Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1868
(1868)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Verslag der Commissie benoemd tot onderzoek van het voorstel van den heer Mr. H.J. Koenen betreffende het uitschrijven eener prijsvraag voor een Historischen Atlas der Nederlandsche Overzeesche Bezittingen.In de Algemeene Vergadering onzer Maatschappij van het vorige jaar, is door den heer Koenen een voorstel gedaan, dat met reden groote opmerkzaamheid en belangstelling heeft opgewekt. Sedert de heer Mees zijn voortreffelijken Historischen Atlas van Nederland in het licht gaf, moest natuurlijk de wensch ontstaan om ook een soortgelijk werk te bezitten voor de Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, waarin men de vestiging en uitbreiding van Nederlandsche Koloniën in Oost en West en de verovering van grondgebied in andere werelddeelen door de Nederlanders op den voet kon volgen. Vooral zouden de Nederlandsche bezittingen in den Indischen Archipel, het hoofdtooneel van Nederlandsche koloniale geschiedenis en de hoofdzetel der Nederlandsche koloniale macht, op zulk een werk aanspraak mogen maken. Aan den beoefenaar der moeilijke en ingewikkelde geschiedenis van de vestiging der Nederlanders in die gewesten zou daardoor een allergewichtigst hulpmiddel geboden worden. Ofschoon nu de heer Mees ook dit gedeelte onzer geschie- | |
[pagina 76]
| |
denis niet heeft verwaarloosd, moest hij zich liever uit den aard der zaak tot de hoofdtrekken bepalen, daar een dieper indringen in de bijzonderheden een aantal kaarten vorderen zou veel grooter zelfs dan dat, waarop hij de geschiedenis onzer Nederlandsche gewesten aanschouwelijk heeft voorgesteld. Het voorstel van den heer Koenen had de strekking om in deze gaping te voorzien. Het heeft niets minder ten doel dan het uitschrijven eener prijsvraag voor een Historischen Atlas onzer Overzeesche Bezittingen. Omtrent het nuttige en wenschelijke van zoodanigen arbeid kan natuurlijk niet de geringste twijfel bestaan. Maar de Commissie aan wie uwe maandvergadering het uitbrengen van een praeadvies over dit voorstel heeft opgedragen, heeft zich vooral de vraag ter beantwoording gesteld, of dit werk, hetzij in het algemeen, hetzij met het oog op de krachten onzer Maatschappij, uitvoerbaar is te achten. Bij eenig nadenken moest men al aanstonds door den grooten omvang van den voorgestelden arbeid getroffen worden. De Nederlandsche Overzeesche bezittingen hebben zich uitgestrekt en strekken zich ten deele nog uit over Nieuw-Nederland, Guiana, Brazilië en een deel der West-Indische eilanden in Amerika, over de kust van Guinea en de Kaap de Goede Hoop in Afrika, over de kusten van Malabaar en Coromandel, Bengalen, Ceylon, het Maleisch Schiereiland en over schier alle deelen van den Indischen Archipel in Azië. Moesten ook die deelen van vreemde gewesten worden opgenomen, die door Nederlandsche ontdekkingsreizen zijn bekend geworden of waar Nederlandsche handelskantoren zijn gesticht, dan zou het werk een nog veel grooteren omvang ontvangen. Om de geschiedenis der Nederlandsche kolonisatie en verovering in al de genoemde landen naar behooren te kunnen vol- | |
[pagina 77]
| |
