, dat, aangezien in de Koninklijke Courant van Dinsdag 30 Mei 1809, No. 125, werd medegedeeld, dat in het vervolg geen dag- of weekbladen in de opgaven zouden worden opgenomen, No. 319 van De Held der Rede het laatste nummer was dat in de Koninklijke Courant No. 119, van Dinsdag 23 Mei 1809, is opgegeven. Want aan de mededeeling van den Heer C.H. Susan ontbreekt elke tijdsbepaling, en deze omstandigheid gevoegd bij het onmogelijke van zijne verdere opgaven, doet mij vermoeden dat de schrijver over geen andere bronnen te beschikken had dan de overlevering. Wat toch deelt hij mede! ‘De prefect ontbood’ den drukker Susan na zijne invrijheidstelling ‘bij zich, betuigde zijn leedwezen over den maatregel, met hem genomen, en vroeg, welke gunst hij tot schadeloosstelling verlangde. Susan vroeg het privilegie, om eene Haagsche Courant te mogen uitgeven, zonder de retributie, welke daarvoor vroeger aan de stad | |||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
werd uitgekeerd. De prefect stond dit toe, maar wilde die Courant tot een Arrondissements-Dagblad van de monden van de Maas verheffen, onder bepaling, dat zekere heer de Vigneron, als hoofdredacteur daarbij werd aangesteld, en het blad in de Fransche en Hollandsche talen zou worden gedrukt.’ Hoe is dit evenwel te rijmen met mijne opgave aan de courant zelve ontleend, dat ‘eene inschryving by het mairschap’ de courant met 1 Januari 1812 ‘aan de meestbiedende toegedagt’ had, waaruit blijkt dat voortaan de stad, in plaats van geen ‘retributie’ te genieten, integendeel nog ruimer voordeelen uit de courant trok dan toen ze aan Gosse was verpacht. En de Prefect kon op het gebied der journalistiek, waar alles van Parijs uit geregeld werd, geen gunsten tot schadeloosstelling verleenen, noch zijn' wil uitspreken dat de door Susan bij het begin van 1812 uittegeven courant een Arrondissements - lees: Departements-Dagblad van de monden van de Maas zou zijn, dat in de Fransche en Hollandsche talen zou worden gedrukt, want een Dagblad van het Departement bestond reeds sedert Mei 1811, en in twee talen verscheen de courant reeds sedert 30 Januari 1811. De Heer C.H. Susan zegt dan verder: ‘Bij de verschijning van dat blad,’ onder het bestuur van Susan, ‘eigenlijk eene voortzetting van de 's Gravenhaagsche Courant, vond het veel tegenstand bij het toenmalig Stadsbestuur en voornamelijk bij den Maire van Schinne, omdat de concessie zonder zijne tusschenkomst en zonder retributie voor de stad was verleend. Het werd dan ook van alle zijden tegengewerkt, en daardoor veroorzaakt, dat de boekdrukker Susan, met een belangrijk verlies, de uitgave in het laatst van het jaar 1812 heeft moeten staken, terwijl de voortzetting van dat blad, door tusschenkomst van het stedelijk bestuur, aan den boek- | |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
drukker Vosmaer en den boekverkooper Scheurleer werd opgedragen, die het voorn. Dagblad van het Departement der Monden van de Maas hebben voortgezet, tot de gezegende ommekeer van zaken, en van dat oogenblik af, den 13 November 1813, de voormalige 's Gravenhaagsche Courant, met den heer Pieter Frederik Gosse, hebben uitgegeven.’ Tegen dit laatste heb ik geen bezwaren, maar dat de courant van Susan veel tegenstand bij den Maire van 's Gravenhage vond, omdat de concessie zonder zijne tusschenkomst en zonder retributie voor de stad was verleend, kan ik natuurlijk niet toegeven, evenmin dat Susan zijne onderneming met het einde van 1812 moest opgeven, want dit had reeds met 1 Augustus van dat jaar plaats. Omtrent den hoofdredacteur van het Journal du Département des Bouches de la Meuse, Vigneron, kan ik geen nadere opgaven doen; wel weet ik dat Daniel Jan Ten Zeldam Ganswijk, later Griffier van de provincie Zuid-Holland, geb. 30 Juni 1793, overl. 20 Februari 1855, op zeer jeugdigen leeftijd werkzaam was als vertaler uit het Fransch ten behoeve van het blad, en dat er vele Fransche dichtstukjes, door hem in Nederduitsche dichtmaat vertolkt en met de letter G. onderteekend, in voorkomenGa naar voetnoot1. Toen met Januari 1812 H.C. Susan als uitgever optrad, bleef natuurlijk de titel van het blad dezelfde, maar het adres werd: A la Haye, chez H.C. Susan et Fils, Spuistraat S, No. 19; de dag-aanwijzing en het nummer werden nu geplaatst onder den titel. Voor het eerst vindt men nu een zegelmerk, het A-Timbrer-à-l'Extraordinaire. Maar niet voor No. 27, van Maandag 27 Januari 1812, | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
werd het blad gedrukt met de nieuwe letter die reeds bij den aanvang van het jaar was beloofd; tegelijkertijd werd toen omtrent den prijs medegedeeld, dat deze in Den Haag voor één jaar was 30 Frcs. of 14 Gld., voor 6 maanden 16 Frcs. of ƒ 7 : 10 : 0, voor 3 maanden 9 Frcs. of ƒ 4 : 6 : 0, en buiten Den Haag franco voor één jaar 40 Frcs. of ƒ 18 : 15 : 0, voor 6 maanden 21 Frcs. 30 Cts. of ƒ 10, voor 3 maanden 12 Frcs. of ƒ 5 : 15 : 0; enkele nummers kostten 10 Cts. of één Stuiver. - Toen met No. 214, van Zaterdag 1 Augustus 1812, H.C. Susan de uitgave had opgegeven, en het adres werd: A la Haye, de l'imprimerie de G. Vosmaer. Se vend chez B. Scheurleer, le Jeune, Veenestraat S. No. 152, kreeg het blad natuurlijk weder eene nieuwe letter. G. Vosmaer woonde toen ‘Heeregracht, no. 207,’ en de redacteur ‘Kasuaristraat, K. no. 243;’ de laatste evenwel woonde een jaar later, blijkens een bericht in het hoofd van het Dagblad No. 262, van Zondag 19 September 1813, ‘Kleine Groenmarkt, no. 373.’ - Het laatste nummer van het Dagblad is geweest No. 321, van Woensdag 17 November 1813.
