Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1866
(1866)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Verslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde over het jaar 1865-1866.Door het aftreden van Prof. L.W.E. Rauwenhoff ontstond eene vacature; aan de Maandelijksche Vergadering van 7 October 1865 is ter verkiezing van een nieuw Lid in de plaats van den heer Rauwenhoff een dubbeltal aangeboden, bestaande uit de Heeren Dr. W. Bisschop en P. Bruyn. Eerstgenoemde is bij meerderheid van stemmen gekozen, en ter vergadering tegenwoordig heeft hij de benoeming aangenomen. De Commissie heeft derhalve gedurende dit jaar bestaan uit de Heeren: M. de Vries, F.H.G. van Iterson, L.A. te Winkel, K.A.X.G.F. Sicherer en W. Bisschop, maar heeft geene aanleiding gevonden tot het houden van vergaderingen, daar zich geene onderwerpen voordeden, die eene opzettelijke overweging vereischten. | |
[pagina 27]
| |
Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde over het jaar 1865-1866.Mijne Heeren,
De Commissie van Geschied- en Oudheidkunde hield in het afgeloopen jaar, van October tot Mei geregeld hare vergaderingen. In de eerste werden de President Dr. Janssen en de Secretaris eenstemmig herkozen en werd Prof. de Wal, in plaats van Dr. Du Rieu, tot gewoon en de laatste tot toegevoegd Lid benoemd. In de eerste bijeenkomsten hielden wij ons bezig met het Register der Dissertaties en Oraties en met het Journaal van de Enquête voor de Verponding van 1514. Het eerstgenoemde is reeds afgedrukt en naar wij hopen door u gezien. In onze Vergaderingen was het plan beraamd, waren de bouwstoffen verzameld en geschikt, waarna Dr. Du Rieu zich wel met de verdere redactie heeft willen belasten. Even bereidwillig als deze die taak op zich nam, voldeed Prof. Fruin aan het verzoek der Commissie om de uitgave der Enquête op zich te nemen. De uitgebreidheid van het werk, de vergelijking met het min duidelijke schrift, en de zorg, die de vervaardiging der Registers vereischt, zijn oorzaak dat wij u slechts een groot deel van het afgedrukte werk kunnen aanbieden. Het geheel zal na de gewone academische vacantie voltooid zijn. Overtuigd van het nut der Repertoriën, dat door schier dagelijksche ondervinding werd bevestigd, leende de Commissie gewillig het oor aan het voorstel van den heer Rogge om een dergelijken Index van de Nederlandsche Epistolographi te vervaardigen. Ik zoude uw geduld op een te zware proef te stellen, indien ik u de discussiën | |
[pagina 28]
| |
mededeelde, die er gevoerd werden vóór wij een uitvoerbaar plan konden ontwerpen. Evenals bij de zamenstelling der vorige Repertoriën, waren de wijze van bewerking en de verzameling der bouwstoffen de klippen, die ons de grootste moeijelijkheid baarden, doch beide meenen wij thans te boven gekomen te zijn, en wij hopen onze eerste bijeenkomsten van het volgend Academie-jaar aan den Index Epistolographorum te wijden. Ofschoon de Repertoriën en de Enquête een groot deel van onzen tijd vorderden, verzuimden wij echter geenszins notitie te nemen van het merkwaardigste, dat er op het gebied der Geschied- en Oudheidkunde voorviel, en elkander die mededeelingen te doen, welke wij in het belang dezer wetenschappen achtten. Zoo gaf Prof. Fruin verslag van de door de Academische bibliotheek aangekochte Commentaries of Sir Francis Veere, in 1657 te Cambridge uitgegeven. Zij bevatten min of meer uitvoerige aanteekeningen betreffende de krijgsbedrijven, hier te lande door den Engelschen bevelhebber bijgewoond. Een der belangrijkste is de beschrijving van den slag bij Nieuwpoort, die reeds aan onze geschiedschrijvers bekend was geworden uit de Fransche overzetting er van, welke Dr. A. van Poot in het 4de deel der Authentieke Stukken op bor's Nederlandsche oorlogen heeft laten afdrukken. Volgens Prof. Fruin zou die vertaling afkomstig zijn van Huygens, die het originele stuk in handschrift bij een der aanverwanten van Veere gevonden en ten behoeve zijner vrienden in Holland zal overgezet hebben. Waarschijnlijk heeft de Geschiedschrijver Hooft een afschrift er van bekomen en dat met een aanteekening van J. Wijts vermeerderd, en is naar dat exemplaar de uitgave van van Poot bezorgd. Het was ook Prof. Fruin die de aandacht der Commissie | |
