bepaling, vastgesteld bij de Wetten van 1772, is daaruit overgegaan in die van 1807 en 1835, en in stand gebleven tot in 1846. Eerst bij de Wet van 1847 is daarin verandering gebracht, en heeft de Maandelijksche Vergadering de keuze van den Voorzitter aan zich getrokken. Het komt den geachten Voorsteller voor, zoo al niet een inbreuk op het recht van de Jaarlijksche Vergadering, ten minste een inconsequentie te zijn, dat juist de hoofdpersoon der Maatschappij niet langer door die Vergadering benoemd werd. Hij acht het daarom alleszins billijk en rechtmatig te dien aanzien tot het oude gebruik terug te keeren: en dit kan, zonder aanmerkelijk bezwaar en zonder aan de van tijd tot tijd plaats hebbende afwisseling van Voorzitter, met geringe wijziging in de tegenwoordige Wetsbepalingen geschieden. Men voege in het derde Hoofdstuk Over het Bestuur, Art. 21, achter het woord ambtshalve in de Voorzitter. Men stelle Art. 23 in dezer voege:
Uit de Bestuursleden worden door de Jaarlijksche Vergadering de Voorzitter, de Secretaris en de Penningmeester voor den tijd van drie jaren benoemd.’
‘In Art. 24 verandere men het woordje vijf in vier, en stelle Art. 25 aldus:
De Voorzitter als zoodanig aftredende verlaat tevens het Bestuur. De Secretaris en de Penningmeester zijn telkens herkiesbaar. Voor beiden draagt de Maandelijksche Vergadering een tweetal voor.’
De Voorzitter zegt, dat het Bestuur deze veranderingen rijpelijk heeft overwogen, en verzoekt den heer Veth het praeadvies van het Bestuur mede te deelen. De heer Veth zegt, dat het Bestuur met genoegen dit nieuwe bewijs van belangstelling van den heer Bergman heeft ontvangen, en hem daarvoor bij deze dank zegt, maar dat