gen, zou voor ieder dezer gewesten afzondelijk eene grootere of kleinere reeks kaarten vereischt worden. Want de geschiedenis der Nederlandsche macht in al die gewesten is vol afwisseling geweest en heeft nu eens groote uitbreiding, dan belangrijke inkrimping ondergaan. Zulk een Historische Atlas zou dus een werk zijn van grooten omvang en dat vele jaren studie zou vereischen. Heeft de Historische Atlas van Nederland den heer Mees eene reeks van jaren bezig gehouden, ongetwijfeld zou een nog langer tijdperk gevorderd worden om een Historischen Atlas van de Nederlandsche Overzeesche bezittingen met gelijke naauwkeurigheid en uitvoerigheid samen te stellen. Reeds deze overweging is naar onze meening genoegzaam om te doen inzien, dat dit eene taak is van te grooten omvang en te groote moeilijkheid, dan dat zij voegzaam het onderwerp eener prijsuitschrijving door onze Maatschappij zou kunnen uitmaken. Ja het schijnt ons toe, dat zulk een werk te veel heterogene deelen bevat, dan dat men zou mogen aannemen, dat de krachten van een enkel persoon, al kon hij een geheel leven aan deze taak wijden, toereikend daarvoor zouden bevonden worden. Wij zouden dus in ieder geval beperking van het onderwerp moeten aanraden, en indien dit denkbeeld bijval mocht vinden, vooral op den Indischen Archipel wijzen, die met Suriname, eenige kleine eilanden in West-Indië en eenige punten op de kust van Guinea, thans alleen nog ons koloniale rijk uitmaakt, maar in dier voege dat de uitbreiding van ons gebied in dien Archipel ons, wat de uitgestrektheid onzer bezittingen betreft, rijkelijk voor het verlies van alle andere heeft schadeloos gesteld. Tot dusverre zijn wij uitgegaan van de onderstelling, dat een arbeid van dezen aard, beperkt tot den Indischen | |
[pagina 78]
| |
Archipel, die in ieder geval daarin de hoofdrol zou moeten vervullen, hoe omvattend en moeilijk ook, althans niet onmogelijk zou wezen, en dat zoowel de bronnen onzer koloniale geschiedenis genoegzaam toegankelijk zijn, als onze geographische kennis een toereikenden graad van ontwikkeling bereikt heeft, om voor zulk een werk de noodige bouwstoffen te leveren. Wie evenwel bekend is met de werken waarin onze koloniale geschiedenis is beschreven, en met de kaarten waarin onze geographische kennis van de bedoelde gewesten is nedergelegd, zal moeten erkennen dat wij zeer verre van dat standpunt verwijderd zijn. Wat de geschiedenis betreft heeft Jhr. Mr. J.K.J. de Jonge door zijn werk ‘De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oostindië’ een voortreffelijk begin gemaakt, maar dit werk loopt slechts over de jaren 1595 tot 1610, en waar dit ons verlaat zouden wij niet bij machte zijn een anderen geschiedschrijver aan te wijzen, wiens onderzoek een veiligen leiddraad bij de samenstelling van den Historischen Atlas zou kunnen opleveren. Valentijns werk, hoe uitgebreid en verdienstelijk ook, is toch fragmentarisch en vol gapingen, en wij mogen niet ontveinzen, dat geen der schrijvers die zijne taak hebben voortgesponnen zich door grondige en omvattende studie der bronnen op de hoogte heeft geplaatst om iets degelijks te leveren. Wij spreken niet van enkele monographieën over sommige belangrijke gebeurtenissen, maar deze zijn weinige in getal en doen ons meestal nog slechts te duidelijker inzien hoe gebrekkig onze kennis is, daar de heldere fakkel waardoor zij het licht over enkele feiten hebben doen opgaan, de omringende duisternis nog slechts te meer in het oog doet vallen. Eerst na het herstel van het Nederlandsch gezag in lndië vloeien de bronnen der geschiedenis ruim genoeg, om eene aanschouwelijke | |
[pagina 79]
| |
voorstelling van de uitbreiding van het Nederlandsch gezag door middel van kaarten mogelijk te maken. Wat het tijdvak der Oost-Indische Compagnie betreft zal vooraf de nauwkeurige kennis der geschiedenis zelve uit het stof der archieven moeten worden opgedolven, en wij vreezen dat nog eene lange reeks van jaren zal voorbijgaan, eer wij zeggen kunnen genoegzaam op de hoogte der gebeurtenissen te zijn, om aan de samenstelling van een Historischen Atlas te kunnen denken. En wat onze geographische kennis betreft, daarmede is het waarlijk niet veel beter gesteld. Alleen van het eiland