Op hetzelfde tijdstip dat H.C. Susan met de uitgave van het Dagblad werd belast, 1 Januari 1812, moest er uitvoering worden gegeven aan het Décret Impérial qui autorise la publication de Feuilles d'annonces et de Journaux de littérature, sciences et arts dans diverses villes de l'Empire, du 14 Décembre 1810, zonder bepalingen voor het oude Noord-Nederland, en aan het daarop, vermoedelijk tot uitvoering van het reeds bovenvermelde Decreet van 9 April 1811, gevolgde Décret Impérial qui autorise la publication de Feuilles et d'Ecrits périodiques dans dif- | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
férentes villes de l'Empire, du 26 Septembre 1811Ga naar voetnoot1. In ieder Departement namelijk werden, behalve één Dagblad, sommige Advertentiebladen toegelaten, en wel, voor zooverre het Departement der Monden van de Maas betrof, te DelftGa naar voetnoot2, Dordrecht, Den Haag, Leiden en RotterdamGa naar voetnoot3. Aan Gosse nu, wien het Dagblad was ontgaan, werd te 's Hage het Advertentieblad gegund, en zoo verscheen met 1 Januari 1812 het Feuille d'Affiches, Annonces et Avis divers de la Haye. - Blad van Advertentien, Aankondigingen en Verschillende Berigten, van den Haag, met het adres: A la Haye, chez P.F. Gosse, Imprimeur de la Prefecture et de la Ville. Het jaartal en nummer stonden boven, de dag-aanwijzing onder den titel, en onder de dag-aanwijzing, zoowel in het Fransch als Hollandsch: Dit blad wordt uitgegeven bij de Gebroeders van Daalen Wetters, op den hoek van het Hofcingel, K. No. 9. Gebrek aan tijd was oorzaak dat dit eerste nummer slechts 2 in plaats van 4 blz. 4o. bevatte. Ook op dit nummer vond men het reeds vermelde zegelmerk, maar bovendien nog een tweede: Bouches de la Meuse. 3 C. Maar welke beteekenis moet worden gehecht aan de omstandigheid, | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
dat reeds met No 3, van Maandag 6 Januari 1812, het advertentieblad een ander uiterlijk kreeg, en het adres werd: A la Haye, chez H.P. de Swart, dat sedert No 6, van Maandag 13 Januari 1812 - het Advertentieblad verscheen op Maandag, Woensdag en Vrijdag - luidde: A la Haye, chez H.P. de Swart, vis-à-vis l'église Luthérienne, kan ik niet bepalen. Het heeft er allen schijn van dat Gosse ook deze onderneming opgaf, maar ook niets meer dan de schijn, want zeven maanden later komt zijn naam weêr in het adres voor. Weldra, met No. 23, van Vrijdag 21 Februari 1812, kreeg het blad eene nieuwe letter, terwijl met No. 81, van Maandag 6 Juli 1812, onder het hoofd de aanwijzing wegbleef dat de Gebroeders van Daalen Wetters uitgevers waren. Toen nu met 1 Augustus 1812 het adres van het Dagblad was geworden: ‘A la Haye, de l'imprimerie de G. Vosmaer. Se vend chez B. Scheurleer, le Jeune, Veenestraat S. No. 152’, werd dat bij het Advertentieblad No. 93, van Maandag 3 Augustus 1812: A la Haye, de l'Imprimerie de P.F. Gosse. Se vend chez B. Scheurleer, le Jeune, Veenestraat, S. No. 152; vereeniging dus van uitgevers der beide bladen, bij verschil van drukkers. Gosse woonde intusschen toen nog ‘Princegracht, no. 240’, maar bracht nu weder eene nieuwe letter in het blad, waarvan het laatste nummer is geweest No. 136, van Woensdag 17 November 1813, toen ook het Journal of Dagblad voor het laatst verscheen.
Den volgenden dag toch verscheen: Ao. 1813. No. 322. Staatkundig Dagblad der Monden van de Maas. Donderdag, den 18 November 1813; 2 blz. folio, in 2 kol. zonder adres, wapen of zegel. Hierop volgde eerst: Ao. 1813. | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
No. 1. Haagsche Courant. Vrydag, den 19 November; 2 blz. folio, in 2 kol. zonder adres of zegel, maar met een klein Haagsch schild tusschen twee klimmende leeuwen; in dit nummer, (waarvan men een overdruk, met weglating van het wapen, vinden kan in het werk van den Hoogleeraar Theod. Jorissen, De Omwenteling van 1813, dl. 1, tegenover blz. CCLXXXIII), kwam het destijds zooveel opgang gemaakt hebbende stukje voor: ‘Oranje Boven!
Holland is vrij.
De Bondgenooten trekken op Utrecht.
De Engelschen worden geroepen.
De Franschen vlugten aan alle kanten.
De zee is open.
De koophandel herleeft.
Alle partijschap heeft opgehouden,
Al het geledene is vergeten
En vergeven.
Alle aanzienlijken komen in de regering.
De regering roept den Prins uit
Tot hoogste Overheid.
Wij voegen ons bij de Bondgenooten
En dwingen den vijand tot vrede.
Het volk krijgt een' vrolijken dag
Op gemeene kosten,
Zonder plundering noch mishandeling.
Elk dankt God.
De oude tijden komen wederom.
Oranje Boven!’
Eerst met No. 3, van Zondag 21 November werd de titel van het blad: 's Gravenhaagsche Courant, en het adres: Gedrukt in 's Gravenhage by G. Vosmaer en P.F. Gosse, en wordt uitgegeven by B. Scheurleer Jz. in de Venestraat, waarbij in No. 4 achter den naam van Gosse de aanwijzing van Stads-Drukkers kwam. Voor de couranten in het algemeen, en dus ook voor de's Gravenhaagsche Courant in het bijzonder, was het zeker eene teleurstel- | |||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
ling, dat door de bepaling der Proclamatie van 21 November 1813, Stbl. No. 1, dat alle belastingen, bij voorraad op den bestaanden voet moesten worden geheven, aan het ongezegeld verschijnen van dagbladen een einde moest komen. Bij de 's Gravenhaagsche Courant zijn er dan ook weêr zegels merkbaar bij het vijfde nummer, van Dinsdag 23 November, terwijl tegelijkertijd onder het hoofd eene aansporing werd gericht tot het publiek om zich te abonneren, daar er wegens het zegel geen couranten in voorraad zouden gedrukt worden; voor December 1813 was de prijs binnen Den Haag ƒ 1 : 12 : 0, elders ƒ 2. De prijs der advertentiën werd in No. 9 opgegeven evenals vroeger te zijn, in lange regels: - want sedert het tweede nummer waren er ook weder mededeelingen op zijde geplaatst - voor 1, 2 en 3 regels 6 stuivers, voor 4 regels en daarboven 9 stuivers de regel; in korte regels: voor Programmas en andere bekendmakingen van Genootschappen, 4 stuivers de regel, voor bekendmakingen van geboorte, huwelijk of overlijden van 1-6 regels 36 stuivers, van 7 regels en daarboven 6 stuivers de regel. Nog vóór het jaar 1813 ten einde liep kwam aan de dagelijksche uitgifte een einde, want No. 39 en 40 waren nog op Dinsdag 28 en Woensdag 29 December uitgekomen, terwijl No. 41 op Vrijdag 31 December werd uitgegeven. Voortaan verscheen de courant alleen op Maandag, Woensdag en Vrijdag. Bij den aanvang van 1814 blijkt het dat G. Vosmaer zich gescheiden had van P.F. Gosse, want nu luidt het adres alleen: In 's Gravenhage bij P.F. Gosse, Stads-Drukker, hetgeen met No. 3 werd: In 's Gravenhage, bij Pieter Frederik Gosse, Stads-Drukker, ofschoon dat ‘Stads-Drukker’ voor het laatst wordt gevonden bij No. 5, van Woensdag 12 Januari 1814. Te Amsterdam waren het | |||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
