VIII.
Overeenkomstig het voorstel der Maandelijksche Vergadering wordt, zonder hoofdelijke stemming en onder herhaalde toejuichingen, besloten de bezoldiging van den Bibliothecaris van ƒ 300 op ƒ 400 te brengen.
Nadat al deze punten, in den beschrijvingsbrief vermeld, waren behandeld, erlangt de heer L.J. van Rhijn het woord, die nader terugkomt op de door hem in den aanvang der Vergadering ontwikkelde gedachte om namelijk aan het lezen der verschillende Verslagen minder tijd te besteden, en liever vraagpunten van actueel belang te behandelen,
De Voorzitter antwoordt den spreker, dat de toejuiching, welke men telkens bij het uitbrengen der verschillende Verslagen heeft vernomen, een bewijs is, dat een overgroot getal der Leden op het hooren dier Verslagen gesteld is, terwijl bovendien het tijdverlies, daardoor berokkend, wel zeer gering mag heeten. Voorts wijst de Voorzitter den Spreker op art. 17 der Wet, waarbij aan elk lid de bevoegdheid wordt gegeven om voorstellen te doen mits schriftelijke opgave vóór de Vergadering in Mei; hij noodigt hem uit om des verkiezende een voorstel in dien geest in te dienen.
Hierna vraagt Mr. J.A. Jolles het woord, die aan de Vergadering een in het breede toegelicht voorstel voorlegt om aan R. Bell, hoofdonderwijzer te Amsterdam en lid der Maatschappij, bij gelegenheid van zijne 50-jarige ambtsbediening, van harentwege een schriftelijk blijk van belangstelling te geven.