Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1864
(1864)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Verslag van de Handelingen der Maatschappij over 1863-1864.Mijne Heeren,
Uw Secretaris verzoekt voor eenige oogenblikken gehoor voor zijn Verslag van de Handelingen onzer Maatschappij sedert de vorige Algemeene Vergadering.
Op uwe laatste bijeenkomst is Prof. de Vries in plaats van Prof. Fruin tot bestuurder door u gekozen; ik zal wel niet behoeven te zeggen, dat de Maandelijksche Vergadering hem tot onzen Voorzitter heeft benoemd. Reeds heeft hij als zoodanig u verwelkomd; reeds hebt gij uit zijnen mond de lange lijst moeten vernemen der 19 medeleden, die ons sedert onze vorige Vergadering ontvallen zijn. Het is aan mij, u te berigten, dat alle 21 nieuwbenoemde leden het lidmaatschap hebben aangenomen, even als Jacob Grimm het eerelidmaatschap, | |
[pagina 32]
| |
dat gij den Nestor der Hoogduitsche taalgeleerden hebt aangeboden, toen hij gedurende een halve eeuw lid was geweest van onze Maatschappij. Het diploma was evenwel nog niet vervaardigd, of reeds was de laatste ure van dat werkzaam leven geslagen. Maar al zijn de gebroeders Grimm niet meer, hun Deutsches Wörterbuch zal worden voortgezet en voltooid. Ook Nederland zal zich in zijn Woordenboek mogen verheugen! Is in vroeger jaren gebleken dat de krachten van onze Maatschappij te kort schoten voor dat werk, thans is een gunstiger tijd aangebroken; heeft nog in later dagen het Bestuur zich meer dan eens laten gelden om de voorbereidende werkzaamheden te doen slagen, nu weet een ieder, dat het begin van dat nuttige boek ter perse is, en dat de inteekening op het Woordenboek alom is opengesteld. En toen die inteekenlijst u werd voorgelegd, zult gij daarin gezien hebben, dat op verzoek der heeren uitgevers de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde plechtig beloofd heeft zich de belangen van dat nationale werk te zullen aantrekken, bijaldien de heeren de Vries en te Winkel belet mochten worden hunne taak te voltooien; een besluit van dezelfde strekking heeft de Maandelijksche Vergadering genomen ten aanzien van het Middel-Nederlandsch Woordenboek van Prof. de Vries. Moge deze voorzorg onnoodig blijken te zijn! Mogen beiden heeren hunne grootsche taak voleindigen, even als voor weinige weken onze Voorzitter de laatste hand heeft gelegd aan Maerlant's Spiegel Historiael, waarvan de Maatschappij in 1857 aan hem in vereeniging met Dr. Verwijs de bewerking had opgedragen. Na 7 jaren arbeids is dus die volledige uitgaaf van het oud-Nederlandsche dichtwerk tot stand gekomen; alleen door de aanhoudende geldelijke ondersteuning van ons genoot- | |
[pagina 33]
| |
schap hebben die drie lijvige kwartijnen het licht kunnen zien. Heeft onze Maatschappij voor die zaak hare stoffelijke hulp verleend, hare Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde heeft met vereende krachten het Repertorium van al de Bijdragen voor onze Geschiedenis in Mengelwerken of Tijdschriften verscholen en verspreid, niet alleen ongestoord mogen samenstellen, maar in het afgeloopen jaar de uitgaaf daarvan geregeld kunnen vervolgen; de Maatschappij mag derhalve ook op dit voltooide boekwerk wijzen, want het gedeelte dat de geschiedenis der Koloniën betreft, zal door andere handen buiten de Commissie om worden bewerkt en uitgegeven; ik geloof de tolk der medewerkers te zijn, als ik den wensch uit, dat de Leden het dikwerf mogen raadplegen, en ik hun de verzekering geef, dat heusche mededeeling van fouten of overgeslagene titels steeds welkom zal zijn aan de heeren verzamelaars.