eerst de Gebr. van Staden, Warmoesstraat, No. 159, die het blad bezorgden, maar met No. 18, van Vrijdag 11 Februari, werden deze vervangen door Willem van Hoorn, in de Gravestraat, No. 22, bij den Nieuwen Dijk. - Wat het zegel-merk aangaat, dit was, in de eerste weken na het herstel van zaken, nog het A-Timbrer-à-l'extraordinaire en het Bouches de la Meuse uit de dagen van overheersching, maar met No. 33, van Dinsdag 21 December 1813, kwam het Visé pour timbre Extra-ordinaire. Bosse te voorschijn; het eerste Nederlandsche zegel: Departement der Monden van de Maas. Buitengewoon Zegel. 5 Pennn . kwam voor op No. 17, van Woensdag 9 Februari 1814, dat met No. 148, van Maandag 12 December 1814, overging in het 8 Pn. Zuid-Holland, of 5 Pn. bij een half vel. En dit zegelmerk hield zich staande totdat het met No. 83, van Woensdag 6 Juli 1825, vervangen werd door het Buitengewoon-Zegel Zuid-Holland 1 1/2 C., of 2 1/2 C. voor een geheel vel, waarbij met Januari 1828 een tweede zegel kwam: Koningryk der Nederlanden. Buitengewoon te zegelen Ga naar voetnoot1. - Een nieuw en grooter wapen werd in 1814 aangebracht bij No. 22, van Maandag 21 Februari, en juist één maand later bij No. 34, van Maandag 21 Maart, eene nieuwe letter. Een paar weinig beteekenende veranderingen in het adres, zelfs nog in de tweede helft van December 1814, ga ik met stilzwijgen voorbij, daar met 1 Januari 1815 het adres toch geheel anders was. Toen luidde dit met No. 5, van Woensdag 11 Januari 1815: By het Bureau der 's Gravenhaagsche Courant, Wyk D, No. 51. Ongeveer vijftien maanden later, met | |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
No. 43, van Maandag 8 April 1816, werd het: Gedrukt by het Bureau der 's Gravenhaagsche Courant, Wyk D, No. 51, en met No. 54, van Vrijdag 3 Mei daaraanvolgende: Gedrukt by het Bureau der 's Gravenhaagsche Courant, in de Toringstraat, wyk D, no. 419. Maar toen in het volgend nummer dat ‘Toringstraat’ in Torenstraat was veranderd, werd tegelijkertijd het woord ‘Gedrukt’ weggelaten, om eerst met No. 96, van. Vrijdag 9 Augustus 1816, weder te voorschijn te komen. Maar waarom sedert No. 45, van Maandag 14 April 1817, onder het hoofd ook al bericht werd dat de courant in de Torenstraat werd uitgegeven, welk bericht met No. 71, van Vrijdag 13 Juni 1817, belangrijk werd ingekort, en nog eens gewijzigd met No. 76, van Woensdag 25 Juni 1817, zal ik niet bepalen. Intusschen werd met No. 101, van Vrijdag 22 Augustus 1817, het adres eenvoudig: Gedrukt by het Bureau der 's Gravenhaagsche Courant. - Nog trekt het de aandacht dat tusschen 1 November 1815 en 1 Januari 1818 de aanwijzing der dagteekening in het hoofd voorkomt met de toevoegsels: ste, de, enz. Bij raadsbesluit van 28 October 1818, zegt Mr. L. Ph. C. Van den Bergh, werd de courant aan P.F. Gosse verpacht voor den tijd van vijf jaren, tegen eene jaarlijksche som van ƒ 2000 en een exemplaar, terwijl de opgenomen stedelijke aankondigingen werden verrekend. Op 21 December 1823 is die pacht op dezelfde voorwaarden vernieuwd. Maar de onbeduidendheid, waaraan bijna alle couranten omstreeks dezen tijd leden, kwam bij de's Gravenhaagsche Courant, die in een middenpunt verscheen waar de vele gestelde machten als even zoovele kruidjes roer-me-niet kunnen worden aangemerkt, zeer sterk uit. Het Algemeen Nederlandsch Nieuws- en Advertentie-Blad, dat ook te 's Gravenhage werd uitgegeven, maar een or- | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
gaan was van den nieuweren tijd, dat zich niet behoefde te ontzien, gaf aan de 's Gravenhaagsche Courant dan ook eenmaal den naam van den Moniteur der Wollenaaisters. Het artikel en het onderwerp waarover het liep, zijn te grappig om het niet hier uit No. 51, van Zaterdag 24 Juni 1820, overtenemen: ‘'s Gravenhage, den 23. Junij. De Moniteur der Wollenaaisters, min bekend onder den naam van 's Gravenhaagsche Courant, geeft ons het volgende dood-berigt: 's Hage, 20 Junij. Gisteren is alhier overleden de Wel Edele Geboren Heer Archibald Hope, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, wordende om zijne uitmuntende hoedanigheden algemeen betreurd.’ De lezer zal nu welligt denken: er blijft niets anders over, wanneer men tranen genoeg zal gestort hebben, dan den dag der begrafenis te bepalen. Maar, men begraaft de menschen zoo niet. Er doet zich, omtrent de lijkstatie van den Heer Hope, Ridder, gewezen lid der Staten-Generaal, bloedverwant van den vermaarden Bankier Hope, enz. eene kleine zwarigheid op. Men heeft namelijk voor dien Wel Edele Geboren Heer eene exceptive defensie voor te dragen, hierin bestaande dat hij zich in de beste gezondheid bevindt: niet alleen ontkent hij overleden te zijn; maar de excipiant heeft het bewijs zijner negatie geleverd. Het is hem, buiten twijfel, zeer aangenaam, burgemeesterlijk-officieel te vernemen, dat hij voorloopig algemeen wordt betreurd; maar hij zal er nog meer vermaak in hebben, dat hij zijne uitmuntende hoedanigheden ongestoord kan blijven aan den dag leggen: dit zien wij ook liever. Wij voegen hierbij den wensch, dat hij dat nog menige jaren lang moge doen. Nu zouden wij gaarne eens weten, waartoe de Haagsche Moniteur nog goed is, indien men zelfs aan zijne dood- | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
berigten geen geloof mag slaan? Men zal dan niet meer weten, wie er leeft of sterft, en of de stad al of niet in den rouw gedompeld zij! En op zoodanige ontrustende valsche tijdingen, wordt het zegel van het burgemeesterlijk wapen gedrukt! zij vliegen door de geleerde wereld, op de vlerken van den Oijevaar! o tijden! O zeden!’ En zoo iets overkwam de courant in dezelfde maand bij welker aanvang haar uiterlijk door eene nieuwe letter was opgeknapt! - Ten gevolge der verplaatsing van het Bureau veranderde bij het begin van 1822 de aanwijzing onder het hoofd in: (Wordt uitgegeven aan het Bureau, in de Nobelstraat, wijk E, no. 54),’ en gelijktijdig werd een nieuw wapen ingevoerd. Maar met No. 53, van Vrijdag 3 Mei 1822, ging die aanwijzing, wegens herhaalde verplaatsing van het Bureau, over in: ‘(Wordt uitgegeven aan het Bureau, in de Nieuwe Molstraat, wijk N, no. 10.)’ Eerst met No. 51, van Woensdag 28 April 1814, werd de courant weer uitgegeven in de Torenstraat, wijk D, no. 419. - Wat aanleiding gaf dat met No. 108, van Vrijdag 2 September 1825, het adres veranderde in het: In 's Gravenhage, bij Pieter Frederik Gosse is mij niet bekend. Toen één maand later een nieuw wapen werd aangebracht, en de titel daarboven werd geplaatst, luidde het geheele opschrift: Ao. 1825. No. 121. 's Gravenhaagsche Courant, van Maandag, den 3 October. - Met No. 57, van Vrijdag 12 Mei 1826, werd het adres weêr: Aan het bureau der 's Gravenhaagsche Courant, vermoedelijk naar aanleiding van het overlijden van Gosse, welke gebeurtenis de stad weldra deed besluiten om met 1 Januari 1827 de courant niet meer te verpachten maar voor eigen rekening uittegeven. | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
Het blad toch was hoe langer hoe meer achteruit gegaan. ‘Door eenen zamenloop van omstandigheden,’ aldus luidde het in het ‘Berigt’ waarmede het eerste nummer zijne intreê deed, ‘was de 's Gravenhaagsche Courant, sedert eenigen tijd, tot zulk eene laagte vervallen, dat zij, welke eene der eerste, in het Nederlandsch geschrevene, Couranten had kunnen en behooren te zijn, bijna de laatste geworden was.’ De regeering van 's Hage dit inziende wenschte de courant uit die laagte opteheffen. Daarom begreep zij het blad meer onmiddelijk onder haar opzicht te moeten stellen, en aan één harer leden de zorg daarvoor optedragen. En nu viel de keus op den toenmaligen Rijks-Archivaris, Jhr. Mr. Johannes Cornelis De Jonge, die in het vorig jaar, 1826, tot lid van den Raad was benoemdGa naar voetnoot1. Zoo verscheen dan: No. 1. 1827. Dagblad van 's Gravenhage. Maandag, den 1 Januarij. (Wordt uitgegeven ter Drukkerij van het Dagblad.) Met het adres: Te 's Gravenhage, ter Drukkerij van het Dagblad, Torenstraat, wijk D, no. 419. 4 blz. 4o., in 2 kol., maar nu voor het eerst niet meer op zijde gedrukt, met het tot dusverre gebezigde wapen, en het bestaande zegel van 2 C. De prijs bleef als vroeger 12 Gld. 's jaars; de geest van het blad zou zijn gematigd en onpartijdig. - Eerst met No. 40, van Maandag 2 April 1827, werd de vorm folio, en werd eene nieuwe letter ingevoerd. Nu was het adres: In 's Gravenhage, bij P.E. van Staden, Drukker en Uitgever van het Dagblad, Torenstraat, wijk D, no. 419, en het hoofd, dat thans niets bevatte dan den titel, de dag-aanwijzing, het jaartal en het nummer, zag er zeer eenvoudig uit. - Hoe sedert No. 131, van Maandag | |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