Java, van een gedeelte van Sumatra en eenige kleine eilanden in den Molukschen Archipel bezitten wij kaarten, die op tamelijke nauwkeurigheid kunnen aanspraak maken; maar van al de overige deelen van Ned. Indië, van Borneo, van Celebes, van de Kleine Soundaeilanden, van het grootste gedeelte van den Molukschen Archipel, van den Riouw-Lingga Archipel zijn de kaarten zelfs in den Atlas van Ned. Indië van de heeren Melvill van Carnbee en Versteeg - zeker verreweg het beste wat wij bezitten - nog zeer gebrekkig, en kunnen zij voor een groot gedeelte op geene hoogere waarde dan die van figuratieve kaarten aanspraak maken. Een groot deel der Riouwsche eilanden, sommige gedeelten van Sumatra, Borneo en Celebes, Flores, het Sandelhout-eiland en vele andere kunnen nog bijna geheel als terra incognita beschouwd worden. Ofschoon wij dus hulde doen aan het denkbeeld van den geachten voorsteller en daarin de aanwijzing vinden van een doel, waardig dat naar zijne bereiking met de inspanning van veler krachten worde gestreefd, meenen wij op grond dezer overwegingen, dat van de bedoelde prijsuitschrijving geene goede vruchten zouden te wachten | |
[pagina 80]
| |
zijn, waarom wij de aanneming van het voorstel aan uwe vergadering niet mogen aanbevelen.
(was get.). P.J. Veth. L.A.J.W. Sloet. R. Fruin.
De heer Koenen zegt den heer Veth dank voor de zorg, door de Commissie aan het onderzoek van dit punt besteed; hij meent evenwel de aandacht op het belang van dit onderwerp te moeten vestigen, en al ziet hij af van de prijsvraag zoo algemeen als zij gesteld was, zoo licht hij zijne denkbeelden toe voor hetgeen hij met eenige beperking der vraag bereikbaar acht. Spr. wijst op den grond van beantwoording, gelegd door Bennet en van Wijk's prijsverhandeling over de ontdekkingsreizen der Nederlanders, waarvoor nog minder vooruit was gewerkt, en op een even moeilijke onderneming, namelijk de Atlas der christelijke zending van Grundemann, waarvan 3 afleveringen verschenen zijn; hij laat gaarne aan het Bestuur over op welke wijs de vraag zou moeten beperkt worden. De heer Veth maakt de opmerking, dat daardoor de zaak geheel veranderd wordt, en dat het slagen alsdan van den te kiezen vorm zal afhangen, maar dat de tijd voor de beantwoording zelfs van een gedeelte vrij lang zou gesteld moeten worden, daar men de koloniale geschiedenis nog eerst moet schrijven, omdat deze onbewerkt in de archieven ligt. Hij vreest, dat zelfs een schets nog gebrekkig en onvolledig zou uitvallen, want Bennet en van Wijk hadden uitgegeven reisjournalen ter hunner beschikking, evenzoo had men gegevens voor de zendingkaart, terwijl die voor de historische voorstelling van de Nederlandsche macht in de koloniën ontbreken, vooral | |
[pagina 81]
| |
voor het oudste gedeelte, omdat het Archief van de Oost-Indische Compagnie geheim was; eene daaruit eerst kort geleden door ons Medelid Leupe uitgegeven oude kaart van Celebes, was oneindig veel beter dan de groote van onze eeuw. Liever wenschte hij dus op de belangstelling in zulk een Atlas met nadruk te wijzen, en alle beoefenaren der koloniale geschiedenis op te wekken tot het aandragen der noodige bouwstoffen voor zulk een werk. De Voorzitter brengt daarop in rondvraag, of de Vergadering eene prijsvraag verlangt uit te schrijven voor een Historischen Atlas, welke dan nader beperkt in de volgende Jaarsvergadering juister zal worden gesteld. Met 43 tegen 15 stemmen verklaren zich de aanwezigen tegen het uitschrijven van zulk eene vraag, waarna de Voorzitter aan den heer Koenen en de Commissie den dank betuigt van de Vergadering voor de genomene moeite en op het licht wijst, dat reeds deze discussie over deze belangrijke zaak heeft verspreid. |
|