Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1868
(1868)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijVerslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde over het jaar 1867-1868.Het doet der Commissie voor Taal- en Letterkunde leed wederom te moeten berichten, dat zij geene aanleiding heeft gevonden tot het houden van vergaderingen, daar er zich geene onderwerpen voordeden, die eene opzettelijke overweging vereischten. Zij moet zich daarom thans alleen bepalen tot de mededeeling, uit welke leden zij bestaat. Door het vertrek van Dr. W. Bisschop naar Leeuwarden ontstond er eene vacature; aan de Maandel. Vergadering in December 1867 is ter verkiezing van een nieuw Lid | |
[pagina 64]
| |
in de opengevallen plaats een dubbeltal aangeboden, bestaande uit de Heeren: P.J. Veth en J. de Goeje. Eerstgenoemde is bij meerderheid van stemmen gekozen, en heeft later schriftelijk te kennen gegeven, dat hij de benoeming aanneemt. De Commissie heeft door het afsterven van Dr. L.A. te Winkel een treffend verlies geleden; zij onthoudt zich om de verdiensten van den waardigen overledene te schetsen, daar zijne nagedachtenis elders gehuldigd zal worden. Het zal de taak der Commissie zijn om aan de eerstvolgende Maandel. Vergadering ter verkiezing van een nieuw lid een dubbeltal aan te bieden. Zij bestaat thans uit de Heeren: M. de Vries, J.H.C. Kern, K.A.H.G.F. Sicherer en P.J. Veth. | |
Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde over het jaar 1867-1868.Mijne Heeren!
Nu ik voor de eerste maal geroepen ben namens uwe Commissie een kort verslag van hare werkzaamheden uit te brengen verheugt het mij te kunnen aanvangen met de verzekering, dat zij hare taak onafgebroken heeft voortgezet, terwijl hare zeven bijeenkomsten geheel gewijd waren aan de behandeling van belangrijke onderwerpen. Zij begon met in October zich op nieuw te constitueeren door tot voorzitter te kiezen Prof. de Wal, in plaats | |
[pagina 65]
| |
van het aftredend lid Dr. Janssen, en tot secretaris den heer Rogge in plaats van Dr. Schotel, die deze betrekking sedert vijf jaren met nauwgezetheid had waargenomen, maar thans verlangde door een ander vervangen te worden. Aan de maandvergadering werd, tot keuze van een gewoon lid, een tweetal voorgesteld, bestaande uit de heeren Mr. L.A.J.W. Sloet van de Beele en Dr. W.N. du Rieu, toegevoegd lid, waaruit de eerste werd gekozen. Uwe Commissie bestaat thans uit de leden: de Wal, Janssen, Schotel, Sloet van de Beele en den ondergeteekende, en uit de toegevoegde leden: Bodel Nijenhuis, Fruin, Rammelman Elsevier, du Rieu, en Tiele. Uwe Commissie heeft zich natuurlijk in de eerste plaats bezig gehouden met den Index Epistolographorum Neerlandicorum, waarmede zij in 1866 een begin had gemaakt, en met de Beschrijving van de bronnen voor onze Nederlandsche geschiedenis tot aan het jaar 1590, van welken arbeid in haar laatste Verslag is gesproken. Wat dien Index betreft, kan zij U berichten, dat niet alleen de grootere collectiën, zooals van Erasmus, Grotius, Graevius, Gronovius, Scaliger, Vossius en anderen, zijn afgeschreven, maar reeds in chronologische orde geschikt. Ook een aantal kleinere collecties zijn op dezelfde wijze behandeld. De ondervinding leerde herhaaldelijk het groot gemak van dezen ofschoon op verre na nog niet voltooiden Index. Thans houdt zij zich bezig met het opzoeken en nazien van brieven-verzamelingen van vreemdelingen, waarin brieven van of aan Nederlanders kunnen voorkomen, en wel vooreerst van alle zoodanige epistolographen, die op de Academische Bibliotheek alhier voorhanden zijn. Dat zij hiermede niet zoo spoedig vorderen kon laat zich licht begrijpen uit den aard van het werk; er moeten honderde brieven ingezien worden, waarvan er geen en- | |
[pagina 66]
| |