Wederom zijn met een zestal genootschappen betrekkingen aangeknoopt; vooreerst met de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, te Zwolle, door welke in weinige jaren tijds zulk een schoone reeks van merkwaardige geschiedbronnen is uitgegeven. Verder zag ik mijne pogingen, om de geschriften van nog meer Duitsche zustervereenigingen tegen onze Handelingen in ruil te ontvangen, weder met een goed gevolg bekroond; wij kregen de werken van de Oberlausitsche Gesellschaft te Görlitz, en van het Verein für Geschichte der Mark Brandenburg te Berlijn, van dat für Thüringische Geschichte te Jena, en van de Schlesische Gesellschaft für Vaterländische Cultur te Breslau, als ook | |
[pagina 34]
| |
van de Gesellschaft für Geschichte und Alterthumskunde der Ostseeprovinzen Russlands te Riga. Op deze wijze komt dus onze Maatschappij zonder onkosten in 't bezit van talrijke werken van buitenlandsche genootschappen, welker waarde zoo belangrijk is, dat vele daarvan voor geen geld in Duitschland te koop zijn. Zoo groeit dus uwe boekenschat met den dag aan; wat de Leden aan de Bibliotheek der Maatschappij hebben afgestaan en welke belangrijke aankoopen plaats hadden, zal de Bibliothecaris u in zijn verslag melden; ik moet u het bericht mededeelen, dat uwe schoone verzameling in korten tijd zoo zeer is uitgebreid, dat de beschikbare ruimte nu reeds, dus veel vroeger dan ik voorspeld had, geheel is ingenomen. Het Bestuur heeft dus maatregelen moeten nemen om voor meerdere ruimte te zorgen, en hierin zijn wij naar wensch geslaagd. De Commissie van het Gebouw tot Nut van 't Algemeen was bereid het vertrek, dat aan onze leeskamer grenst, door middel van een deur met onze bibliotheek te verbinden, en geheel aan onze Maatschappij in huur af te staan, tot zoo lang als uwe schatten in dit gebouw volgens het bestaande contract zullen worden bewaard, dat is tot 1875. De Maandelijksche Vergadering heeft tot deze uitbreiding der bibliotheeklocalen besloten, en zoo zal dus onze Bibliothecaris in het aanschaffen van wat nuttig en goed is tot aanvulling onzer rijke verzameling door de beperkte ruimte van het vertrek niet belemmerd worden. - Moge de kas der Maatschappij, hoewel door aldus verhoogde huur bezwaard, het hem steeds toelaten! Dit wat ons boekvertrek aangaat; onze Bibliotheek mag zich verder verheugen in den dezer dagen voltooiden Catalogus; de titels der handschriften en boeken tot | |
[pagina 35]
| |
aan de Algemeene Vergadering van 1862 ingekomen zijn gedrukt in wetenschappelijke orde, dank zij het beproefde geduld van Dr. Bergman en de onvermoeide zorg van Mr. Bodel Nijenhuis; zij hebben dit derde deel van ruim 600 bladzijden geheel op denzelfden voet als hun Catalogus van 1847 saamgesteld en laten afdrukken, maar niet zonder eindelooze correctie, waarbij ik telken male getuige was van de voorbeeldige volharding en prijzenswaardige nauwgezetheid van beide heeren bibliotheeksraden; zonder hen was die Catalogus niet aldus tot stand gekomen. Ik heb mijn best gedaan de boeken volgens den nieuwen Catalogus te nummeren, en ik hoop, dat onze Bibliothecaris steeds in de gelegenheid zal zijn om aan uwe aanvragen te voldoen, wanneer gij de boeken ter leen zult komen vragen, waarvan het overzicht u thans eerst gegund wordt. Om den Catalogus behoorlijk te kunnen raadplegen is evenwel nog een alphabetisch Register noodig; wij zullen ons best doen dit in de vacantie gereed te maken. Ten gerieve der Leden had het Bestuur in Maart besloten het toen afgedrukte gedeelte van den Catalogus te verzenden; het overige zal ik u binnen weinige dagen doen toekomen; even zoo zijn de Handelingen met de Levensberichten u in twee gedeelten geworden, toen de druk der Levensschetsen van zoo vele verdienstelijke leden zoo veel tijd kostte. Menige bijdrage voor onze Letterkundige Geschiedenis door den tijdgenoot opgeteekend staat in die beschrijvingen geboekt, welke allengs tot een schoone reeks aangroeiden; zeker zullen zij in later jaren niet vruchteloos geraadpleegd worden. Daarom heeft de Maandelijksche Vergadering besloten op deze wijze voort te gaan en de jaarlijksche bundel der Levensberichten in het vervolg afgescheiden van de Hande- | |
[pagina 36]
| |
lingen der Algemeene Vergadering te doen verschijnen, terwijl gij in de plaats daarvan onder den titel van: Handelingen en Mededeelingen zult ontvangen de Verslagen van het verhandelde op onze Jaarlijksche en Maandelijksche bijeenkomsten, met die der Commissie-Vergaderingen en de rapporten van den Bibliothecaris omtrent Handschriften enz.; daarachter zal gedrukt worden wat op de Vergaderingen is ter tafel gebracht, meer of min uitvoerig, al nadat de spreker het wenschen of het gesprokene het vorderen zal. Men heeft op deze wijze uitvoering willen geven aan de bepaling der wet, die ons toelaat ‘zoodanige mededeelingen van kleineren omvang, als voor de Werken der Maatschappij minder geschikt zijn, of wier waarde en inhoud afhankelijk zijn van eene tijdige openbaarmaking, afzonderlijk uit te geven.’ De reeks van Werken toch, welke de Maatschappij heeft uitgegeven, is feitelijk gesloten; prijsstoffen worden niet voorgesteld, en even min vragen uitgeschreven of antwoorden gedrukt; de uitnoodiging in den beschrijvingsbrief telken jare herhaald, om stukken voor de Werken in te zenden, blijft onbeantwoord, of het komt niet verder dan de toezegging. En toch kan het geval zich voordoen, dat men kleinigheden heeft, die men gaarne wil gedrukt zien voor de Leden van de Maatschappij van Letterkunde, en waarvoor in geen bestaand tijdschrift de juiste plaats kan zijn; meer dan ééne vergadering levert daartoe de geschikte stof, al is het daar gesprokene nog niet het laatste woord; voor zulke bijdragen zal voortaan de afdeeling Mededeelingen geopend zijn, zonder dat daardoor de gelegenheid ophoudt om een werk uit te geven met hulp of ondersteuning der Maatschappij, zoo als de Maerlant of het Repertorium het licht heeft gezien. Het eenige stukje, dat sedert jaren lag te | |
[pagina 37]
| |
wachten op het verschijnen van Deel XI onzer Werken, zal het Iste wezen dezer Mededeelingen; het is een middel-Nederlandsch Fragment, dat de heer L.Ph.C. van den Bergh voor onze Maatschappij had bewerkt. Het Bestuur heeft u reeds in den beschrijvingsbrief voor deze Vergadering bekend gemaakt met het aldus ingerichte orgaan onzer Maatschappij, en vleit zich, dat de Leden door het inzenden van bijdragen hiervoor zullen toonen, dat er behoefte bestond aan het in werking treden eener bestaande bepaling, hetgeen door de Maandelijksche Vergadering algemeen werd toegejuicht.
