Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1869
(1869)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
V. Leiden of Leyden? Mededeeling in de vergadering van 5 maart 1869, van M. de Vries.Over de spelling van den naam onzer stad valt weinig nieuws te zeggen. Bij onze taalkundigen bestaat daaromtrent geen twijfel of verschil: zij zijn eenstemmig in het schrijven van Leiden. Ook de redenen, die voor die spelling pleiten, zijn genoegzaam bekend. Indien ik derhalve dit punt in onze vergadering ter sprake breng, doe ik dit niet met een wetenschappelijk doel. Op het gebied der wetenschap is het onnoodig iets te betoogen, waaraan geen deskundige twijfelt. Maar uit een practisch oogpunt kan het zijn nut hebben, de vraag: Leiden of Leyden? eens opzettelijk te behandelen. Ondanks de eenstemmigheid der taalkundigen blijven velen, uit oude gewoonte, Leyden schrijven; sommigen zelfs, den aard der letter y niet kennende en die met de ij verwarrende, | |
[pagina 36]
| |
kwetsen ons taalgevoel met het wanstaltige Leijden. Ook ons Gemeentebestuur houdt zich aan de y, en wordt daarin door een onzer dagbladen gevolgd. De practijk is dus nog niet in overeenstemming met de leer en het voorbeeld der wetenschappelijke beoefenaars onzer taal. Het kan daarom niet overbodig heeten, de zaak eens te bespreken. Het geldt hier niet eene vraag, waarmede eenig partijbelang, of eenig verschil van meening in kerk of staat gemoeid is. Het geldt eene doodonschuldige spellingquaestie. Ieder ingezetene onzer stad, wij zijn er zeker van, wil in dit opzicht de waarheid, en die alleen. Kunnen wij het eens worden, wat hier waarheid is, dan zal de eenheid in de practijk van zelf wel volgen. Ik wil u wijzen op drie redenen, die ons nopen de spelling Leiden als de ware aan te nemen. Maar vooraf een woord over den aard van het verschil, om te doen opmerken, dat niet uit drie, gelijk sommigen meenen, maar slechts uit twee schrijfwijzen onze keuze geschieden moet. Er zijn, zegt men, drie spellingen: Leiden, Leyden en Leijden. Maar de laatste komt volstrekt niet in aanmerking. De ij is niets anders dan de dubbele i (in mijn, wijn, schijnen enz.), die bij ons als ij (ei) wordt uitgesproken, gelijk zij in Engeland den klank ai heeft aangenomen (mine, wine, shine enz.). In een tweeklank derhalve, of in een enkelen klank die met twee klinkers geschreven wordt, in aai, ooi, oei, ei of ui, kan de ij nooit plaats vinden. Daar heeft men niet met de lange, maar met de korte i te doen. Ongerijmd zou het zijn oee te schrijven voor oe, of euu voor eu. En toch, wie Leijden schrijft, doet volkomen hetzelfde als hij die b.v. doeen of keuus schreef, in plaats van doen of keus. Wie de Hollandsche letters verstaat, zou bij die spelling niet anders dan do-een, ke-uus, in twee lettergrepen, kun- | |
[pagina 37]
| |
nen lezen. Evenzoo laat Leijden zich niet anders uitspreken dan Le-ij-den. Dergelijke spellingen zijn dwaasheden en taalverkrachtingen, niets meer en niets minder; en waarlijk, het pleit niet voor den eerbied, dien het hoofdbestuur van 's Rijks belastingen voor de moedertaal betoont, wanneer wij op onze invullingsbiljetten (modellen trouwens van taal- en stijlcacographieën!) telkens met groote letters dat afschuwelijke Leijden zien prijken. Als men dus gewoonlijk zegt: ‘hoe schrijft ge den naam onzer stad? met een i of met een ij?’, dan drukt men zich zeer onnauwkeurig uit. De ij komt hier in geen geval te pas. Er kan alleen spraak wezen