5 November 1827, een zegel van 2 1/2 C. op het blad komt, ook al is er geen Vervolg bij, dat toch altijd van een 1 1/2 C. zegel werd voorzien, is mij niet duidelijkGa naar voetnoot1, te meer daar met Augustus 1831 weêr een zegel van 2 C. optreedt. Eerst met Januari 1843 kreeg de courant door eene andere letter wederom een gewijzigd aanzien; sedert geschiedde ook de dag-aanwijzing in dezer voege: Maandag, 2 Januarij. - In het volgend jaar, 1844, verviel met No. 36, van Vrijdag 22 Maart, het buitengewoon karakter van het eene zegelmerk, dat nu eenvoudig werd 2 C. Zuid-Holland, maar veertien dagen later, met No. 42, van Vrijdag 5 April 1844, werd ook het andere merk gewijzigd, en nu luidden beiden: Te zegelen en 1 1/2 C. Zuid-Holland. Dat op het Vervolg van No. 43 nog de vroegere merken voorkomen lag alleen aan overschot van in voorraad gezegeld papier. Toen tegen het einde van 1844 Mr. A. Bachman van Schipluiden en Hodenpijl, die sedert 1813 Wethouder te 's Gravenhage was geweest, overleed, werd Jhr. Mr. J.C. De Jonge in diens plaats benoemdGa naar voetnoot2. Met die waardigheid was de betrekking van redacteur van het Dagblad, dat onder toezicht stond van het Dagelijksch Bestuur, onvereenigbaar, zoodat deze post openkwam. Nog altijd was het Dagblad van 's Gravenhage, als stedelijk orgaan, eene courant die ‘nooit polemiseerde en alleen het dagelijksch en Stadsnieuws bevatte. Het voornaamste waarop (dus) de eerste redacteur te letten had was om aan de in 's Gravenhage zoo talrijke gestelde machten geen aanstoot te | |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
geven en vooral in geen polemiek te komen. Voor de keus van een opvolger voor den heer De Jonge kwam het (derhalve) meer op den persoon dan op bekwaamheid als courantier aan en’ dit maakte dat de toenmalige Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek Johannes Willem Holtrop met die betrekking werd belast. Want ‘een courantier, een journalist, in de beteekenis welke die woorden thans hebben, was (Holtrop) niet en is hij niet geworden. Daartoe behooren andere gaven, andere opleiding, andere zenuwen dan Holtrop had.’ En toch was die man ook hier ‘op zijn plaats; van zijne hand werden zeer vaak bijdragen over opmerkelijke verschijnselen op het terrein van letterkunde en boekenkennis in de courant opgenomen; zijne betrekking tot de landsboekerij gaf hem daartoe vaak ongezocht de uitnemendste gelegenheden.’ En Koning Willem III nam als Prins van Oranje in het jaar 1848 zelfs den raad in van Holtrop in zijne betrekking van hoofdredacteur van het Dagblad van 's GravenhageGa naar voetnoot1. In het optreden van den nieuwen redacteur ligt ongetwijfeld de reden dat met No. 15, van Maandag 3 Februari 1845, de courant een nieuw hoofd kreeg, waarin de volgende mededeelingen werden opgenomen: ‘Dit Dagblad wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. De Advertentien moeten daags te voren, des morgens vóór 12 uren, bezorgd worden. - De prijs van dit Dagblad is ƒ 12 in het jaar; de Advertentien zijn van 1-6 regels ƒ 2.15 met het zegel; ieder regel daarboven 30 cents.’ Dat deze vorm niet voldeed valt optemaken uit de omstandigheid, dat bij het begin van 1846 het hoofd | |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
weêr veranderd werd, ofschoon de verdere mededeelingen daarin slechts eene onbeduidende wijziging ondergingen. - Met Januari 1849 werd het in 't adres: P.E. van Staden en Zoon, Drukkers en Uitgevers, en met April van dat jaar kreeg in het hoofd de dag-aanwijzing eene nieuwe letter-soort, die zich evenwel slechts tot Mei 1850 staande hield. Zoo werd het sedert Januari 1851 in het adres: Te 's Gravenhage, bij enz., terwijl bij het begin van 1852 onder het hoofd de mededeelingen, vroeger op 2 regels, tot op 1 regel werden ingekrompenGa naar voetnoot1. De titel van Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage nam de courant aan met No. 14, van Woensdag 2 Februari 1853; toen kwam aan de eene zijde van dien titel het wapenschild van Zuid-Holland, aan de andere zijde een nieuw model van dat van's Gravenhage tusschen twee klimmende leeuwen; nummer, dag-aanwijzing en jaartal stonden nu boven den titel. Het uiterlijk van de courant was geheel anders geworden. Twee maanden later, met No. 39, van Vrijdag 1 April 1853, werd het Zuid-Hollandsche schild door een ander model vervangen, en werden aan het Haagsche de leeuwen ontnomen. - Met Januari 1855 werd aan de mededeeling onder het hoofd nog toegevoegd: ‘Buitengewoon groote letters, naar mate der ruimte, welke zij beslaan.’ Het was ‘een gevolg van de gewijzigde tijdsomstandigheden dat Holtrop met zijn' mede-redacteur, den heer A. Belinfante, zich, in 1855, tot het bestuur der residentie wendde met het betoog, dat men niet langer kon volstaan met een blad dat slechts driemaal 's weeks uitkwam, dat geen politieke stukken mocht opnemen, dat, in één | |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
woord niet op de hoogte van den tijd was en door zijne eigen organisatie te gronde zou gaan.’ Evenals te AmsterdamGa naar voetnoot1 begon ook te 's Gravenhage het in April 1733 onrechtmatig verkregen goed eindelijk slecht te gedijen! Maar de Gemeenteraad ‘die de verantwoordelijkheid van een politiseerend blad in de residentie niet op zich nemen wilde,’ ging in zijne zitting van 26 October 1855 niet verder dan het toestaan der dagelijksche uitgifte: de gemeente bleef invloed uitoefenen op den inhoud, waarin geen staatkundige polemiek mocht voorkomen; doch, daar ze de kans wilde ontgaan om wellicht geld bij de courant inteschieten, werd de onderneming aan de beide redacteuren afgestaan, op voorwaarde eener uitkeering van 10 pct. van de winst, van gratis optenemen alle publicatiën en officiële stukken van het Gemeentebestuur, en van het leveren van een uitvoerig verslag der handelingen van den Gemeenteraad. Die voorwaarden waren zeer bezwarend, want het aantal abonnés op de courant was gering, de opbrengst der advertentiën jaarlijks afnemend, en het tekort op het budget op 1 Januari 1856 niet minder dan ƒ 10,000Ga naar voetnoot2. Toen nu met 1 Januari 1856 de courant dagelijks verscheen werd het formaat vergroot en het blad in drie kolommen gedrukt, maar de inrichting van het hoofd bleef evenals die van het adres dezelfde. Onder het hoofd las men nu: ‘Dit Dagblad verschijnt dagelijks, uitgenomen Zon- en Feestdagen. - Prijs per drie maanden ƒ 5,- Franco per post ƒ 6.- Brieven, stukken en advertentien franco aan 't Bureau van dit Dagblad. - Prijs der ad- | |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
vertentien, van 1-6 regels ƒ 1.80, elke regel meer 25 cents, behalve het zegel. - Groote letters naarmate de ruimte, welke zij beslaan.’ Zoo bleef de toestand ruim 5 jaren. Alleen veranderde met 1859 in het hoofd de lettersoort van het woord ‘Dagblad,’ en werd het met 1860 in 't adres: ‘Torenstraat, wijk D, no. 21,’ dat met No. 25, van Zondag 29 en Maandag 30 Januari 1860 kortweg werd: ‘Torenstraat, no. 21.’ - Tot de medewerkers aan het Dagblad in deze jaren behoorde Mr. A.M. Maas Geesteranus, later Burgemeester te Hillegom en te Hillegersberg, daarna tusschen 12 April 1869 en 15 November 1871 hoofd-redacteur van Het Vaderland, thans sedert 16 October 1872 redacteur der Nederlandsche Staats-Courant.