Er blijft mij nog over u mede te deelen waarover de 8 voordrachten in onze 7 bijeenkomsten liepen. In de October-Vergadering sprak Prof. Prins over het werk van Georgius Hornius, Kerkelijke Historie van de Schepping tot 1666, en het vervolg daarop tot 1684, dat van de hand van Balthasar Bekker is; hij toonde aan, dat bij het vele gebrekkige van de toenmaals gebruikelijke behandeling der Kerkgeschiedenis, Hornius een schrede voorwaarts deed door het eerst de geschiedenis in tijdvakken in te deelen. De heer Bodel Nijenhuis las in November over Roger Williams, den Britschen kolonel in Nederlandsche dienst in de tweede helft der XVIde eeuw, vertrouweling van Willem I; hij schetste diens weinig bekend leven, en leverde eenige staaltjes uit diens hoogst zeldzame Engelsche Memoirs, naar eene onuitgegeven vertaling van zekeren J.W., vriend van Hooft, dat is Jacob Wijtz volgens eene gissing van Prof. Fruin, zoo als deze bij het gemeenschappelijk onderhoud aantoonde, waarbij tevens de betrekkelijke waarde van dat stuk van dien tijdgenoot werd afgemeten naar eenige onnauwkeurigheden | |
[pagina 38]
| |
in tijd en plaats van dien ooggetuige van den 80jarigen oorlogGa naar voetnoot1. In de Vergadering van December had Dr. Janssen het woord gevraagd om eenige beschouwingen mede te deelen over de Huldiging der Hollandsche graven, naar aanleiding van zijne onderzoekingenGa naar voetnoot2 naar de geschiedenis van het Huldtooneel onder Heemskerk, genaamd de Schepelenberg. Ds. Sepp heeft in onze bijeenkomst van Februari eene lezing gehouden, waarin hij de Letterkundige en Godgeleerde faculteiten aan de Leidsche Universiteit schetste, zoo als zij in de eerste helft der 18de eeuw waren saamgesteld. In de Maart-Vergadering werd door Dr. Bergman een Levensschets voorgelezen van den Heer L.G.C. Ledeboer, gewezen predikant te Benthuizen. Daarna toonde Dr. Leemans aan de leden een keurig bewerkt Handschrift van meet- en rekenkundigen inhoud uit de 17de eeuw, door Samuel Carolus Kechelius van Hollenstein te Praag ten behoeve van zijn leerling Joost Crommeling Jbz. vervaardigd. Dr. van der Ven heeft dat handschrift nauwkeurig onderzocht, zoo als gij in Mededeeling No. II, zult kunnen lezen. Ten slotte las Prof. de Wal eene Bijdrage voor over de Rectorale Maaltijden gedurende de eerste eeuw van het bestaan der Leidsche Hoogeschool; vele wetenswaardige bijzonderheden omtrent het vieren van den 8sten Februari waren door hem tot dat einde uit de Acta Senatus verzameld. | |
[pagina 39]
| |
Kon ons medelid S.J.E. Rau te Lent door afwezigheid zijn onuitgegeven Drama getiteld Cedwalla niet in persoon komen voordragen op onze bijeenkomst in Mei, de Leden hebben toch met dit gedicht kennis mogen maken, daar onze Voorzitter ons den inhoud van dit tooneelspel heeft medegedeeld en drie bedrijven als proeve van deze dramatische poëzy heeft voorgedragen. Mogen onze volgende Maandelijksche Vergaderingen even trouw bezocht worden, en aldaar menige Mededeeling worden gedaan omtrent onze Letterkunde en Geschiedenis.
Leiden, 16 Juni 1864. W.N. du Rieu, Secretaris. |