kele wordt opgeteekend. Dit onderzoek hoopt zij stelselmatig voort te zetten, en wanneer zij ook dit gedeelte van haren arbeid volbracht zal hebben kan er eerst aan gedacht worden alle titels van brieven te verzamelen, die in tijdschriften, jaarboeken, programmen enz. verspreid zijn. Het is een werk van grooten omvang - de duizende afgeschreven titels vormen reeds een lijvig pak - waaraan onvermijdelijk vele onkosten verbonden zijn, doch tevens van onberekenbaar nut wanneer het voltooid mag heeten. De samenstelling van eene Bibliotheca Historica Neerlandica medii aevi is mede een eind gevorderd. De Middeleeuwsche schrijvers over onze geschiedenis zijn afgeschreven, zooals die op den index van PotthastGa naar voetnoot1 voorkomen, elk artikel op een afzonderlijk blad papier. Reeds waren deze bladen bij de leden rondgezonden, om voor een gedeelte door ieder verder afgewerkt en aangevuld te worden; reeds had Prof. de Wal een drietal artikelen, als proeve van bewerking, ter tafel gebracht, waaruit bleek van hoeveel belang het is eene vermeerderde en verbeterde uitgave van dit gedeelte van Potthast te leveren - toen door den Duitschen schrijver een supplement werd aangekondigd, waarvan de beschrijving natuurlijk moest afgewacht worden. Toen het dezer dage het licht zag, bleek ras, dat het voor ons doel slechts weinig bevatte. In het najaar zullen wij dit werk opnieuw ter hand nemen. Ook is uwe Commissie indachtig geweest dat het tijdstip nadert, waarop zij, overeenkomstig hare belofte, eene aanvulling voor het Repertorium moet geven. Het plan is al gemaakt en de werkzaamheden zijn zoodanig gere- | |
[pagina 67]
| |
geld, dat zij in de volgende vergaderingen dezen arbeid kan aanvangen. Zij vertrouwt dat dit supplement in 1870 ter perse zal kunnen gelegd worden. Bij de bespreking van de bronnen van onze middeleeuwsche geschiedenis werd vastgesteld, dat wij in onze Bibliotheca niet alleen de handschriften van uitgegeven kronieken en andere werken zouden vermelden, voor zoo verre wij die konden opsporen, maar dat wij tevens alle onuitgegeven bronnen zouden aanwijzen. Dit gaf den heer Sloet van de Beele aanleiding de nog onuitgegeven kroniek van van Bergen ter tafel te brengen, hem op zijn verzoek met de meeste welwillendheid toegezonden door den burgemeester van Nijmegen, alwaar dit stuk op het Stedelijk Archief berust. De heer Sloet had het handschrift vergeleken met de zoogenaamde kleine kroniek van van Bergen, door van Spaen uitgegeven, en deelde uit den inhoud een aantal bijzonderheden mede, waaruit bleek dat het wenschelijk zou zijn ook deze kroniek uit te geven. Daar van dit handschrift een paar oude afschriften bestaan, die not met het origineel vergeleken moeten worden, zoo heeft uwe Commissie omtrent deze zaak nog geene beslissing genomen. - In dienzelfden band worden nog een aantal merkwaardige Heiligen-levens aangetroffen, waaronder er zijn, die men van elders niet kent. Het zal wel geen betoog behoeven, dat de Vitae Sanctorum, in zooverre die op ons vaderland betrekking hebben, in onze Bibliotheca een voorname plaats zullen bekleeden. Derhalve is deze band ook in dit opzicht van eenig gewicht. Behoeft het gezegd te worden, dat er geene bijeenkomst plaats had of uwe Commissie vond stof tot het behandelen van allerlei historische en antiquarische onderwerpen. Nu eens werden er mededeelingen gedaan, die | |
[pagina 68]
| |
vaak discussieën uitlokten, dan weder leidden de vragen van sommige anderen tot onderzoek, waarvan de resultaten in onze notulen bewaard blijven. Gij verlangt niet dat ik U alles, wel dat ik U een en ander zal mededeelen. De heer Bodel toonde ons eene schets van het Slot Teylingen, ontvangen van den heer Eyck van Zuilichem, zooals het oorspronkelijk vermoedelijk geweest zal zijn. Het was eene cirkelvormige versterking, waarvan wij in onzen Leidschen burgt nog een laatste overblijfsel hebben. Hij vestigde de aandacht op een aan het Academisch Muntkabinet geschonken penning met den naam en het wapen van J. Schulte, burgemeester van Hamburg (geb. 1621, gest. 1697) aan de eene, en gebouwen met het randschrift ‘Concordi mente ligantur’ aan de andere zijde, waarschijnlijk eene voorstelling van gebouwen, die door hem hersteld werden. Hij deed ons ook kennis maken met een zeer zeldzaam werkje van Dr. C. Zumbag de KoesveltGa naar voetnoot1, over het schep- hef- of waterrad, en eene Fransche vertaling van dit geschrift, beide te Leiden uitgegeven. Eindelijk bracht hij op onze laatste bijeenkomst eene portefeuille ter tafel, bevattende uit zijne rijke verzameling eenige merkwaardige kaarten en oude en nieuwere prenten betreffende den Slag bij Heiligerlee. De heer Sloet van de Beele bepaalde onze aandacht telkens bij eenig punt uit onze middeleeuwsche geschiedenis. Onder anderen maakte hij ons opmerkzaam op een belangrijk handschrift berustende op de Academische Bibliotheek alhier. Het bevat den oudsten tekst van het Vita St. Ludgeri. Wij verwijzen hiervoor naar onze Mededeelingen. De heer Schotel deelde ons nu en dan iets mede van | |