Izaak Jacob Lion, geboren te Amersfoort op 17 December 1821, overleden te 's Gravenhage 27 Augustus 1873, heeft zich op het gebied der Nederlandsche dagbladpers een' naam gemaakt. Van het einde van 1849 tot het begin van 1853 medewerker voor de politieke artikelen in het Algemeen Handelsblad, was hij in datzelfde tijdvak, behalve (tusschen 1849 en 1852) redacteur van het tijdschrift Onze Tijd, merkwaardige gebeurtenissen onzer dagen, mede-oprichter van het sedert Maandag 13 October 1851 uitgegeven administratief weekblad De Gemeente-Stem, schrijver van hoofdartikelen (tusschen 1 November 1852 en April 1853) in het sedert Zaterdag 19 April 1845 te Zwolle gevestigd orgaan Overijssel, en van hoofdartikelen in De Y- en Amstel-Bode, welk blad voor het eerst op Zaterdag 1 Maart 1851 was verschenen. Verder van 1 Januari 1853 tot 1 October 1854 redacteur van De Indiër en tevens van de Maandelijksche Kronijk, tusschen 26 April 1853 en 30 September 1855 redacteur van De | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
Grondwet, medewerker aan De Constitutioneel tusschen 1 October en 1 December 1855, en redacteur van De Grondwet, Nieuwe Haarlemsche Courant tusschen 15 December 1856 en 9 April 1857; een jaar later, in 1858, schrijver van de Wespen, en in 1859 redacteur van het Zondagsblad dat toen te Leiden uitkwam, ongerekend verschillende correspondentschappenGa naar voetnoot1. Nu bestond er sedert het jaar 1836 te 's Gravenhage een blad, De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode geheeten, dat eene reeks van lotwisselingen had ondergaan, en in 1859 een blaadje van zeer geringe beteekenis was geworden. Van deze courant, die voortdurend bij J.A. de la Vieter was uitgegeven, werd Lion op 9 Januari 1860 eigenaar en redacteur, en tegelijk werd hij redacteur van het weekblad Nederlandsch Indië , dat sedert 1856 onder redactie van den Delfschen Hoogleeraar Mr. S. Keijzer bij H.C. Susan C.H.z. te 's Hage uitkwam, aan welk orgaan hij reeds in 1858 en 1859 had medegewerkt. Weldra echter ontstond bij den tot de conservatieven overgekomen leider van beide organen het denkbeeld om de twee bladen, waarvan het eerstgenoemde driemaal, het laatste slechts éénmaal 's weeks uitkwam, in ééne dagelijks verschijnende staatkundige courant te doen opgaan, en deze gedachte werd werkelijkheid toen op 1 October 1861 het Nieuw Dagblad van 's Gravenhage het licht zag. Intusschen was het plan dezer uitgave geen geheim gebleven. De redactie van het Dagblad van 's Gravenhage begreep aanstonds, dat, ofschoon de toestand van haar blad vergeleken bij vijf jaren vroeger vrij bevredigend | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
was, eene courant die onder de leiding van Lion te 's Hage de staatkunde dagelijks tot het onderwerp harer overwegingen zou maken, voor haar eene geduchte mededingster moest worden. Van daar dat ze zich tot het Gemeentebestuur wendde met het verzoek om den eigendom van het Dagblad te mogen verkrijgen, en hiermede volkomen vrijheid over den inhoud en het beheer. Ofschoon nu de uitgever van het aanstaande Nieuw Dagblad, de Heer Susan, zoodra hij kennis kreeg van dat verzoek, aanbood om voor den eigendom van het Dagblad eene aanzienlijke som in ééns en bovendien eene jaarlijksche recognitie in de gemeentekas te storten, begreep de Gemeente-Raad het eigendom der Gemeente niet te moeten overleveren in handen eener staatkundige richting die toen nog niet te 's Gravenhage in de meerderheid was. Wel werd de onmogelijkheid ingezien om óf het Dagblad op den bestaanden voet voorttezetten, waarbij elk voordeel voor de Gemeente dreigde verloren te gaan, óf het als gemeenteorgaan in de aan het Nieuw Dagblad tegenovergestelde staatkundige richting te doen optreden. En van daar dat besloten werd om zich van alle aansprakelijkheid voor de courant te ontdoen, en het geheele beheer aan de bestaande redactie overtelaten tegen eene recognitie klimmende tot ƒ 2000 's jaars, het kosteloos opnemen van gemeentelijke aankondigingen, en het leveren van een verslag der handelingen van den Gemeenteraad. Tegelijk met het eerste nummer van het Nieuw Dagblad van 's Gravenhage verscheen nu No. 231. Dingsdag, 1 October. 1861. Dagblad van Zuidholland en's Gravenhage. Te 's Gravenhage, bij P.E. van Staden en Zoon, Drukkers en Uitgevers van het Dagblad, Oude Molstraat, No. 41. 4 blz. breed folio, in 4 kol., met één zegel: Zuid-Holland 3 C. Boven het Officieel gedeelte zijn de schilden | |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
van Zuid-Holland en 's Gravenhage, door eene strik vereenigd, geplaatst. Behalve mededeelingen betreffende het vertrek der spoortreinen vindt men in het hoofd nog: ‘De Abonnementsprijs is per drie maanden ƒ 7.50 franco per post ƒ 8.50; met het Bijblad 50 cents verhooging. - Advertentien van 1-7 regels ƒ 1.80, elke regel meer 20 cents, behalve het zegelregt à 35 cents per Advertentie.’ - Twee dagen later werd met No. 233 aan het adres nog toegevoegd de aanwijzing: ‘Hoofd-Agent te Amsterdam, M. Schooneveld en Zoon’; eerst twee jaren later, met No. 58, van Dinsdag 10 Maart 1863, werd in het hoofd het ‘à 35 cents per Advertentie’ vervangen door ‘Groote letters naar plaatsruimte.’ Verhoogde onkosten en aanschaffing van snelpersen voor de drukkerij waren natuurlijk de onmiddelijke gevolgen voor de eigenaren van het Dagblad, waartoe nu insgelijks behoorde de Heer W.H. van Heyningen. Deze gingen dan ook op 17 September 1862 eene vennootschap aan tot het uitoefenen, voor gezamenlijke rekening, van eene courant- en boekdrukkerij met al hetgeen daartoe behoort, onder de firma P.E. van Staden & Zoon. Onder hen die gedurende dit korte tijdvak aan het Dagblad verbonden zijn geweest behoorde de Heer Tobias van Westrheene, Wzn.Ga naar voetnoot1. Talent en kapitaal zijn de twee machtige factoren die beslissend zijn voor den goeden uitslag van eene courant-onderneming; de staatkundige richting blijft aan beiden ondergeschikt. In den persoon van Iz. J. Lion had het Nieuw Dagblad van 's Gravenhage over een talent te beschikken, als slechts weinige couranten in Noord-Neder- | |||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||
