Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1858
(1858)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Bijlage C. (Zie Handd. bl. 68 en 69.)Het tractement van Philip van Marnix van St. Aldegonde, anno 1577-1582.De belangstelling in den verdienstelijke Philip van Marnix, Heer van St. Aldegonde, is tegenwoordig zoo groot, dat Mr. H.J. Koenen niet geaarzeld heeft, ter Algemeene Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, den 21sten Junij 1855 te Leyden gehouden, een voorstel te doen om de gezamenlijke geschriften van Marnix van wege die Maatschappij uit te gevenGa naar voetnoot1. De Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde dier Maatschappij in wier handen genoemd voorstel vervolgens werd gesteld, oordeelde dat de werken van Marnix van te grooten omvang waren, dan dat de beperkte middelen der Maatschappij de kosten aan de uitgave verbonden zouden kunnen bestrijden (zie het belangrijk Verslag in de Handelingen van 1856, bl. 65-75). Indien ik mijn bescheiden oordeel over deze zaak mag uitbrengen, dan ware het verkieslijker, pogingen in het | |
[pagina 122]
| |
werk te stellen om de onuitgegevene brieven en andere stukken van Marnix, in de verschillende archieven misschien nog voorhanden, te verzamelen en uit te geven. Uit dat oogpunt beschouwd, neem ik de vrijmoedigheid hier eene kleine bijdrage te leveren over het pensioen of tractement door de Staten van Holland en West-Vriesland aan Marnix verleend.
In het stedelijk Archief van Leyden bevindt zich o.a. het afschrift van eenen brief van Marnix, den 11den Februarij 1583 uit Antwerpen aan de Staten van Holland geschreven, zich beklagende dat de Staten besloten hadden hem zijn tractement van ƒ 1200 's jaars op te zeggen. In den bedoelden brief, met waardigheid gesteld, vermeld Marnix zijne reeds aan het vaderland bewezene diensten, en hoopt dat de Staten deze diensten erkennende, hem niet alleen dit tractement zullen laten behouden, maar zelfs vermeerderen, aangezien thans alle zijne goederen geconfiskeerd zijn. Men leert daaruit tevens dat de Staten op den 7den November 1577 een besluitGa naar voetnoot1 namen, om aan Marnix een jaarlijksch tractement van ƒ 1200 en daarenboven, voor alle zijne vorige diensten, eene gift van ƒ 600 te geven. Dit tractement had hij sedert dien tijd onafgebroken genotenGa naar voetnoot2 tot dat de Staten bij eene Resolutie van 30 November 1581, hem zulks deden opzeggen. Niets was in staat om het genomene besluit te veranderen, zelfs niet de brief, door Prins Willem I, in het belang van Marnix, aan de Staten bij deze gelegenheid geschreven. Men ging daarbij zoo hardvochtig te werk, dat aan Marnix zelfs zijn achterstallig tractement, ter somme van | |
[pagina 123]
| |
ƒ 800 niet gegund werd. Eerst op den 29sten April 1594, en dus 12 jaren daarna, gelukte het hem deze achterstallige betaling te mogen ontvangen! Het zal niet ondienstig zijn, hier eerst eenige Resolutiën der Staten te doen voorafgaan, die op deze zaak betrekking hebben, en waaruit men de oorzaak zal leeren kennen die aanleiding heeft gegeven tot opheffing van dat tractement. De eerste Resolutie die wij ontmoeten, is van 30 November 1581, bl. 597 en luidt aldus: ‘Aengaende het tractement van den Heere van St. Aldegonde, tot twaelfhondert guldens 's jaers geaccordeert, is mede omme redenen alsvooren verklaerdt ende geresolveert, dat met de betalinge van het tegenwoordige jaer pensioens de vordere betalinge van denselven pensioen sal cesseren, en dat hetselve sulcks in de Ordonnantie mede sal worden geinsereert, te meer alsoo den voornoemden Aldegonde in dienst van de Generaliteyt, ende niet van die van Hollandt int particulier werdt gebruyckt en dat het voorsz. pensioen eertijdts is geaccordeert, in aensieninge den voornoemden Aldegonde, als doen sijne goederen niet en mochte gebruycken, en bij sijne Excellencie in dienst deser Landen, meest wierde gebruyckt.’ De tweede is van 14 December 1582, bl. 583: ‘Op het versoeck van den Heere van St. Aldegonde, omme van die van Hollandt te hebben betalinge van duysent ponden, op sijn achterwesen van de reyse in VrankrijckGa naar voetnoot1 ende van gelijcken van Gasper van Vosbergen. Is deselve over de portie van die van Hollandt geaccordeert betaeldt te werden uyt de extra-or- | |
[pagina 124]
| |
dinaris Contributien binnen den tijd van zes maenden, ende aengaende het verder versoeck van den Heere van St. Aldegonde, omme te hebben betalinge van acht hondert ponden over het verloop van acht maenden toegevoeghde pensioen, is verklaert dat 't selve silentio als noch gepraeterieert sal werden.’ 18 December 1582, bl. 591. ‘Is voorts geordonneert te schrijven aen den voornoemden St. Aldegonde, dat de Staten denselven bedancken van de goede affectie ende dienste, die den voornoemden Aldegonde tot noch toe die van Hollandt heeft bewesen, daertoe de Staten wel gaerne hadden gezien, dat 't tractement ofte pensioen denselven eertijds gegunt, gecontinueert hadde mogen werden; maer alzoo de groote belastingen van den lande van Hollandt, ende de achterheden daerinne de landen zijn gevallen, veroorsaeckt hebben, dat eenige pensioenen in December 1581 laestleden afgedaen sijn geweest, ende onder anderen mede het pensioen van den voornoemden Aldegonde, in aensieninge alsvooren, ende dat mede denselven Aldegonde in dienst van de Generaliteit was getreden, alhoewel daernae den voornoemden Aldegonde noch eenige betalinge van deselve pensioenen is gedaen op zijn seer ernstigh schrijvens, nochtans egeene verdere betalinge diesaengaende vermogen te continueren, daeraf de Staten genootsaeckt zijn den voornoemden Aldegonde te doen insinueren ende daerbenevens te versoecken dat deselve dies niet te min gelieve zijne goede affectie, ijver ende dienst, in respecte van die van Hollandt te continueren.’ Op den 20sten December 1582, bl. 596 leest men: ‘Aengaende de Heer van St. Aldegonde, is als noch verklaert ende geresolveert, dat met alle beleeftheyt sijn tractement van twaelf hondert guldens 's jaers sal werden afgeschreven, achtervolgende de Minute hiervooren geregistreert.’ | |
[pagina 125]
| |
Het is ten gevolge dezer besluiten, dat Marnix en de Prins van Oranje, die toen beiden in Antwerpen waren, aan de Staten schreven, ter opheffing of verzachting van het genomen besluit. Dat de Staten die beide brieven hebben ontvangen blijkt uit de Resolutie van 26 Maart 1583, bl. 89, alwaar men leest: ‘Gesien 't schrijvens van sijn Exc. ende van den Heere van St. Aldegonde, aengaende de continuatie van het tractement van denselven Aldegonde, is daerop genomen rapport ter aenstaender Vergaderinge.’ Het rapport zoo even vermeld, heb ik in de gedrukte Resolutiën der Staten niet gevonden, maar wel eene Resolutie van 29 April 1594, bl. 109, van dezen inhoud: ‘Is geaccordeert den Heere van St. Aldegonde, de somma van acht hondert ponden, in volle betalinge van sijne praetensiën, en achterwesen sijnes tractements tot den laetsten December vijftien hondert twee en tachtigh, dat hem tot opseggen van dien geinsinueert is geweest, van de Resolutie, genomen den sevenden April te voren.’
De brief van Marnix en die van den Prins van Oranje, luiden aldus:
Brief van Marnix aan de Staten van Holland.
Aan de Staten van Holland.
Edele weerde zeer wijse, Eerbare ende Voorsienige Heeren.
