Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1874
(1874)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Verslag van de Handelingen der Maatschappij gedurende het jaar 1873-1874.M.M.H.H.
Het zij mij vergund, gedurende eenige oogenblikken Uwe aandacht te vragen, wanneer ik U in korte trekken zal mededeelen, wat de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde in het afgeloopen jaar heeft gedaan en ondervonden. Wanneer gij U in de eerste plaats bij het Bestuur bepaalt, zult gij bemerken, dat daarin verschillende veranderingen hebben plaats gehad. De voorzitter Baron Sloet van de Beele, die reeds het vorige jaar niet meer op de Algemeene Vergadering kon tegenwoordig zijn, werd bij besluit der Maandelijksche Vergadering van October jl. in die betrekking vervangen door den Hoogleeraar De Vries, wien bij vernieuwing de leiding der vergadering is opgedragen. Als bestuurslid werd de heer Sloet vervangen door Jhr. Hooft van Iddekinge, maar slechts voor den tijd van één jaar, omdat de heer Sloet na verloop van dien tijd als bestuurder moest aftreden. Straks zal U, M.H., de gelegenheid worden gegeven, uit het dubbeltal, dat U uit den beschrijvingsbrief bekend is, eene keuze te doen, om die vacature te vervullen. | |
[pagina 18]
| |
De heer Verwijs was ook dit jaar weder, tengevolge van zijn verblijf in het Zuiden, buiten staat de belangen der Maatschappij te bevorderen; maar de gunstige berichten omtrent zijne gezondheid geven ons de hoop, dat hij na zijn terugkeer ook weder aan onze Maatschappij zijne krachten zal kunnen wijden. Ook de vroegere Secretaris, Dr. Th.C.L. Wijnmalen, die in de vorige algemeene Vergadering zijne aanvrage om ontslag uit zijne betrekking aankondigde, werd door een ander vervangen en wel door den tijdelijk benoemden titularis, die thans de eer heeft U dit verslag voor te lezen. Weldra zal U de gelegenheid worden aangeboden, om door de definitieve benoeming van een Secretaris de plaats van den heer Wijnmalen te vervullen. Eindelijk moet door Uwe Vergadering een nieuwe penningmeester benoemd worden, daar de heer B.W. Wttewaall door zijn vertrek naar elders tot onzen spijt moet ophouden lid van het Bestuur te zijn. Onze dank voor de aan de Maatschappij bewezen diensten en onze beste wenschen voor het geluk van hem en zijn gezin vergezellen hem naar zijne nieuwe woonplaats. De heer W.N. Du Rieu, die het vorige jaar ophield Bestuurder te zijn, werd door het Bestuur uitgenoodigd, als buitengewoon lid de vergaderingen bij te wonen, en heeft aan die uitnoodiging gaarne gehoor gegeven en de belangen der Maatschappij ook in de Vergaderingen bevorderd. Terwijl de vroegere Secretaris in het vorige jaar U kon mededeelen, dat wij slechts 13 binnen- en buitenlandsche leden hadden verloren, moet de tegenwoordige U de namen van 22 medeleden opnoemen, die der Maatschappij door den dood werden ontrukt. De buitenlandsche zijn 4 in getal, te weten: | |
[pagina 19]
| |
Friedrich van Raumer, Hoogleeraar te Berlijn, Heinrich Hoffmann von Fallersleben, eerelid der Maatschappij sedert 1867. Moriz Haupt, Hoogleeraar te Berlijn, en C.F. Baron Sirtema van Grovestins, te Versailles. De binnenlandsche leden, wier verlies wij te betreuren hebben, zijn: Dr. A.J. de Ruever Groneman, Emeritus-predikant van Meerkerk. Ds. C. Hooyer, Emeritus-predikant van Zalt-Bommel. Mr. J.H. Burlage te Amsterdam. N.C. de Gijselaar, Oud-Directeur van het Academisch Kabinet van pleisterbeelden te Leiden. Dr. G.C.B. Suringar, Hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden. Mr. W.W. Buma, Voorzitter van het Provinciaal Gerechtshof van Friesland te Leeuwarden. C. Visscher, Oud-Raad van Indië te Arnhem. P.F. Helvetius van den Bergh te 's Gravenhage. Ds. C. van Schaick, Emeritus-predikant van Suriname, te Naarden. Ds. D.T. Huet, Emeritus-predikant van de Waalsche gemeente te Rotterdam. Dr. D. Chantepie de la Saussaye, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen. Dr. R. Westerhoff, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te Warffum. R. Bell, Hoofdonderwijzer te Amsterdam. J.A. Beyerinck, Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat te 's-Gravenhage. A.A. van Heusden, Hoogleeraar aan de Militaire Aca demie te Breda. | |