land konden aanwijzen, zoo dat het anders vermoedelijk te kleine kapitaal der onderneming voldoende bleek te zijn. Tegen dergelijke mededinging was het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage niet bestand. Het duurde dan ook niet lang of het Nieuw Dagblad werd aangezocht en in de gelegenheid gesteld om den zwakken tegenstander, die ‘herhaalde aanzoeken om de liberale partij, zelfs tegen een veel minderen koopprijs, tot de overname te bewegen, van de hand’ had zien wijzen, door aankoop uit den weg te ruimen. Eerst op 24 December 1863 kwam die verkoop, tegen den prijs van ƒ 160,000 tot stand, en met het reeds bovenvermelde ‘Aan onze Lezers,’ waarin het volstrekt gemis aan ondersteuning van liberale zijde als hoofdoorzaak van den verkoop werd opgegeven, eindigde de uitgave bij No. 307, van Donderdag 31 December 1863. Over het registratie-recht, verschuldigd voor die akte van verkoop van 24 December 1863, zag de Vereeniging, die weldra werd opgericht en voor wier rekening de aankoop was geschied, zich genoodzaakt een proces te voeren tegen het Bestuur der Registratie, dat bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam van 15 November 1865 (Weekblad van het Regt van Donderdag 7 December 1865, No. 2745, blz. 2) ten haren nadeele werd uitgewezen. Ook in cassatie, bij arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden van 4 Mei 1866 (Weekblad van het Regt van Maandag 21 Mei 1866, No. 2792, blz. 2) verloor de Vereeniging haar proces.
In de Nederlandsche Staats-Courant van Zondag 20 en Maandag 21 Maart 1864, No. 69, en van Dinsdag 22 Maart 1864, No. 70, is opgenomen een Koninklijk Besluit van 13 Februari 1864, No. 44, houdende bewilliging | |||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||
op het ontwerp der akte van oprichting der naamlooze vennootschap: Vereeniging Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage. Dat ontwerp dier akte, welke op 8 Maart daaraanvolgende voor den Notaris Hendrik Schot te Rotterdam werd verleden, eveneens opgenomen in de genoemde couranten, stemde in hoofdzaak overeen met de statuten der vereeniging, die in 1861 voor gemeene rekening de uitgave van het Nieuw Dagblad had op zich genomen. De nu opgerichte naamlooze vennootschap werd aangegaan voor een tijdvak van 30 jaren, en haar kapitaal vastgesteld op ƒ 250,000, verdeeld in twee serien, waarvan de eerste groot ƒ 175,000 onmiddelijk, ten minste binnen één jaar, de tweede groot ƒ 75,000, die geheel of gedeeltelijk in 5 pct. obligatiën zou kunnen worden uitgegeven, uiterlijk binnen 10 jaren moest zijn geplaatst. Als eerste oprichters traden 26 personen toe, die gezamenlijk voor 100 aandeelen à ƒ 500 deelnamen, welke aandeelen niet zouden worden afgelost maar in winst en verlies zouden deelen. Aan het hoofd van de courant werden geplaatst twee directeuren: de hoofdredacteur en de uitgever, benevens vijf commissarissen uit de aandeelhouders gekozen. Zoo verscheen dan: No. 1. Vrijdag 1 en Zaturdag 2 Januarij. 1864. Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage. Uitgever: H.C. Susan CHzoon (Firma P.E. van Staden en Zoon). Hofspui, No. 46, en Torenstraat, No. 13. - Snelpersdruk van J.A. de la Vieter, Torenstraat, 13, 's Gravenhage. 4 blz. breed folio, in 4 kol., en nog eene strook, met het Zuid-Hollandsche en Haagsche schild, en één zegelmerk: Zuid-Holland 2 1/2 C., dat met No. 3 evenwel reeds 3 C. was. Verdere opgaven in het hoofd luidden: Abonnements-Prijs per 3 maanden. Binnen de Stad ƒ 7.50. Buiten de Stad ƒ 8.50. Buiten 's Lands, | |||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||
boven en behalve het porto ƒ 7.50. Bijblad ƒ 0.50. 1 Jaar, franco Java of West Indië, bij vooruitbetaling ƒ 60.- Prijs der Advertentien. Van 1-7 regels ƒ 1.80. Elke regel meer ƒ 0.20. Reclames, per regel ƒ 0.50. Zegel en No. der courant van elke Advertentie ƒ 0.45. Groote letters naar de plaatsruimte. Met titels en wapens van couranten moet men het soms niet al te nauw nemen. Het kan anders bezwaarlijk worden ontkend, dat bij het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage in het voorjaar van 1864 de reden ophield te bestaan, om zich zoowel door den titel als door het voeren van het schild van Zuid-Holland te doen gelden als het officiëel orgaan van dat gewest. Want de op 16 November 1861 met de toenmalige eigenaars der courant getroffen schikking betreffende het opnemen van officiëele stukken van wege de provincie, alhoewel tot wederopzeggens toe aangegaan, had natuurlijk opgehouden van kracht te zijn door de plaats gehad hebbende overdracht van den eigendom, waarbij de oude courant ophield te bestaan. Zoo werd het ook begrepen door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, die in de buitengewone vergadering der staten van die provincie op 5 April 1864 het voorstel deden om gemelde schikking te houden voor vervallen, en om voortaan geen bepaalde courant aantewijzen tot het opnemen van aankondigingen, maar aan Gedeputeerde Staten overtelaten naar bevind van zaken en naar gelang van de onderwerpen daartoe de meest geschikte courant te kiezen. Acht dagen later, 12 April 1864, werd dit voorstel met 32 tegen 18 stemmen door de Staten aangenomen, zoodat er sedert eigenlijk van geen Dagblad van Zuidholland sprake mag zijn. De aanwijzingen en opgaven in hoofd en adres ondergingen weldra enkele wijzigingen. Zoo ging bij het begin | |||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||
van 1865 in het adres het ‘Torenstraat, 13, 's Gravenhage,’ welk laatste woord op het einde van November 1864 in ‘'s Hage’ was veranderd, verloren, ofschoon zulks eigenlijk eene quaestie van ruimte was, daar het later weer is opgenomen. - Van meer beteekenis was het, dat sedert No. 293, van Dinsdag 12 December 1865, de prijs van het blad voor Java of West-Indië opgegeven werd te zijn ƒ 50; dit was zoowel het gevolg van gewijzigde portberekening bij de verzending per landmail als van toegenomen belangstelling; voor dien prijs kreeg men in Indië niet eene mail-editie, maar hetzelfde blad als in Europa. - Zoo werd het met No. 177, van Zondag 29 en Maandag 30 Juli 1866, ten gevolge van de verplaatsing der bureaus van de Torenstraat No. 13 naar het Hooge Westeinde No. 20, in het hoofd: Hofspui, No. 46, en Hooge Westeinde, No. 20, en in het adres: Snelpersdruk van J.A. de la Vieter, Hooge Westeinde, 20, 's Hage, dat evenwel menigmaal wegens gemis aan ruimte werd ingekrompen. - Eveneens werd met No. 268, van Woensdag 13 November 1867, in het hoofd aan de berekening der reclames toegevoegd de woorden: (behalve het zegelregt). - Eindelijk moet worden vermeld, dat sedert den aanvang van het jaar 1866 aan het bureau van het Dagblad des ochtends ten 9 ure een bulletin werd uitgegeven, behelzende de sedert den vorigen avond ontvangen telegrammen en buitengewone binnenlandsche berichten, welk bulletin, dat ook des Zondags verscheen, 2 1/2 ct. kostte, of ƒ 0.50 in de drie maanden. Buiten alle mededinging - want het tegenwicht der Haagsche Courant tusschen 1 Januari 1864 en 30 Juni 1865, en van De Nieuwsbode, 's Gravenhaagsch Nieuwsen Advertentieblad tusschen 3 Juni 1866 en 29 Mei 1867 verschenen, was van geen belang - had het Dagblad | |||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||