Iek hebbe Uwer E. scrijvens in den Haege den xxen Decembris naer ouden style gedateert ontfangen, mitsgaders de zess hondert zessentzestich ponden derthyen scellingen, vier penn: tourns., die U.E. myn zeynden, als voor het aenpaert van die van Hollandt over hetgene dat men my | |
[pagina 126]
| |
schuldich was op myne eerste reyse nae Vranckryck, alsoe de Staten generael, overmits het deffroyeren van zyne Hoocheyt ons liberalick gedaen (hetwelcke sy nyet redelick en achteden tot haeren prouffyte te trecken) bevonden hadden dat men elck eenen van ons noch in die twee duysent guldens ten achteren was, hetwelcke nochtans myn Heeren gelieft voor een gratuité ende recompense te achten, die ons van harentwegen soude gedaen zyn geweest; waerop ick nyet en can laeten U.E. hoochelick te bedancken, nademael sy het alsoe nemen, nyet tegenstaende dat by de generaele Staten anders is gewesen geweest, ende dat syne Hoocheyt oock meermaels verclaert heeft nyet te verstaen dat yemants daeraff soude proufiteren dan wy, den welcke hy dat selve verstont te scheyncken, des nyettemin, bekenne ick my gerne aen myn Heeren van dyeswegen verbonden te wesen ende wil het gaerne mit alle danckbaerheyt verdienen; maer en wete nyet off die van Zeelandt ende Vrieslandt het alsoe sullen verstaen, dat sy elck voor haer aenpaert effen soe vele sullen moeten uuytreycken als die van Hollandt, vermoedende veele meer dat sy het aenpaert van eenen yegelicken sullen willen rekenen na de gelyckmaticheyt van de quoten, hoewel ick hieraff nyet vele en zye te becommen, ten sy dat die van Zeelandt my wat willen op affcortinge gunnen van 'tgene ick hun noch schuldig ben, daar den tresorier Manmaker mijne oblie(gatie) van heeft, soe dat ik hieromme vele te cort sal comen te vallen; het en sal my nemmermeer verdrieten, myn Heeren ende den gantsen Lande getrouwen dienst te doen, maar ick soude oick verhoopen, dat men den dorschenden ossche nyet en soude den muyl willen verbinden, hoewel dat my schier dunct dat my nu hetselve geschiet, daer myne Heeren, in stede van my te hulpe te comen met het gene dat men my schuldich was van myn jaerlicx pensioen, nyet alleenlick my hetselve nyet en seynden in mynen uuytersten noot, maer oick van nu voortaene gantz ende gaer opseggen, hetwelcke offschoon eenichs- | |
[pagina 127]
| |
sints redelick waere, zoe en soude ick nochtans nyet behoiren gepriveert te worden van hetgene, dat alreede seedert den lesten maent Aprilis verloopen is, nademael sy my hetselve noeyt te vooren en hebben opgesegt, maer nochtans off het opseggen reedelick ofte onredelick zy, laete ick mijn Heeren zelve oordeelen, begerende oick geen ander oorcondt ende getuychenisse (nademael het hun belieft heeft, soo weynich te achten op de getuychenisse die my zyne Excie met zijne brieven was gevende) dan haere eygen scryven, waerop ick my gaerne gedraeghe, ende bidde myn heeren dat sy zich daernae reguleeren, in gevalle zy bevinden dat het der reedelickheyt gelyckformigh zij. Sy scryven my dan dat sy my eertyts een tractement van twaelf hondert ponden tjaers liberalicken hebben toegevoucht in respecte dat ick alsdan in dienste van den lande van Hollandt werde geëmployeert, ende oick d'incompste van myne goederen nyet en mochte genijeten, doch dat tselfde tractement met goede kennisse van zaecken was affgedaen in Decembri XVC LXXXI, regardt genomen zijnde, dat ick in dienste van de generaliteyt worde gebruyckt, ende in myne goederen eensdeels was wedergecomen, begerende daeromme dat ick U.E. daerover wil houden voor geëxcuseert ende nyettemin in de goede gunste en devotie tot den Lande van Hollandt te continueren etc.; waerop ick nyet en can naelacten UE. te verclaeren, dat soe veele my aenlanght myn gereede dienstwillicheijt en is noyt op eenige tractement ofte recompense gefondeert geweest, alsoe ick genouch bewesen hebbe alle den tyt dat ick in Hollandt gedient hebbende in alle getrouwicheyt met zijne Excie, het scherpste van de spitze hebbe helpen nae myn vermogen afbyten, sonder oyt eenen penninck, gagien ofte tractements genoten te hebben, vóór noch nae den tyt dat my het gouvernement van Delft, Rotterdam ende Schiedam werde bij Commissie van Zyne Excie ende der Generale Staten van Hollandt ende Zeelandt opgeleght, met een maentelicks traictement van ijC guldens, hetwelcke gouverne- | |