[pagina 29]
| |
vestigde op een werkje van Aldegonde over de Beeldstormerij, voorkomende onder de manuscripten van den Hoogleeraar Tijdeman, onlangs te 's Hage voor ƒ 500 in commissie door den Utrechtschen boekhandelaar Kemink gekocht. Het was op voorstel van Prof. Fruin, dat de Commissie zich tot het Bestuur der Maatschappij wendde, met verzoek door den heer Kemink aan den eigenaar verlof te vragen het te mogen uitgeven. Later vernam de Commissie dat de eigenaar een zijner letterkundige vrienden met de uitgaaf wenschte te belasten. Bij een andere gelegenheid onderhield genoemde Hoogleeraar de Commissie over een door de Groot geschreven stuk, door hem in een bundel van mss. der Remonstrantsche kerk te Amsterdam ontdekt, getiteld: Memorie van mijne Intentien ende mijne Bejegeningen. Een uittreksel is hierachter opgenomen als No. VII der Mededeelingen. Eindelijk bragt Prof. Fruin nog ter tafel een onuitgegeven Levensberigt van Mr. Floris Oem van Wijngaerden, den bekenden pensionaris van Dordrecht; dit stuk kwam aan de Leden zoo belangrijk voor, dat het in de Mededeelingen kon worden opgenomen (No VIII). De heer Rogge, die zich met het catalogiseren van de mss. brieven der Remonstrantsche kerk onledig houdt, onderhield de Commissie meer dan eenmaal over die belangrijke collectie. Daartoe behoort o.a. een aanzienlijke verzameling brieven van N. van Reigersbergh aan H. de Groot, 250 in getal, meerendeels ongedrukt, loopende over de jaren 1621 tot 1645; uit de jaren 1624-1626, 1630, 1632-1634 zijn er geen aanwezig; doch onder de hss. der Remonstrantsche Bibliotheek te Rotterdam vond de heer Rogge er nog 19 van 1625. Hij hoopte later nog meerdere ter verdere completering der verzameling | |
[pagina 30]
| |
te ontdekken. Later bragt hij de copij van een onuitgegeven brief van Nicolaas de Velge en een dito van M. van Reigersbergh aan de Groot ter tafel, die als Mededeeling No. IX volgt. Van wege het bestuur werd in handen der Commissie gesteld, vooreerst de Inventaris der Nalatenschap van Prof. Bijnkershoek; dit stuk bevat de lijst der bezittingen van dien geleerde en werd in dank aan den eigenaar, ons Medelid Mr. J.M. de Kempenaer te Arnhem, teruggezonden. Prof. de Wal nam evenwel hieruit aanleiding tot het mededeelen van eenige bijzonderheden, omtrent de letterkundige nalatenschap van Bijnkershoek. Wij plaatsen ze hier evenwel niet, daar een Academisch Proefschrift over dien rechtsgeleerde weldra het licht zal zien. Vervolgens kwam in behandeling eene bijdrage van onzen Bibliothecaris, Dr. Bisschop, over de Academische Lijkredenen, die onder de Mededeelingen is geplaatst als No. II, - alsook eene verhandeling van Mr. W.P. Sautijn Kluit te Amsterdam, Lid der Maatschappij, over den Tulpenhandel. Het oordeel was, dat dit opstel ook na den arbeid van den Weleerw. heer Tijdeman te Rozendaal over dien handel, belangrijk genoeg was om te worden opgenomen onder de Mededeelingen (No. I). Bij die gelegenheid vestigde ons Medelid Rogge de aandacht der Commissie op een album met keurig geteekende tulpen uit die dagen, met opgaaf der namen en prijzen, toen daarvoor gegeven; dit album was op de Delftsche Tentoonstelling geweest; het bleek, dat meer zulke kunststukken bestaan, waarvan de Baron van Heemstra, Lid der Maatschappij alhier, er een bezit in zijne rijke verzameling van oudheden. Mr. Bodel Nijenhuis deelde ons drie verhandelingen mede, één van wijlen den hoogleeraar M. Tijdeman over de Ana's, en twee andere van wijlen den hoogleeraar H.W. Tijdeman | |
[pagina 31]
| |
