andermaal overwogen, of de Algemeene Vergadering, tot de viering van het Eeuwfeest bestemd, nog in dit jaar zou gehouden worden. In de Maandelijksche Vergadering van 5 October heeft het Bestuur bij monde van den Voorzitter de vrees uitgesproken, dat bij het vergevorderde herfstseizoen slechts weinige Leden van elders zouden overkomen, en tevens in bedenking gegeven of het thans wel de geschikte tijd was tot eene feestelijke bijeenkomst, bij de herinnering aan zooveel treurigs, als waardoor zich de afgeloopen zomer gekenmerkt had. Om die redenen stelde het Bestuur voor, in dit jaar geene Algemeene Vergadering te houden, en de viering van het Eeuwfeest uit te stellen tot de Jaarlijksche Vergadering van 1867. Met algemeene stemmen is in dien zin besloten.
Dientengevolge heeft de Voorzitter vervolgens voorgesteld, in deze bijeenkomst de punten te behandelen, die in den Beschrijvingsbrief voor de Vergadering van 21 Juni waren opgenomen, in verband met de bedoeling van Art. 30 der Wet, dat aan de Maandelijksche Vergadering opdraagt, bij tusschentijds voorkomende gevallen de noodige beschikkingen te maken, in afwachting van de bepaalde besluiten, later door de Jaarlijksche Vergadering vast te stellen. Dit voorstel werd goedgekeurd. In de plaats der Handelingen van de Algemeene Vergadering volgt derhalve hierachter het Verslag van de Handelingen der Maandelijksche Vergadering van 5 October 1866.