van eene keus tusschen i en y. Om bij die keus met verstand te werk te gaan, is het in de eerste plaats noodzakelijk den aard der y wel te kennen. Die letter, door velen niet begrepen en met de ij verward, is in haren oorsprong niets anders geweest dan eene andere schrijfwijze, een andere lettervorm voor de korte i. Zij verschilt van de ij evenzeer als a, e, o, u, van aa, ee, oo, uu verschillen. De i en de y zijn inderdaad dezelfde letter, twee verschillende teekens voor denzelfden klank. Om aan de i, vooral als sluitletter, een sierlijker vorm te geven, verlengde men haar met een staart, en schreef y. Dat letterteeken is eerst in de middeleeuwen in gebruik gekomen. Hier te lande ziet men het reeds in de 11de en 12de eeuw nu en dan verschijnen; in de 13de neemt het toe, in de 14de komt het algemeen in gebruik: eerst op het eind van woorden (ey, key, mey), vervolgens op het eind van lettergrepen (heyde, neygen, weygeren), eindelijk ook in 't midden eener lettergreep (leyt, reyn, steyl). Als eene navolging uit Latijnsche handschriften, als gelijkvormig met de Grieksche Y, die in 't Latijn den i-klank aannam (Egypte, Lydië enz.), | |
[pagina 38]
| |
werd het met een vreemden naam bestempeld: y-psilon of y-grec. Een Nederlandschen naam bezitten wij er niet voor. Ik zou willen voorstellen, het staart-i te noemen. Die naam zou ons niet alleen verlossen van het ongerief om altijd een van die vreemde namen te gebruiken, maar hij zou ook den aard van het letterteeken zeer juist te kennen geven: eene i, volkomen dezelfde letter als de gewone i, maar met een staart geschreven. De vraag is dus: Moet de naam onzer stad met de gewone i of met de staart-i geschreven? Leiden of Leyden? Ik laat nu de drie redenen volgen, die voor het eerste pleiten. 1o. Mijn eerste argument, geheel van practischen aard, richt zich niet zoozeer tot ieder onzer in het bijzonder, als wel bepaaldelijk tot de Lands- en Stadsregeering en hare ambtenaren. Elk bijzonder persoon heeft natuurlijk het recht in de spelling geheel zijne eigene overtuiging te volgen, en, al neemt hij in 't algemeen een gevestigd spellingstelsel aan, toch in enkele punten daarvan af te wijken. De gulden vrijheid, waarop ieder Nederlander prijs stelt, mag hier in geen enkel opzicht worden beperkt. Ook aan de Regeering, zoowel van het rijk als van de gemeente, mag in zekeren zin dat recht niet worden betwist. Maar in 't algemeen mag het toch wenschelijk heeten, dat van regeeringswege een erkend en gevestigd spellingstelsel worde gevolgd, onafhankelijk van de bijzondere overtuiging der telkens wisselende regeeringspersonen. Aan die eenheid, die in het wezenlijk belang der taal is, zou niet te denken vallen, indien de stukken, van het openbaar gezag uitgaande, nu eens deze, dan weder gene spelling vertoonden. Daarenboven, die stukken gaan veelal niet van een enkel persoon uit, maar van een college. Aan welk lid van het college zal | |
[pagina 39]
| |
dan de beslissing worden opgedragen? Wiens overtuiging in zaken van spelling zal men volgen, indien de leden niet eenstemmig denken? Onderzoek en beraadslaging in elk bijzonder geval is hier eene onmogelijkheid. De Ministerraad, de Volksvertegenwoordiging, het College van Burgemeester en Wethouders, de Gemeenteraad enz., hebben andere en gewichtiger zaken te behandelen dan de vraag of men g of ch, e of ee, ei of ey zal spellen: en al mocht de beslissing van die vragen uitstekend toevertrouwd zijn aan elk afzonderlijk