Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1867
(1867)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Verslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde over het jaar 1866-1867.Door het aftreden van Ds. F.H.G. van Iterson ontstond eene vacature; aan de Maandelijksche Vergadering van 1866 is ter verkiezing van een nieuw Lid in de opengevallen plaats een dubbeltal aangeboden, bestaande uit de Heeren Prof. H. Kern en J. de Goeje. Eerstgenoemde is bij meerderheid van stemmen gekozen, en heeft, ter vergadering tegenwoordig, de benoeming aangenomen. De Commissie heeft derhalve gedurende dit jaar bestaan uit de Heeren: M. de Vries, Voorzitter, L.A. te Winkel, K.A.X.G.F. Sicherer, H. Kern en W. Bisschop, Secretaris; zij heeft evenwel geen bijeenkomsten gehouden. | |
[pagina 26]
| |
Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde over het jaar 1866-1867.Mijne Heeren,
Uwe Commissie heeft zich dit jaar zeven maal vereenigd. Wat haar personeel betreft, trad de heer Elsevier, volgens zijn beurt af, en uit een dubbeltal, bestaande uit de heeren Fruin en Tiele, werd door de Maandelijksche Vergadering van October de eerstgenoemde in zijn plaats gekozen. De Commissie benoemde tot toegevoegde leden de heeren Elsevier en Tiele en herkoos den heer Janssen tot President en mij tot Secretaris; de Commissie, bestaat derhalve thans uit de heeren Janssen, de Wal, Rogge, Fruin, Bodel Nijenhuis, du Rieu, Elsevier, Tiele en den ondergeteekende. In hare eerste bijeenkomsten wijdde de Commissie nog eenige uren aan de U bekendeGa naar voetnoot1 Informatie op het stuk der Verponding, dat nu reeds in druk aan alle de leden is toegezonden. Vervolgens hield zij zich bezig met den Index EpistolographorumGa naar voetnoot2. Zij verheugt zich U te mogen mededeelen dat reeds eenige duizenden titels uit de grootere collecties, - zoo als die van Burman, Erasmus, à Limborg, Lipsius, Vossius - door hare bemoeijing, zijn afgeschreven en geschikt; zij hoopt in hare volgende bijeenkomsten zich verder aan dezen arbeid te wijden. In een der Vergaderingen vestigde een der leden de aandacht der Commissie op het gemis eener Bibliographie | |
[pagina 27]
| |
van Nederlandsche Geschiedschrijvers, wel door Mr. de Wind aangevangen, doch niet voltooid, en, naar zijn ontworpen plan, moeijelijk te voltooijen. De Commissie, overtuigd van het groot belang eener zoodanige Bibliographie voor de beoefening onzer geschiedenis, was gansch niet ongezind later, maar alsdan naar een ander plan dan dat des heeren de Wind, die taak te aanvaarden. Thans wordt zij echter door andere werkzaamheden verhinderd de handen aan dit omvangrijke werk te slaan. Ondertusschen is men begonnen met een proeve om de bronnen van onze geschiedenis tot aan het jaar 1500, voor zoo ver zij in het werk van A. Potthast Bibliotheca Historica Medii Aevi, Berlin 1862, zijn behandeld, bij te werken. Mag men hiermede naar wensch slagen, dan zou eene bibliographie van de volgende tijdvakken zich zeer goed daar bij aansluiten. Een ander voorwerp van overweging Uwer Commissie was de zegel-verzameling der Maatschappij; de heer Janssen vestigde, naar aanleiding van een brief van Mr. H.J. Koenen, er bij hernieuwing hare aandacht op en stelde voor eene subcommissie te benoemen tot het opnemen van den staat en het beoordeelen der waarde dezer verzameling, en naar mate de uitslag van dit onderzoek zou zijn, de Maandelijksche Vergadering een voorstel te doen òf om haar aan te houden en pogingen aan te wenden om haar uit te breiden, òf, bij minder voldoende uitkomst, ze met deze of gene andere verzameling te vereenigen. De heer Elsevier en Uw Secretaris lieten zich de keuze tot leden der Commissie welgevallen en zullen in de eerstkomende Commissie-vergadering haar rapport uitbrengen. In een harer jongste bijeenkomsten vestigde de Commissie op nieuw hare aandacht op het Repertorium van schrijvers over onze koloniën in de Oost en West, waar- | |
[pagina 28]
| |
over zij reeds vroeger bouwstoffen verzameld en aan den heer Hooykaas, te 's Hage, die er de bewerking van op zich had genomen, toegezonden had. Op verzoek der Commissie trad de heer Janssen met den heer Hooykaas, die sedert geruimen tijd niets van zich liet hooren, in briefwisseling, en ik verblijde mij U te mogen mededeelen, dat de laatstgemelde, zich naar een uitgebreider plan dan hij zich aanvankelijk had voorgesteld, steeds met dezen arbeid bezig houdt, en wij dus ook dit repertorium weldra hopen te bezitten. De tijd die de Commissie van haren hoofdarbeid restte, gedoogde naauwlijks dat zij zich, gelijk in vroeger jaren, met werkzaamheden van ondergeschikt belang kon bezig houden, en toch was er geene vergadering, waarin geen kleindere wetenschappelijke mededeelingen werden gedaan, zeldzame of belangrijke geschriften, brievenGa naar voetnoot1, penningen enz. werden ter tafel gebragt, terwijl zij tevens gaarne het hare toebragt om historische en letterkundige ondernemingen, voor zoo ver die in haar handen vielen, te bevorderen. Tot de wetenschappelijke mededeelingen behoorde die van Prof. Fruin over eenige nog onuitgegeven brieven van Marnix van St. Aldegonde, door hem op 's Rijks Archief gevonden en hierachter Mededeelingen No. 1, afgedrukt. Hy lichtte ze toe uit de Resolutiën der Staten Generaal en betuigde ten slotte dat de aanstelling van Marnix tot bezoldigd vertaler van den Bijbel meer nog het beloonen | |
[pagina 29]
| |
van vroeger door hem bewezen diensten bedoelde dan het verkrijgen van een betere overzetting, waarom het den Kerkelijken te doen was. En hiermede eindig ik mijn Verslag, is het minder uitvoerig dan in vorige jaren; wij hopen dat de inhoud niet minder voldoende zal wezen tot overtuiging dat Uwe Commissie zich beijverd heeft, om, wij gebruiken (met een kleine verandering) de woorden van Cornelis van Someren aan Johannes van Beverwijk, toen hij dezen zijn oratio in obitum Guil. de Beveren zond ‘te bewijzen dat (de Maatschappij van Letterkunde) niet een schoone sterile maar een oude en vruchtbaerende boom is, geplant in onsen Nederlandschen hof, tot verlustigingh van vele die smaeck vinden in diergelycke ooft’.
G.D.J. Schotel, Secretaris. |
|