van Zuidholland en 's Gravenhage een vrij bestaan. Naar men wil maakte het dan ook al spoedig ƒ 45,000 aan advertentiënGa naar voetnoot1, en had het een budget van ƒ 114,000, dat geheel uit de opbrengst van advertentiën en abonnementen werd bestreden, en waaruit in 1868 ƒ 40,000 aan zegelrechten werden betaaldGa naar voetnoot2. Die gunstige financiële toestand maakte dan ook dat in 1864, hetzelfde jaar dat het Dagblad was overgenomen, 5 pct. werd uitgekeerd, in 1865 2 1/2 pct. met amortisatie van ƒ 5000, en in 1866 geen dividend maar amortisatie van ƒ 10,000 met dekking van buitengewone uitgaven ten gevolge van de bovenvermelde verplaatsing der bureausGa naar voetnoot3. Zoo werden een paar jaar later, in de Algemeene Vergadering van aandeelhouders op 22 Maart 1870, bij de 5e uitloting, vijf obligatiën van ƒ 1000 in de leening van ƒ 50,000 aflosbaar gesteld, doch werd er besloten het batig saldo niet uittekeeren maar aan het reservefonds toetevoegen. Wanneer het geschrift van den hoofd-redacteur van het Dagblad ‘Mijn staatkundig leven’ niet in 1865 maar | |||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||
eenige jaren later ware uitgegeven, dan zou zeker daarin eene plaats zijn ingeruimd aan de zaak, die in de laatste dagen van 1867 en de eerste maanden van 1868 de aandacht van belangstellenden heeft opgewekt. Die zaak betrof de beantwoording der twee vragen: 1. Heeft de uitgever van het Leidsch Dagblad , de Heer A.W. Sijthoff, in December 1866 en Januari 1867 herhaaldelijk den Hoofd-redacteur van het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage doen aanbieden eene som van honderd duizend gulden, die hem tegen de onderteekening van eene behoorlijke akte van verbintenis zouden worden uitbetaald, onder de eenige voorwaarde voortaan een rustig leven te gaan leiden, en alzoo voor het vervolg geen redacteur of medewerker van eenig dagblad in Nederland te zijn? en 2. Zoo ja? heeft dan gezegde hoofdredacteur dat aanbod al dan niet van de hand gewezen, en op welke wijze? Beide vraagpunten zijn onderzocht door eene commissie bestaande uit de Heeren Mr. A.M. van Stipriaan Luïscius en Mr. B.L. Rasch, Advocaten te 's Hage, door den Heer Lion, en Mr. A.A. de Pinto, Referendaris bij het Departement van Justitie, en Mr. M.S. Pols, Advocaat, door den Heer Sijthoff uitgenoodigd, welke commissie den Heer Mr. C.A. van der Kemp als vijfde lid in zich opnam. Bij uitspraak van 16 Maart 1868 werden die vragen aldus beantwoord: dat overtuigend is gebleken, dat in December 1866, niet in Januari 1867, herhaaldelijk aan den hoofdredacteur van het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage, den Heer Iz. J. Lion te 's Gravenhage, op naam van den uitgever van het Leidsch Dagblad, den Heer A.W. Sijthoff te Leiden, is aangeboden eene som van honderd duizend gulden, die hem tegen onderteekening van eene behoorlijke akte van verbintenis zou worden uitbetaald, onder de eenige voor- | |||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||
waarde voortaan een rustig leven te leiden, en alzoo voor het vervolg geen redacteur of medewerker van eenig dagblad in Nederland te zijn; dat echter niet overtuigend is gebleken, dat deze aanbiedingen door den Heer A. Montagne Iz., vroeger redacteur van het Leidsch Dagblad, sedert 12 Maart 1867 van het Nieuw Leidsch Dagblad, aan den Heer Lion zijn gedaan op last, immers met voorkennis en goedvinden van den Heer Sijthoff; dat de Heer Lion deze aanbiedingen, na daarover de onderhandeling eenigen tijd te hebben gaande gehouden, zonder eenige bedoeling om ze aantenemen, van de hand heeft gewezen. ‘De steeds toenemende kring van medewerkers en de erkende noodzakelijkheid, om sommige rubrieken, die tot dus ver in het Dagblad gemist werden, daarin op te nemen,’ waren oorzaak dat met 1 Januari 1868 het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage in vergroot formaat optrad, waardoor het zegel nu 3 1/2 C. werd, en de verschillende prijzen, door eene verhooging van 75 cents in de drie maanden, ƒ 8.25, ƒ 9.25, ƒ 8.25, ƒ 0.50 en ƒ 53Ga naar voetnoot1 werden, terwijl voor zegel en No. der courant van elke advertentie ƒ 0.475 berekend werd. Gelijktijdig kwam nu de aanwijzing ‘201e Jaargang’ te voorschijn. Doch eerst met No. 79, van Woensdag 1 April 1868, kreeg de courant eene nieuwe letter en nieuwe wapens. Nog vóór de afschaffing van het zegel op de dagbladen met 1 Juli 1869 werden bij het Dagblad enkele wijzigingen ingevoerd. Zoo kwam er met Januari 1869 eene verandering in de prijs-berekening der reclames, waarvoor sedert van 1-5 regels (behalve het zegelrecht) ƒ 3, en voor elke regel meer ƒ 0.50 in rekening werd gebracht. | |||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||
En met het nummer van Zondag 31 Januari en Maandag 1 Februari 1869, No. 26, werd eene nieuwe soort van advertentiën ingevoerd in het belang van hen ‘die hunne diensten aanbieden of zich beschikbaar stellen tot het vervullen van loongevende betrekkingen en verder van allen, die tot het bekomen van arbeid, van welken aard ook, aanvrage doen’; de prijs dier advertentiën werd op 10 cts. de regel gesteldGa naar voetnoot1. - Reeds met No. 102, van Zaterdag 1 Mei 1869, nam het Dagblad den grooteren vorm aan, die het gevolg zijn moest van de afschaffing van het zegel op 1 Juli daaraanvolgende. Het trad nu in 6 kolommen op, met genummerde bladzijden (491-494), voorzien van twee zegels van 2 1/2 C. De inrichting van het hoofd onderging tevens eene belangrijke wijziging door het verplaatsen der onderscheidene mededeelingen. Tot die mededeelingen werd met No. 104, van Dinsdag 4 Mei 1869, voor het eerst gebracht het ‘Dienstaanbiedingen per regel ƒ 0.10’, ofschoon die soort van advertentiën, gelijk boven is gebleken, reeds drie maanden vroeger was ingevoerd; en ook nog het: ‘Advertentiën, een geheele bladzijde, of een groot gedeelte daarvan beslaande, worden à forfait aangenomen.’ Aan de tegenovergestelde zijde werd toen het ‘Verschijnt dagelijks, behalve op Zonen Feestdagen’ aangebracht. - En met No. 148, van Zaterdag 26 Juni 1869, werd aan de opgave van den prijs der advertentiën nog toegevoegd: ‘Bij verbindtenis tot plaatsing van een zeker aantal regels in een jaar, wordt, gelijk tot hiertoe, korting op den prijs der advertentiën toegestaan.’ Toen nu met No. 152, van Donderdag 1 Juli 1869, | |||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||