lid, nog zou het geheele college daartoe zeer zeker onbevoegd zijn. Te recht heeft zich het openbaar gezag dan ook altijd aan het spellingstelsel gehouden, dat in 1804 bij besluit van het Staatsbewind ingevoerd en, op weinige uitzonderingen na, door onze landgenooten algemeen aangenomen was. In den laatsten tijd, toen de dringende behoefte aan eene herziening der spelregelen meer en meer gevoeld en erkend werd, is nevens het oude stelsel, dat naar Siegenbeek genoemd wordt, de spelregeling in gebruik gekomen, die door de Redactie van het Nederlandsch Woordenboek, na zorgvuldig onderzoek en beraad, is vastgesteld. De verbeteringen, door haar in de spelling aangebracht, zijn door een groot aantal onzer letterkundigen aangenomen, en worden thans in het onderwijs op de meeste scholen gevolgd. Van de vrijheid om naar eigen inzicht te spellen, maken slechts enkele taalkenners en schrijvers gebruik. In den regel volgt men een der beide bestaande stelsels: het oude van Siegenbeek, of het herziene van het Woordenboek. Voor het groote publiek, dat geen tijd noch bevoegdheid heeft om over dergelijke zaken te oordeelen, en in het onderwijs, waar eenheid behoort te bestaan, is dit ook het meest aan te bevelen. Misschien komt eenmaal de tijd, dat ook onze Regeering de meer | |
[pagina 40]
| |
en meer doordringende nieuwe spelregeling zal aannemen, en dat de gemeentebesturen zich daarbij zullen aansluiten. Maar hetzij men daartoe overga, of bij het oude blijve, altijd zal men het stelsel, dat men volgt, in zijn geheel volgen, zonder afwijking in bijzondere punten, wier beoordeeling niet op den weg ligt van het openbaar gezag. Om nu op Leiden terug te komen, in beide spelregelingen, de oude zoowel als de nieuwe, wordt die naam met ei geschreven. Wat de nieuwe spelling betreft, behoef ik dit niet op te merken. Daarvan sta ik als een levend getuige voor u. Maar ook Siegenbeek schreef Leiden voor. 't Is waar, in de Verhandeling van 1804 had hij niet opzetttelijk over plaatsnamen gesproken en dus ook deze vraag onbeslist gelaten, ofschoon in zijne geheele verhandeling duidelijk doorstraalt, dat hij op de namen der plaatsen dezelfde regelen als op de gemeene naamwoorden toepaste. Misschien omdat hij geen uitdrukkelijk voorschrift had gegeven, bleven velen, die anders zijne spelling volgden, bij de oude gewoonte en gingen voort Leyden te schrijven. Toen echter kwam Siegenbeek er tegen op, in de Voorrede voor de latere uitgaven zijner Geslachtlijst, en verklaarde bepaaldelijk, dat hij het schrijven van Leiden aanbeval. Dat die spelling de ware was, stond bij hem vast. Ieder, die hem van nabij gekend heeft, weet, hoe de anders zoo zachtmoedige hoogleeraar op dit punt warm kon worden. Vooral het gevaar, dat de spelling Leyden zoo licht aanleiding gaf tot het ongerijmde Leijden, dat te recht een gruwel in zijne oogen was, maakte hem van de ey afkeerig en bewoog hem de ei aan te bevelen. Vreemd is het inderdaad, dat men, de spelling van | |
[pagina 41]
| |