[pagina 128]
| |
ment inginck doe Zyne Excie nae Leyden trocke om Haerlem te gaen ontsetten ende eyndigde met myne gevanckenisse, hebbende het verloop deszelfs getrocken den tyt derselver gevanckenisse, zonder oyt eenen stuver meer noch van te vooren, noch naderhant geëysschet noch genoten te hebben, daeromme indyen dat het alsoe waere, dat myn Heeren my een tractement van xijCL tjaers hadden naderhandt, dewyle dat ick noch in dienst van die van Hollandt was, liberalicken toegevoucht, in respecte van de twee oorsaken die sy in haere scryven vermelden, ick en soude nyet eens daer tegen willen seggen off mijn Heeren en hadden goet recht ende reden (deselve oorsaecken ophoudende) oock desgelycx my myn tractement op te seggen; maer myn Heeren sullen met der waerheyt bevinden, dat doe ter tyt als my dat selve tractement werde toegevoucht ick gheensints in den particulieren dienst van die van Hollandt werde geëmployeert, maer in den dienst van de generaliteyt, ja vele meer dan nu ter tyt, daer ick nu van den dienst der generaliteyt gantselick ontslagen ben, zynde den tyt van mynen dienst van Raet van State geëxpireert; want de ordonnancie die myn Heeren allereerst daerover gedaen hebben aen haeren ontfanger generael Thomas Rochusz, welcke noch in myne handen is rustende, is gedateert van den viijen Julij anno XVC achtentseventich ten selven tyde nae dat ick van de legatie van Worms (aldaer ik van den Eertshartoge Mathyas ende van de generaliteyt in qualité als Raet van State gesonde werde) was wederomme gecomen. Oock sullen zy bevinden dat ick terselver tijt alle myne patrimoniale goederen nyet gantz ende gaer quyt en was gelyck ick nu ter tyt ben, sonder eenen penninck daervan te moegen genyeten; want Henegou(we) ende Walsbrabant daer myne goederen gelegen zijn, hiel noch eenichssints met ons, ende Vlaenderen daer myner huysvrouwen goet es, was noch nyet onder 't gewelt van den vyanden, alsoe het nu es aengaende den platten lande; soe dat myn Heeren merckelick moe- | |
[pagina 129]
| |
gen zyen dat de fondementen, daer sy haere Resolutie schynen op te steunen nyet wel genomen en zijn, om my alsoe schielick ende sonder oorsaecke myn tractement op te seggen; maer soe myn Heeren gelieft na der waerheyt te weten de oorsaecke ofte respecte diese beweecht heeft om my dit selve tractement toe te vuegen, ick en wille nyet by brengen dan haere eygene getuygenis ende de eygene woorden van haere ordonnancie gedaen tot Leyden den vijn Novembris XVC sevenentzeventich, ter ordonnancie van de Staten geteeckent de Rechtere, die luyden aldus: ‘De Staten slants van Hollandt aenmerckende die groote ende getrouwe diensten ende affectie die Joncheer Philips van Marnix, Heere van St. Aldegonde neffens zijne Princele Excie van den aenbeginne der voorleder oorloge continuelicken dese landen heeft bewesen ende denselven Heere van Aldegonde noch voorder den voorss. Landen sal moegen doen ende bewysen, ten eynde dieselve Heere van St. Aldegonde te meer daertoe mach worden bewegen ende geaffectionneert ende by deselven in alles goede correspondentie met die van Hollandt ende Zeelandt gehouden naer behoeren, hebben die Staten van Hollandt voors. den voorn. Heere van St. Aldegonde tot een pensioen ofte tractement toegevoucht ende geaccordeert de somme van hondert ponden van xl grooten ter maent etc. ende dat alles onvermindert ende behouden denzelven Heere van St. Aldegonde alsulcke gratuiteyt ende recompense als by de anderen omleggende provinciën der Nederlanden denselven toegevoucht sal mogen worden, ende hebben voorts die Staten van Hollandt voornt. den selven Heere van St. Aldegonde voor alle zijn voorgaende diensten toegevoucht ende geaccordeert, de somme van zess hondert ponden van xl grooten, eens, daermede deselve Heere van St. Aldegonde hem sal laeten vernuegen, in aensienninge van de groote belastinge van den Lande’ etc. Dit zijn die eygene woorden van de acte die U.E. my | |
[pagina 130]
| |