[pagina 69]
| |
hetgeen hij op den weg zijner studieën had ontdekt. Uit zijne boekerij toonde hij ons de Opera Hrosvite van 1501 en een origineel charter van de abtdij van Rhijnsburg van 1199. Wat het eerste betreft, sedert de verschijning van dit werk is er in Duitschland veel over geschreven. Zelfs bestaan daarvan afzonderlijke monographieën, en nog onlangs werd het besproken door Aschbach in een artikel getiteld: ‘Roswitha und Conrad Celtes’ in de Sitzungsberichten der Kaiserl. Akademie der Wissenschaften zu Wien Bd. lvi. bl. 1. 1867. Jaren geleden hebben Prof. de Wal en Dr. Schotel er over gehandeld in de Konst- en Letterbode van 17 Sept. en 19 Nov. 1841. - Ook kwam de heer Schotel nog eens terug op de zoogenaamde dissertatie van GoetheGa naar voetnoot1, waarvan hij reeds in de Konst en Letterbode van 20 Dec. 1839 een en ander had medegedeeld. Dit boekje was dezer dagen in Duitschland weder ter sprake gebracht. Dr. Schotel had nu ontdekt dat het stuk al in 1681 uitgegeven en door een Nederlander opgesteld was. Onze Mededeelingen zullen U ook hierover nader kunnen inlichten. De heer Rammelman Elsevier besprak meermalen een of ander onderwerp naar aanleiding van hetgeen hem op het stedelijk archief was voorgekomen. Zoo vernamen wij van hem verschillende onbekende bijzonderheden over Lucas van Leyden, over den bouw van de Hooglandsche kerk alhier en andere meer plaatselijke aangelegenheden. De heer Janssen toonde ons eene aflevering van de Dictionnaire archéologique de la Gaule, een prachtwerk, | |
[pagina 70]
| |
dat met de meeste zorg wordt gedrukt op de Keizerlijke drukkerij te Parijs, en lichtte het bekende zoogenaamde Runen-opschrift, aan den Potomac ontdekt, nader toe uit een uitvoerig schrijven van ons buitenlandsch Lid Dr. Burman Becker te Kopenhagen. De Secretaris uwer Commissie bracht een aantal onuitgegeven brieven van Willem van Oldenbarnevelt aan H. de Groot ter tafel, aanwezig op de bibliotheken van de Leidsche Academie en van de Remonstrantsche gemeenten te Rotterdam en Amsterdam. Hij deelde nog een merkwaardig schrijven mede van J. l'Hermite te Antwerpen, gevonden in het synodaal archief. Ze zullen in onze Mededeelingen worden opgenomen. Ten bewijze dat uwe Commissie geene gelegenheid ongebruikt laat voorbijgaan om te doen wat op haren weg ligt, meen ik alleen nog het volgende te moeten vermelden. In het laatste Jahresbericht van het Gesellschaft für nützliche Forschungen te Trier werd eene oorkonde medegedeeld, onmiddelijk betrekking hebbende op ons land. Het bleek echter dat deze tekst niet zoo zuiver was als die in het Charterboek, door de Koninklijke Academie uitgegeven (No. 85. blz. 54). Wij hebben gemeend hierop de aandacht te moeten vestigen van onze Duitsche Zustervereeniging. - Ernst, de uitgever van de Histoire du Limbourg, heeft eene memorie opgesteld over de oude Geldersche Graven, die echter, hoewel voor de uitgave bestemd, nooit het licht zag. Wij hebben pogingen in het werk gesteld om deze schriftelijke nalatenschap terug te vinden. - Ditzelfde hebben wij gedaan ten aanzien van een leven van Ernestus Brinck, door wijlen Jhr. F.A. Ridder van Rappard nagelaten. Wij kunnen U berichten, dat zijne erven voornemens zijn deze biographie uit te geven. | |
[pagina 71]
| |
Wij vertrouwen dat dit kort Verslag U de overtuiging zal hebben gegeven, dat uwe Commissie steeds voortgaat met de bevordering van de studie onzer Nederlandsche geschiedenis. Zij rekent dan ook op uwe welwillende medewerking, wanneer zij uwe hulp zal behoeven om hare plannen te verwezenlijken.
Juni 1868. H.C. Rogge. Secretaris. |
|