Siegenbeek in haar geheel aannemende, alleen in dit ééne punt bleef afwijken. Die afwijking is door niets gerechtvaardigd. Voor onze Hooge Regeering, die het besluit van het Staatsbewind nog altijd handhaaft en de spelling van Siegenbeek aan hare ambtenaren voorschrijft, is het schrijven van Leiden bepaald verbindend. Toch is zij daarin verre van consequent. Het eene departement schrijft ei, het andere ey. Ook de verschillende afdeelingen van een zelfde departement handelen niet gelijk. In de brieven der Vijfde afdeeling van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken heb ik nooit anders dan Leiden gevonden; in andere afdeelingen wordt niet zelden Leyden geschreven. Ook het Gemeentebestuur onzer stad heeft de spelling van Siegenbeek aangenomen en blijft die getrouw volgen. Nooit is, òf door het dagelijksch bestuur, òf door den Gemeenteraad, een besluit genomen of zelfs een voorstel gedaan, om in dit ééne punt, de schrijfwijze van den naam onzer stad betreffende, de voorschriften van Siegenbeek te verloochenen. Ook voor ons Gemeentebestuur is dus het schrijven van Leiden eene verplichting, dat van Leyden een misbruik, alleen aan oude sleur te wijten, maar in strijd met de spelregeling, die officieel is aangenomen. Maar al wilde het Lands- of Gemeentebestuur (om de pogingen, ter verbetering der nationale spelling aangewend, door hun voorbeeld te ondersteunen) zich met de herziene spelregelen van het Woordenboek vereenigen, ook dan zou de spelling van Leiden dezelfde blijven. Beide regelingen, de oude en de nieuwe, zijn hierin eenstemmig. Wie dus ééne van beide volgen wil, en geen gebruik wenscht te maken van de vrijheid om in enkele punten af te wijken, kan niet anders dan Leiden schrij- | |
[pagina 42]
| |
ven. Op het standpunt der Regeering is geene andere keuze mogelijk. 2o. Het behoud der ey zou alleen dan te verdedigen zijn, wanneer die spelling op wetenschappelijke gronden als de ware moest worden aangemerkt. Het Gemeentebestuur zou kunnen zeggen: ‘Ja, wij volgen de spelling van Siegenbeek, maar in dit ééne punt niet, want in dit punt heeft Siegenbeek zich vergist; en den naam onzer eigen stad willen wij niet schrijven op iemands gezag, maar zooals die werkelijk behoort geschreven te worden.’ Is er dan eenige reden om de spelling Leyden als de ware aan te merken? Die vraag staat gelijk met eene andere, aldus luidende: Is er eene reden, om voor een naam eener stad of gemeente eene oude spelling te behouden, die anders in de taal verouderd is? Buiten twijfel moet die vraag ontkennend beantwoord worden. De regelen der aangenomen spelling zijn ook van toepassing op de eigennamen van plaatsen. Dat beginsel ligt in den aard der zaak en is in de practijk altijd erkend. Eene bijzondere en afwijkende schrijfwijze van eigennamen heeft geen grond dan bij persoonsnamen, vooral bij geslachtsnamen. Daar is eene eenvormige spelling, naar het algemeene orthographische stelsel, noch wenschelijk noch mogelijk. Het is - ik herhaal hier met enkele wijzigingen de woorden, die ik elders schreefGa naar voetnoot1 - het is een onvervreemdbaar recht van elk geslacht, de spelling van zijnen naam zoodanig te behouden, als die bij de invoering van den burgerlijken stand in ons vaderland voorgoed bepaald is geworden; waar eene ouderwetsche spel- | |
[pagina 43]
| |
ling van de oudheid van een geslacht getuigt, mag zij niet willekeurig worden uitgewischt; en het verschil van spelling zelf levert hier een uitstekend hulpmiddel ter onderscheiding van verschillende geslachten met gelijkluidende namen, als van Huydecoper en Huidekooper, Coster en Koster, of van Hofman of Smit, op 4 of 6 verschillende wijzen geschreven. Het is waar, ook hier blijven zekere algemeene regelen gelden, in den aard der taal gegrond, en is het nimmer te verschoonen, als men eene bepaalde wanspelling aanneemt. De hoofdregel is deze, dat de spelling van een geslachtsnaam in overeenstemming moet zijn