rig Medelid Mr. J. Pan te Hoorn het Eerelidmaatschap aan te bieden, als een blijk van hulde voor zijne bijzondere verdiensten en belangstelling in de Maatschappij gedurende een reeks van jaren. Dit voorstel is met toejuiching aangenomen.
Daarna vraagt de Heer Wap aan het Bestuur, of ook buitenlandsche Leden tot Eereleden mogen benoemd worden, in welk geval hij wenschte voor te stellen, dat huldeblijk aan Dr. Hoffmann von Fallersleben aan te bieden, die langer dan het derde eener eeuw het sieraad van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde was geweest. De Voorzitter ondersteunt dit voorstel en brengt een warme hulde aan de verdiensten van den geleerden Duitscher, aan wien de Nederlandsche Letterkunde in het algemeen en de Maatschappij in het bijzonder zulke buitengewone verplichting heeft.
De Heer de Wal is van oordeel, dat art. 69 onzer Wet het Eerelidmaatschap slechts voor binnenlandsche Leden veroorlooft, en wenscht, dat dit punt eerst worde uitgemaakt. De Heer van Koetsveld wil die zaak in handen van het Bestuur stellen en een volgend jaar beslissen. Bij de verdere beraadslaging verklaren zich de Heeren Goudsmit en Jolles voor de uitlegging van den heer de Wal, de Voorzitter en de Heer Fruin daartegen, zich o.a. beroepende op het Eerelidmaatschap, dat de Maatschappij vroeger aan Jacob Grimm had aangeboden. Ten slotte wordt de vraag, of de Wet ook buitenlandsche Eereleden erkent, met 30 tegen 25 stemmen bevestigend beantwoord.
Hierop wordt het voorstel van den heer Wap met bijna algemeene stemmen aangenomen, en Dr. Hoffmann von