het zegel verviel, onderging het Dagblad verder geen verandering. Maar daar de 16 Gld. zegelgeld, die thans voor elk exemplaar vrijkwamen, zoo werden aangewend, dat de abonnementsprijs met 11 Gld. verminderde, terwijl de overige 5 Gld. tot verbetering van den inhoud werden aangewend, kwam nu de prijs der courant in de drie maanden binnen de stad op ƒ 5.50, buiten de stad franco op ƒ 6.50, en buiten 's lands, behalve het porto ƒ 5.50Ga naar voetnoot1; afzonderlijke nummers 10 cts., evenals een No. der courant van elke advertentie. Voor O. en W. Indiën moest evenwel de prijs van ƒ 50 per jaar worden gehandhaafd, omdat de port berekend werd naar het gewicht, en de meerdere omvang van het blad, en dus het zwaarder gewicht, het zegelgeld, dat uitgewonnen werd, verslond. - Eerst met No. 198, van Dinsdag 24 Augustus 1869, verscheen in het hoofd de opgave waar abonnementen en advertentiën buiten 's Hage werden aangenomen. Het was ook in het jaar 1869 dat op schriftelijke klachten van de Heeren A.L.H. Ising, tweede stenograaf, en I.C. van Lier, stenograaf eerste klasse, bij de Staten-Generaal, de Heer J.A. de la Vieter als drukker van artikelen, waarvan de schrijver niet bekend was, in No. 41, 43 en 45 van het Dagblad, van Donderdag 18, Zaterdag 20 en Dinsdag 23 Februari 1869, wegens laster of hoon terechtstond. Die zaak werd door de Arrondissements-Rechtbank te 's Gravenhage bij vonnis van Maandag 7 Juni 1869, door het Provinciaal Gerechtshof van Zuid-Holland bij arrest van Zaterdag 9 October 1869, en door den Hoogen Raad der Nederlanden bij arrest van Dinsdag 25 Januari 1870, zeer verschillend beoordeeld, | |||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
maar eindigde met vrijspraakGa naar voetnoot1. - En nog vóór het jaar 1869 ten einde was zag de drukker zich evenzoo in moeielijkheden gewikkeld met den Heer Noordziek, betreffende den overlast door de stoompers van de drukkerij veroorzaakt, aan welke verwikkelingen door een Kon. Besluit van 11 Mei 1871 een einde kwam. Ook voor den hoofd-redacteur was het jaar 1869 niet vrij van donkere stippen. Eene ernstige en langdurige ongesteldheid onttrok hem geruimen tijd aan de redactie van het Dagblad, en toen hij die op Maandag 22 Maart eindelijk weêr had aanvaard, zag hij zich eenige maanden later genoodzaakt de badplaats Schwalbach te bezoeken - van waar hij gedurende de maand Juli 1869 eenige met zijnen naam onderteekende artikelen over den uitslag der verkiezingen en den verderen staatkundigen toestand van Nederland aan het Dagblad toezond - om eerst op 1 Augustus 1869 de redactie voor de tweede maal te hervattenGa naar voetnoot2. De groote toevloed van ingezonden stukken waarmede eene courant van den eersten rang gewoonlijk wordt overstroomd, en het zeer verklaarbaar verlangen der schrijvers om hunne niet voor plaatsing vatbare geschriften terug te erlangen, waaraan evenwel onmogelijk kan worden voldaan, maakte dat met No. 225, van Zaterdag 23 September 1871, in het hoofd van het Dagblad de waarschuwing werd opgenomen: ‘Ingezonden stukken worden niet teruggegeven.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
Toen met 1 October 1861 de gemeente 's Gravenhage zich van het Dagblad had losgemaakt, was er, gelijk hierboven is medegedeeld, een financiële band blijven bestaan tusschen de eigenaars en de gemeente in de recognitie, klimmende tot ƒ 2000 's jaars, die door de eersten moest worden opgebracht. Die verplichting was met 1864 op de Naamlooze Vennootschap overgegaan. Daar nu in 1872 voor het eerst ƒ 2000 moest worden betaald, deed de Vennootschap in 1871 eene poging om die som op ƒ 1500 te laten. Maar het daartoe strekkend verzoek bij missive van directeuren in de bijeenkomst van den Gemeenteraad van 's Hage van Dinsdag 5 September 1871 ingekomen, werd, na een ongunstig praeadvies van Burgemeester en Wethouders in de zitting van den Raad van Dinsdag 10 October 1871, met eenparigheid van stemmen van de hand gewezen. Het was met Januari 1872 dat de prijs van het Bijblad van den Gemeenteraad, die tot nog toe ƒ 0.50 in de drie maanden was geweest, met 25 cts. werd verhoogd, zoodat die nu voor geabonneerden op het Dagblad ƒ 0.75 was, maar voor niet-geabonneerden ƒ 4 per jaar. - Eene tijdelijke verplaatsing der opgaven omtrent Abonnementen Advertentie-prijs over en weêr in het hoofd der courant tusschen No. 36, van Zondag 11 en Maandag 12 Februari, en No. 160, van Dinsdag 9 Juli, trekt verder in den jaargang 1872 de aandacht. In het voorjaar van 1873 werd aan verschillende couranten, en zoo ook aan het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage eene bronzen medaille met diploma uitgereikt van wege de Commissie der Exposition Universelle d'économie domestique, in 1872 te Parijs gehouden, voor de medewerking van het blad in het bekendmaken dier tentoonstelling in Nederland. - In ditzelfde jaar be- | |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
dankte Mr. J. Heemskerk Az., bij schrijven van 24 Juni 1873, opgenomen in het Dagblad van Woensdag 25 Juni, No. 148, met 1 Juli als Commissaris der Naamlooze Vennootschap. - Ruim twee maanden later, op Woensdag 27 Augustus 1873, overleed de Heer Iz. J. Lion in den ouderdom van bijna 52 jaren; hij was begiftigd met de orde van St. Stanislaus van Rusland en van Karel III van Spanje; aan zijne nagedachtenis wijdde het Dagblad van Donderdag 28 Augustus 1873, No. 203, een in rouwrand gevat artikel. Als Hoofd-redacteur is hij opgevolgd door den Heer J.D. Doorman, vroeger reeds bekend als Redacteur van het Nederlandsch Museum (1853-1856), en daarna als medewerker aan het Utrechtsch Dagblad (1860-1861).
Amsterdam, Februari 1875. Mr. W.P. Sautijn Kluit. |
|