over R. Winwood. Allen waren vroeger in onze Maandelijksche Vergaderingen medegedeeld tusschen 1819 en 1850. Ze werden door hem aan de Bibliotheek onzer Maatschappij ten geschenke gegeven. Bij een andere gelegenheid onderhield hij de Commissie over zijne mss. aanteekeningen uit het album van den Remonstrantschen Predikant P. Cupus, in bezit van de familie Gevers. In de laatste bijeenkomst bragt dezelfde ter tafel een hem toegezonden en in de vorige maand verschenen Engelsch werk, door Henry Green, M.A., van Knutsford in Cheshire, uitgegeven te Londen 1866, groot 4o. getiteld: G. Whitney's Choice of Emblemes. A facsimile reprint. Edited by Henry Green M.A. with an introductory dissertation, essays literary and bibliographical, and explanatory notes, London, Chester, and Nantwich, 1866, 4o. Ik kan mij onthouden van de opgaaf van meerdere bijzonderheden dienaangaande, daar eene meer uitvoerige beschrijving van dit kostbaar werk te vinden is in den Nederlandschen Spectator van 26 Mei 1866. Het in de Nieuwspapieren verhaalde nopens eene nieuwe inventie van een mechanischen wagen gaf Jonkhr. Rammelman Elsevier aanleiding te spreken over het ten Raadhuize alhier berustende project van een zoodanigen wagen, reeds in 1740 door Matthias Conrad Pistor van Cassel, geprojecteerd of gefabriceerd. In een volgende bijeenkomst bragt hij het project zelve ter tafel. Dat diergelijke wagens nog vroeger bestonden blijkt uit het medegedeelde van Mevrouw Storm, geb. van der Chijs, dat zij te Petersburg een door Czaar Peter vervaardigden mechanischen wagen had gezien. Hetzelfde Lid vestigde de aandacht der Commissie op een handschrift van ADR. Westphalen, getiteld Aanteekeningen van de verdronke lan- | |
[pagina 32]
| |
den tusschen de Helder en Texel, Beschrijving van het Graafschap Texel en veele Kennemerlandsche en Noord-Hollandsche dorpen en staaten. 4o. De Secretaris had het genoegen de Commissie eenige zeldzame boekskens voor te leggen zooals: ‘De Heylighe Spaensche inquisitie, met haer loosheyt, valscheyt ende arghelisten ontdect, wtgestelt ende in 't licht gebracht. Voorts met veel Exempelen wter oeffeninghe ende exercitie derselven genomen, als in eenen spiegel vertoont. Ende eyndelyck by een cleyn Martelaren boexken - also claer bewesen als den dach. Alles door Reynaldo Gonsalvo Montan. geschreven. Ende na eerst in onser Nederlantscher sprake door M. Maulumpertum Taphaea, een liefhebber der waerheyt overgheset, in 12o. Londen, bij J. Day 1569; met uitslaande houtsnede-plaat. Dit boekske is waarschijnlijk in 1566 gedrukt en onder het volk gestrooid om het afkeer van de Inquisitie in te boezemen; vroeger was dit exemplaar in bezit van Jacobus Koning (Cat. Dl. II, bl. 257, 258). ‘Destructie der heyligher kercken. Gheschiet eensdeels by den ouden ketters, ende sonderlinghe by den nieuwen Calvinisten van onsen tyden: in 't cort verhaelt. Het welck oock in 't eynde met veel schoone figuren betoont wort. Ghemaekt door f. Claudium de Sainctes, Theologyn tot Parys. Ende overgheset uit Françoys en Duytschen. Tot Loven. By Rutgheert Velpius en Ingelbosch, An. 1567 12o. met houtsn.’ ‘Een goet onderwys van die waerdicheyt, nutticheyt ende diepheyt der heyligher scrifturen ende hoe men die behoort te lesen ende verstaen ende ghebruycken om salich te worden’ z.p. of dr. De autheur onbekend. Cort bewys der dwalinghen, valschheden ende misbruyck, in die belijdinghe der Calvinisten menichfuldelyck verspreyt. | |
[pagina 33]
| |
In 't licht ghebracht by Franchois van den Velde, liefhebber der waerheyt. Ghedruckt tot Loven by JAC. Bogaerts in den Gulden Bijbel, Anno 1567, 12o. Cort onderwys teghen de Confessie der ministers enz. - Bij den E.H. Wilhelmus van der Lindt van Dordrecht, der H. Kercke Godts tot Ruremonde. Ghedruckt tot Loven by Jan Bogaerts in den Gulden Bijbel, Anno 1567, 12o.
Zie hier, mijne heeren, het een en ander uit onze notulen van Mei 1865 tot Mei 1866. Wij zouden deze opgave kunnen uitbreiden en vermeerderen, doch het voorgelezene acht ik voldoende om u te overtuigen, dat de bijeenkomsten uwer Commissie van Geschied- en Oudheidkunde niet geheel nutteloos zijn geweest.
Juni 1866. G.D.J. Schotel, Secretaris. |
|