[pagina 20]
| |
D. Buddingh, Oud-Leeraar aan de voormalige Delftsche Academie, te Utrecht. Prof. C.P.F. Groshaus, Directenr der Clinische School te Rotterdam, en T. Roorda, Hoogleeraar aan de Rijks-Instelling voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederl. Indië, te Leiden. De Voorzitter heeft reeds met een enkel woord op hunne letterkundige en maatschappelijke verdiensten gewezen, en uitvoeriger zal dit geschieden in de levensberichten, waarvan reeds enkele bij het Bestuur zijn ingekomen. De nieuwe leden die het vorige jaar door Uwe vergadering zijn verkozen, hebben allen het hun aangeboden lidmaatschap aanvaard, behalve Dr. J. Rutgers en Dr. J. l'Ange Huet, beiden te 's Gravenhage, die gemeend hebben, voor de eer te moeten bedanken. Straks zal U de gelegenheid worden gegeven, uit de U toegezonden lijst van Candidaten 30 nieuwe binnenlandsche en 4 buitenlandsche leden te kiezen, en indien deze het lidmaatschap aanvaarden, dan zal het aantal binnenlandsche leden bedragen 494, dat der buitenlandsche 200, en dat der eereleden 7. Onder de buitenlandsche bevinden zich, behalve de Oost-Indische, 7 die zich volgens art. 14 der wet als gewone leden der Maatschappij hebben doen opnemen, nl. de HH.: Dr. F.C.J. van Goens, Emeritus-predikant der Waalsche Gemeente te Leiden, thans te Lausanne. Mr. Julius Vuylsteke, Advocaat te Gent. De Bavay, Procureur-Generaal te Brussel. Dr. J. Nolet de Brauwere van Steelant te Brussel. K. Stallaert, oud-Hoogleeraar aan het Athenaeum te Brussel. P.P.M. Alberdingk Thijm, Hoogleeraar te Leuven, en Mr. F.X. Würth-Paquet, Minister van Staat te Luxemburg. | |
[pagina 21]
| |
Vooral ten gevolge van dit groote aantal leden is de finantieele toestand der Maatschappij gunstig te noemen, maar de bijzonderheden van dit onderwerp zal ik met stilzwijgen voorbijgaan, aangezien u die door den Penningmeester zullen worden medegedeeld. Alleen dit moet ik vermelden, dat de beschikbare interessen van het fonds ook dit jaar gebruikt werden voor de uitgave van de 2de Partie van Maerlant's Spieghel Historiael, waarvan voor eenige dagen de 3de Aflevering in het licht verscheen. Tevens is bij het Bestuur het denkbeeld opgerezen, om eene reeks van stukken betreffende de Egmontsche Abdij het licht te doen zien, beginnende met de oudste rekening, die van vóór 1267 dagteekent, en die vele merkwaardige, tot heden onbekende woorden bevat. Reeds is op eene vergadering van de Taalkundige Commissie, in overleg met den Hoogleeraar Fruin, besloten een brief te richten aan den Rijks-Archivaris te 's-Gravenhage, met verzoek om opgave van alles, wat zich op het Rijks-Archief aangaande Egmont bevindt. De Taalkundige Commissie zou dan daaruit eene keuze doen. Uw tegenwoordige Secretaris is bereid, gesteund voor het historische gedeelte van den arbeid door Dr. Fruin, zijne krachten daaraan te beproeven. Voor de uitgave van een bundel Handelingen en Mededeelingen zijn ons nog geene opstellen van grooteren omvang toegezegd of toegezonden, slechts eenige kleinere stukjes, die den hoofdzakelijken inhoud bevatten van op de Maandelijksche Vergaderingen gehouden voordrachten, zullen er eene plaats in vinden, zoodat die bundel niet zeer lijvig zal worden. Ook het bijeenbrengen van een bundel Levensberichten der gestorven medeleden is voortdurend met veel bezwaren verbonden: het kost zeer dikwijls moeite eenen biograaf te vinden, en wanneer men | |
[pagina 22]
| |