met de schrijfwijze, die in eenig tijdvak der taal wettig bestaan heeft. Zoo kan men b.v. Van Maanen schrijven of Van der Straaten, maar ongeoorloofd zou het zijn Van Maaanen te schrijven, evenzeer als b.v. Van Koooten of Van Geeenen met alle taalwetten in strijd zou wezen. Zoo kan men Ruisch of Ruysch schrijven, want beide spellingen zijn eenmaal in gebruik geweest; maar in geen geval Ruijsch, Huijdecoper, Luijben of Meijlink, waar de naam met ui of met ei wordt uitgesproken; want uij en eij is ten allen tijde eene wanspelling geweest. Maar behoudens deze noodzakelijke beperking, is toch buiten twijfel de spelling der persoonsnamen geheel en al onafhankelijk van de regelen der hcdendaagsche orthographie. De redenen, die bij persoonsnamen voor deze uitzondering pleiten, zijn op plaatsnamen niet toepasselijk. Daar kan het behouden eener verouderde schrijfwijze voor niemand eenige waarde hebben. Eene stad behoeft hare oudheid niet te doen blijken door de spelling van haren naam. Die is van elders bekend genoeg, en blijkt op andere wijzen. Ons Leiden heeft waarlijk geen staart-i noodig, om hare aanspraak op eene eereplaats onder de | |
[pagina 44]
| |
oudste steden van ons vaderland te staven. Zij beroept zich op hare geschiedenis, zij wijst op de aloude gedenkteekenen, die zij bezit, en die vrij wat welsprekender van hare oudheid getuigen. Evenmin is het bij plaatsnamen gebruikelijk of raadzaam, gelijkluidende namen door verschil van spelling te onderscheiden. Steden, dorpen en gehuchten, die denzelfden naam dragen, worden gewoonlijk en beter onderscheiden door aanwijzing van het land of gewest, waarin zij gelegen zijn: Gent in België en Gent in Gelderland, Rozendaal in Gelderland en Rozendaal in Noord-Brabant. Er is dus inderdaad geene reden, om de regelen der spelling, die in de taal gevolgd worden, ook niet op plaatsnamen toe te passen. De ondervinding heeft hier sinds lang den waren weg aangewezen. De namen onzer steden en dorpen zijn van eeuw tot eeuw in uiterlijken vorm veranderd, naarmate de uitspraak zich wijzigde en de taal hare orthographische gewoonten in den loop der tijden verwisselde. Vooral de laatste eeuw was er getuige van, en terwijl nog voor een honderd jaren een aantal plaatsnamen naar de oude Hollandsche spelling werden geschreven, hebben verreweg de meeste, ja nagenoeg alle, het ouderwetsche gewaad allengs afgelegd, en het nieuwe kleed der hedendaagsche spelregelen aangenomen. Ja zelfs daar, waar het plaatselijk bestuur aan de oude spelling blijft vasthouden, heeft het gebruik zich reeds lang aan dat gezag onttrokken, en zonder bezwaar Coevorden en Culenborg in Koevorden en Kuilenburg, Velsen in Velzen herschapen. Ook in onze stad volgen de meeste ingezetenen de nieuwere spelling met ei, ondanks het voorbeeld van het Gemeentebestuur, dat nog altijd de verouderde ey handhaaft. En waarom zou men ook die antiquiteit | |
[pagina 45]
| |
bewaren, die noch historisch, noch taalkundig de allerminste waarde heeft? Niemand schrijft meer Haerlem, Naerden, of Harlinghen, of Groeninghe, of Campen, of Sevenaer, of Saenredam en Aemstelredam; niemand meer Muyden, Sluus of Sluys, noch Heylo: waarom dan alleen Leyden te behouden? Moet die spelling dienen om van de oudheid der stad te getuigen; welnu, dan verandere men ook de d weder in de aloude th, waarvoor zij in de plaats is getreden, en schrijve Leythen, op het gevaar af van onverstaanbaar te worden. Wil men op dien weg voortgaan, en de