Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1866
(1866)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
IX. Brief van Maria van Reigersbergh aan Huig de Groot. Door H.C. Rogge.Onder de handschriften van de Academische Bibliotheek te Leiden is een klein pakket, dat een aantal brieven bevat, aan Huig de Groot door zijne naaste betrekkingen geschreven. Het is afkomstig uit de collectie van Papenbroeck (Pap. 3, involucrum in folio). De inhoud werd door den hoogleeraar J. Geel (Catal. librorum manuscript. No. 942) niet nader omschreven. De volgende brief van Maria van Reigersbergh, die aan de aandacht van de HH. Vollenhoven en Schotel ontging, lag in dit pakket verscholen. Hij moet ingevoegd worden tusschen No. XXII en XXIII van de Brieven van Maria van Reigersbergh. Zij schreef deze regelen achter een kort Latijnsch briefje van Willem de Groot: ‘Alderliefste. Dezen sal wat kort vallen, overmidts ick terstondt naer Keenenburgh reis. Gister avondt ben tot neef Vosberge ten eeten gheweest, hebbe daer verstaen dat de prins morgen optreckt, ofte uterlyc overmorgen, dan waer heen en weet men niet. Ick vraghdent aen | |
[pagina 155]
| |
Vosberge, die zeide dat sekredt was. Dat Breeda belegert is heeft mijn broeder hier boven gheschreven. Hier beneffens sende ick uE. het gedruckte briefken van het tgene in Westindien gepasseert is. UE. sal de naeste brieven op Zeelandt gelieven te senden, want ick meen binnen thien ofte twaelf dagen derrewaert te gaenGa naar voetnoot1. Ick verwondere my van het tgene daer passeert. Ick meen uE. wederom de kennisse met de graef van Schombergen sult soucken te vernieuwen. Ick hoope dat monsieur CampengniGa naar voetnoot2 ende aenderen zoo veel te weege sullen brengen, dat uE. zijn pentioen sal houden. UE. en schrijft my niet met allen van monsieur Baeuklert, oft hy noch in credit is ofte niet. Ick en hebben noch niet connen vernemen dat Aertsen by den ambassadeur gheweest is. Vosberge en hy zijn zeer quade vrienden, overmidts het huylijck, de dochter is de bruidt met Steeland. My dunckt dat hy niet wel en heeft ghekoosen. Ick hebbe op neef de Bie versoght dat hy den ambassadeur eens zoude sonderen van uE. Van Carleton sal ick by ghelegenheyt met hem van sprecken. Wy waeren laest in diskours van uE. apologie; hy zeide, waer die niet ghemackt dat alles wel wesen zoude. Ick zeide dat, by aldien zy wat hadden willen doen, dat zy langh ghenogh tijdt ghehadt hebben om haer te bedincken, en by aldyen zy wat doen willen, dat zy het voor mijnheer Hoogerbeets doen, dat hy geen apologie gemackt en heeft, dat dit maer diskoerssen en zijn. Voordts zeide ick, dat ick wel gheloofde, dat men de prins veel diets mackte, dat by aldyen hy het bouck van vooren | |
[pagina 156]
| |
tot achteren gheleesen hadde, dat hy hem verwonderen zoude, dat een man, die men zoo veel quaedts ghedaen hadde, zoo zaght hadde konnen schriven. Waerop hy antwoorde, dat de prins soo quaedt op u niet en was als men wel meende. Ick zeide, oft hy quaed ofte goedt is, wy en begeeren van hem niet. Nicht Vosberge was saterdach den vollen naermiddagh by my; wy spraecken veel van de regieringe. Ick zie wel, dat zy het naer haer zin niet en hebben. Ick vraghde haer oft de prins nu naer zijn zin hadde; zy zeide dat hy niet al goedt en vondt datter gheschiedt, dat hy het wel gaeren anders zaghe. Duik en wort van niemant gheestimert, het is een snapperken zonder beleidt. Aertsen ende MarketGa naar voetnoot1 en zijn geen vrienden. MuisGa naar voetnoot2 tydt is te Mey wt, of hy ergens aenders commen sal en weet men niet. BruinincGa naar voetnoot3 ende van SantensGa naar voetnoot4 tijdt is meede te Mei wt De raedtheer Kasenbroedt heeft van dage by my ghesonden om my te gast te noeden, ende alsoo ick zeide dat ick van huys ginch zondt hy noch eens, en begeerde ick een dach stellen zoude, het waer middach ofte avondt, want ick eens bij hem most eeten. My is tot diversche mael van Contraremonstranten ghevraght oft wy hier wederom commen woenen. Van ons goedt meen ick, byaldien wy het wilde redimeeren, ghelijck de aenderen ghedaen hebben, dat wy het wel om een kleine penninck zoude connen krigen. De weduwe van den advokadt heeft wt- | |
[pagina 157]
| |
koop ghedaen voor tnegentich dusent gulden, ende de weduwe van Ledenburgh voor zeven dusent gulden. De kinderen van Hoogerbeets prossedeeren noch om het privilege te moegen ghenieten; my dunckt dat wy best sullen doen en verwachten de wtkompts van haer prosses. Ick twijfele oft ick niet, te Rotterdam zijnde, de heeren en behoere aen te sprecken van onse gaeige, ten minste sal ick acte van diligentie ghethond hebben. Casson heeft by vader gheweest en heeft gheseidt, dat hy, zoo waerde (sic) wy Cornelis tot Stangerus willen besteden, dat hy der meede het opzight op wilt hebben. Men houdt zeeker dat het huylijck van prins Henderik gheslooten is. Hij heeft haer zeer veel fraejicheyt ghesonden tsedert zijn vertreck. Aen ons neefs affectie en moet uE. geenssins twijfelen, hy heeft u zeer lief, ende ick (sic) wederom in credit. Alle de werelt sprecktter wel van. Alle dingen zullen wel gaen, doet slechs u bestigheyd, ghy altijdt ghedaen hebt om u pantioen te moegen behouden. Offer nu een goedt ghetrou man ofte twee van verstandt en conscientie in de regieringe waer, daer de prins hem op vertrouwen mocht, hoe blijde zoude hy zijn. Adieu, ick moetter wt scheiden, zy is noch langer ghevallen als ik meende. Als uE. geen geldt meer en hebt mocht het geldt van Pieter ghebruckt. Ick hoope dat het wel met hem gaen sal. Hiermeede sal ick Godt bidden dat hy uE. wilt gheven, dat hy weet dat saligh is. Wt den Hage den tweeden September.
UE. huysvrouwe, Marie Reigersbergh.
A. monsieur Monsieur Grotius a Paris. |
|