er eindelijk een gevonden heeft, moet men dikwijls zeer lang wachten op de beloofde levensschets, die meermalen, ook na herhaald verzoek, niet wordt ingeleverd. En van hen, die het meest hebben beteekend, is het vaak nog moeilijker eene levensschets, waarvoor gemiddeld slechts twee vellen worden toegestaan, te bekomen, òf omdat men de ruimte te beperkt vindt, òf omdat men tegen de moeite van het werk opziet, òf omdat reeds elders eene biographie is verschenen en men het dus overbodig acht, òf omdat men weet, dat de levensberichten in de genootschapswerken eener maatschappij als het ware worden begraven. Of dus op den duur de bundel Levensberichten zal beantwoorden aan het doel dat men er mede beoogt, nl. eene ‘histoire contemporaine’ van de vaderlandsche letterkunde, is aan twijfel onderhevig. Hoe gaarne zou ik, na het minder gunstige, dat ik als verslaggever moest vermelden, er nu op laten volgen, dat dit ruimschoots werd opgewogen door de belangstelling, die men in de Maandelijksche Vergaderingen betoonde. Maar ook hiervan moet de rapporteur, die de strikte waarheid moet spreken, bekennen, dat die belangstelling dit jaar buitengewoon gering was. Het kostte bijna altijd moeite een spreker te vinden. De tijd dat men het eene eer rekende in de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde als spreker op te treden, schijnt voorbij. Ik zal u, om te staven hetgeen ik gezegd heb, wel niets anders behoeven mede te deelen, dan dat twee van de zeven vergaderingen totaal zijn mislukt; in de October-bijeenkomst gingen de leden, onmiddellijk na de gedane benoemingen, weder uiteen; voor December was weder geen spreker gevonden, en in plaats daarvan werden toen de portretten van leden der Maatschappij bezichtigd, | |
[pagina 23]
| |
afkomstig uit de nalatenschap van het eerelid Mr. J.T. Bodel Nijenhuis, maar toen dit in Februari, weder bij gebrek aan een spreker, op nieuw aan de orde was gesteld, was de opkomst der leden zoo buitengewoon gering, dat de vergadering niet kon doorgaan. En toen er nu voor de Maart-bijeenkomst weder geen spreker was, besloot het Bestuur de Maandelijksche Vergadering niet te doen plaats hebben. Slechts driemalen werd er eene meer uitvoerige mededeeling gedaan. 1o in November, toen de Hoogleeraar Fruin de aandacht der Vergadering bepaalde bij de opkomst van Rotterdam; 2o in Januari, toen de Secretaris verslag gaf van de Mnl. handschriften en fragmenten, die uit de nalatenschap van Serrure zijn aangekocht, en 3o in April, toen de heer Du Rieu sprak over de onderzoekingen van Gachard betreffende het Pauselijk Archief, en de heer Fruin eene mededeeling van bibliographischen aard, betreffende het beleg van Leiden. Het zal U dus niet verwonderen, M.H., dat bij het Bestuur wel eens de vraag opkomt, hoe dit op den duur gaan zal, en of de kosten, besteed aan de huur voor het locaal, wel vergoed worden door de wetenschappelijke uitkomsten, die door de vergaderingen worden opgeleverd. Het is nu misschien nog de tijd niet, hieromtrent bepaalde voorstellen te doen, maar indien het mocht blijken, dat ook in het volgende jaar de belangstelling afnemende is, dan zou het Bestuur in ernstige overweging moeten nemen, of de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde aan haar doel kan beantwoorden zonder het houden der Maandelijksche Vergaderingen. Gelukkig behoeft de verslaggever niet alleen op schaduwzijden te wijzen; tegen al deze minder opwekkende verschijnselen staat één helder lichtpunt over, nl. de Biblio- | |
[pagina 24]
| |
theek. Door het aanknoopen van nieuwe betrekkingen met buitenlandsche genootschappen, door veelvuldige geschenken en door aankoop voor zoover de gelden dit toelaten, en niet het minst door den ijver van onzen Bibliothecaris, is de boekverzameling der Maatschappij in een zeer bloeienden staat. Ook de nieuwe Catalogus is in behandeling, maar door de ziekte van den heer De Stoppelaar, die welwillend een gedeelte van den arbeid heeft op zich genomen, heeft de bewerking eenige vertraging ondervonden. Verdere bijzonderheden hieromtrent ga ik met stilzwijgen voorbij, om den Bibliothecaris het gras niet voor de voeten weg te maaien. En hiermede, M.H., kan ik mijn verslag van den staat der Maatschappij als geëindigd beschouwen. Het waren niet alle verblijdende verschijnselen, die ik had mede te deelen, maar er waren toch verblijdende feiten. Laten wij dan op deze laatste in de eerste plaats het oog vestigen en het volgende jaar tegengaan met een vast voornemen, om onze beste krachten te wijden aan de belangen der Maatschappij, die den steun van al hare leden behoeft, en die, door de vereende krachten der leden gesteund, weder tot vernieuwden en verjongden bloei moge geraken. |
|