oude vormen onzer plaatsnamen hernemen, dan wacht ons menige verrassing. Dan moet men niet meer Haarlem schrijven of Vlaardingen en Medemblik, maar Heslem, Phladirtinga en Medemelacha; dan moet men Waspik in Waasbeek, Boekel in Bodekeloo, Beest in Besode, Zutfen in Zuidveen hervormen! Men ziet, dat streven leidt tot het ongerijmde. De namen van steden en dorpen veranderen met den tijd en volgen telkens de orthographie, zooals zich die allengs in de taal ontwikkelt. Zoo wordt ook bij andere beschaafde natiën gehandeld. In Frankrijk, Engeland en Duitschland, zoover mij bekend is, worden de plaatsnamen geheel naar de algemeene spelregelen geschreven; in Spanje is de nieuwe spelling van 1815 evenzeer op de geographische namen toegepast. Waarom zouden wij, die denzelfden regel hebben aangenomen, alleen voor de stad onzer inwoning eene willekeurige uitzondering maken? 3o. Wij zagen, dat de eenig denkbare reden om Leyden te schrijven zou moeten gelegen zijn in den wensch om door die verouderde spelling de oudheid der stad te doen uitkomen. Ik deed opmerken, dat die reden niet opgaat en nergens elders wordt toegepast. Ik wil ze echter eens aannemen, en zeggen: onze stad heeft er recht op, dat | |
[pagina 46]
| |
hare oudheid ook door de spelling van haren naam worde verkondigd. Maar eilieve, dan bereikt men, door Leyden te schrijven, juist het tegendeel van wat men bedoelt; want de ei is veel ouder dan de ey. De y, ofschoon reeds vroeger sporadisch verschijnende, is vooral in de 13de eeuw opgekomen, en eerst in de 14de gewoon geworden. Wat is dus de zin der spelling Leyden? Deze: ‘ziet gij wel, dat onze stad oud is, dat zij opklimt tot de 13de, misschien wel tot de 12de eeuw?’ ‘O,’ zou dan een Groninger antwoorden, ‘de onze is al van de 11de;’ en een Dortenaar: ‘de onze is van 1018;’ en een Haarlemmer: ‘de oorsprong van onze stad verliest zich in den nacht der tijden.’ En is dan Leiden werkelijk zulk een jonge stad, die niet hooger opklimt dan tot de 13de of 12de eeuw? Neen voorwaar, zij is zeker ouder dan Groningen en Dordrecht, zeker even oud als Haarlem, en, zoo zij werkelijk het Lugdunum Batavorum der Romeinen is, dan ligt haar oorsprong in den grijzen voortijd. Ziet, door de spelling met ey wil men de oudheid van Leiden doen blijken; maar juist daardoor verloochent men die; juist daardoor geeft men den schijn, alsof onze stad niet veel ouder zijn kon dan de 13de eeuw, en geeft eenige eeuwen van haar bestaan roekeloos prijs. Wil men dus werkelijk de spelling van de oudheid der stad doen getuigen, dan verwerpe men dat jongere inkruipsel, die ey van de latere middeleeuwen, en herstelle de echte en oorspronkelijke ei. Waar wij den naam onzer stad het vroegst vermeld vinden, in het register van de goederen der St.-Maartenskerk te Utrecht, dat omstreeks 960 is opgesteld, en waarvan wij twee afschriften uit de 12de eeuw bezittenGa naar voetnoot1, daar wordt die naam Leithon | |
[pagina 47]
| |
gespeld. In eene oorkonde van 1201 vindt men LeithenGa naar voetnoot1. Elders, 't is waar, komt reeds vroeg Leythen voorGa naar voetnoot2; maar de alleroudste spelling was ongetwijfeld Leithon, Leithen, want zóó, met ei, werd die klank niet alleen in het oudste Nederlandsch, in de Karolingsche psalmen uit de 9de eeuw, maar ook in het Oudhoogduitsch, ja zelfs reeds in het Gothisch geschreven. Die spelling is dan ook volkomen in overeenstemming met den oorsprong van den naam. Ik mag niet nalaten dien met een woord te verklaren. Ik spreek niet van Lugdunum. Zoo dat al dezelfde plaats is als Leiden, dezelfde naam kan 't in elk geval niet zijn: het verschil in de klinkers is te groot. Maar de oorsprong van Leithen is duidelijk. Men bedenke, dat de oudste vorm van den naam Leitha moet geweest zijn. Leithon, Leithen, Leiden, is daarvan de 3de naamval. Het is bekend, dat plaatsnamen veelal den vorm van den 3den naamval vertoonen, ten gevolge van de voorzetsels te, in en van, waarvan zij meestal vergezeld gaan, en die dien naamval vereischten. Zoo b.v. Groningen, Harlingen, Muiden, eertijds Groeninge, Harlinge, Mude; zoo Bloemendaal, Rozendaal, Venendaal, van (te) Bloemendale enz., verbogen naamval van het oorspronkelijke Bloemendal; zoo Rijsel, lat. Insula, fr. l'Ile, later Lille geschreven, bij ons voorheen ter IJsel, sedert verkeerd afgedeeld en in te Rijsel veranderd, enz. Leitha nu is eene blijkbare afleiding van het ww., dat gothisch leithan luidde, angels. lîthan, en gaan, voorbijgaan, ook varen beteekende, in 't Middelnederl. liden, waarvan nog | |
[pagina 48]
| |
ons geleden (voorbijgegaan, gepasseerd), overlijden (heengaan, sterven, fr. trépasser) en leiden, als bedr. ww., d.i. doen gaan, voeren. Leitha, oudhoogd. leita, leiti, stond in beteekenis met lat. ductus gelijk. Het Oudhoogd. kende o.a. inleita, inleiding, uzleiti, uitvaart, wazarleiti, waterleiding, heimleiti, het huiswaarts geleiden (eener bruid), d.i. de bruiloft, enz. (Graff, 2, 187). Leitha, leide was dus zooveel als (water)leiding, vaart, kanaal, in dezelfde toepassing als angels. lâdu, dat geheel aan ons leide beantwoordt en werkelijk in den zin van kanaal gebruikt werd (Ettmüller, 190). Leide was dus de natuurlijke benaming van een water, eene vaart. Men kent verschillende wateren, die met dien naam, Leede of Lee, worden aangeduid. Het riviertje, waaraan onze stad haren naam ontleende, was de Leede, die bij Warmond uit de Mare voortvloeide, om zich noordwaarts in het Haarlemmermeer te ontlasten. De naam Leitha, Leiden vertegenwoordigt dus eene afleiding van het oude ww. leithan, ons lijden, en eischt derhalve den klinker die ei of ee luidt, denzelfden, dien wij aantreffen in het ww. leiden, in neigen van nijgen, in reis, reizen, van rijzen, enz. Met al die woorden is alleen de spelling Leiden in overeenstemming. De slotsom van mijn betoog is dan: 1o hetzij men zich houdt aan de spelling van Siegenbeek, of die van het Woordenboek volgt, in beide gevallen is Leiden de aangewezen schrijfwijze; 2o er is volstrekt geene reden om in den naam onzer stad eene verouderde spelling te behouden; en 3o wil men aan de spelling der oudheid getrouw blijven en den oorspronkelijken naam bewaren, ook dan moet het ei zijn; de ey is slechts een tijdelijk inkruipsel van lateren tijd, dat sedert de 13de eeuw allengs de eeuwenheugende ei heeft verdrongen, maar in de 18de | |
[pagina 49]
| |
eeuw weder door de ei teruggedrongen werd. Sedert meer dan honderd jaren heeft de ei voorgoed hare rechten hernomen, en thans is zij voor altijd in onze spelling gevestigd. Ook Leiden behoort haren naam te handhaven in zijn alouden vorm, voor zooverre de uitspraak dit veroorlooft: niet Leyden dus, noch Leithen, maar Leiden. Ik eindig hier mijne beschouwingen, die zich uitsluitend bij de quaestie zelve bepalen. Mocht men in mijne overtuiging deelen, dan zij de vraag, in hoeverre zij invloed op de practijk zal hebben, overgelaten aan hen, wier oordeel hier te beslissen heeft. |