verleent hebben, waeruuyt denselven blycken can, dat nyet een alleen van alle de respecten ende motiven in haere laetste scryvens aengeroert, de rechte ende grondelicke oorsaeke sy geweest van de vergunninge deses pensioens, maer hebben my deselve Staten van Hollandt beyde in 't gemeyn ende oick in 't particulier dese getuychenisse dickmael gegeven, ‘dat sy achteden dat God de Heere neffens zijne Excie my tot een merckelick instrument gebruyct hadde, waerdoor Hollandt ende Zeelandt van haere aenstaende verderff ende ruyne ende van den swaeren last des crygs op meermaels verlost was geweest, als namelick eens tot Haerlem, daer ick een middel was, dat de aenslagen des vyants in 't licht werden gebrocht, de stadt in eenen beteren stant gestelt, ende des vyants vreesselicke bestorminge affgeslagen, tot dat doer meerder ontset de stadt langeren tyt mochte gehouden werden, dewelcke was de behoudenis van heel Hollandt; ende daernae hebbende met onuuytsprekelicke moeyte ende arbeyt ontdect de boese moordadige ende listige aenslaegen, eerstmael van den Coninck van Spaigne met Don Jean van Oestenrijck ende met Jeronimo Roda, ten tyde van de Pacificatie van Ghendt, waerdoer de andere provintiën allermeest beweeght werden in verbintenisse met Hollandt ende Zeelandt te treden, ende eene gemeyne crych aen te nemen, ende andermael van Don Jean van Oestenrijck ende Escovedo met den Coninck van Spaengiën een weynig vóór Don Jeans vertreck van Mechelen ende het innemen van het Casteel van Namen, waerdoer de generaele Staten, mits myn gestadich aenhouden geporret zijn geweest, wederomme tegen Don Jean gemeynsamerhant met die van Hollandt ende Zeelandt de wapenen aan te nemen, soedat een yegelick bekende dat Hollandt daerdoer van eenen nyeuwen krych miraculeuselick werde ontlast; behalven noch veele andere merckelicke ende menichfuldige diensten den lande van Hollandt met vele swaere periclen ende moeyten gedaen, soe in de eerste reyse die ick in | |
[pagina 131]
| |
Hollandt aennam, doe zijn Excie met zyn heyrleger noch in Geldren lach, ende by gebreke van middelen nyet en conde voortrucken, aldaer ick den eersten bondt met de Staten van Hollandt uuyt den naeme van zijn Excie maecktede, ende eene merckelicke somme gelts met duysent periclen myns lyfs daeruuyt in den leger brochte, 't welcke was de salvatie des leegers; als daernae in den toeht nae Bergen in Henegouwe daer ick middens door alle 's vyants schaer ende schiltwachten in de stadt by den Grave Lodewijck trocke, ende des anderen nachts wederomme in den leger quam, als oick in menige andere lasten ende diensten van gewichtige Legatiën, handelingen, periculose reysen, tochten, fortificatiën, raetsplegingen, gevanckenisse ende anderssints, over dewelcke U.E. my menichmael uuyt haere goede gunst ende genegentheyt hebben heerlicke getuychenis gegeven, als dat ick haer goede groote ende getrouwe diensten gedaen hadde, ende dat sy het selfde tot zyner tyt ende gelegentheyt dochten tegen my ende de myne in eeuwicheyt te erkennen.’ Ende dat is de rechte oorsaeke ende respect geweest, waerom dat sy my dit pensioen toegelegt ende vergundt hebben gelyck als haeren eygen brieff duydelick is verclarende; want dat myn Heeren nu seggen dat de groote lasten ende tachterheden daerinne deselve landen zyn gevallen uuyt saecken van den oorloge, nyet toe en laeten, dat my hetselve pensioen langer werde toegevoucht, stelle iek oick in U.E. goet ordeel off het landt van Hollandt nyet ongelyck vele meer ende swaerder belast was, doe ter tyt als my dit pensioen werde toegelecht, overmits de groote generaele verwoestinge ende verssche desolatie des gehelen platten landts, als zy nu ter tyt en zyn, ende off myne voorgemelde diensten, sonder roem te spreken, nyet grootelick tot derselver ontlastinge geholpen en hebben; daeromme verhoepe ick, Eedele en Weerde Heeren, dat U.E. de saecke wat beter en rypelicker sult insien om my alsoe nyet te priveren van het beneficie dat | |
[pagina 132]
| |
U.E. gelieft heeft my te vergunnen te dyer tyt als ick lange te vooren uuyt haeren particulieren dienst my in den dienst der generaliteyt uuyt bevel van zijner Excie ende U.E. verwillinge hadde begeven, ende myne goederen meer was genyetende dan nu, ende het landt van Hollandt vele meer verwoest, verdorven ende belast als het nu eenichssints soude cunnen zyn, waeromme U.E. my ende alle goede getrouwe patrioten sullen porren ende bewegen om in de devotie ende dienstwillicheyt des landts van Hollandt altyt te continueren, insonderheyt soe hun gelieft in haer goet bedencken te nemen off ick ter selver tyt, doe sy vermelden dat myn tractement werde opgesecht, nyet eer verdient en hadde vermeerderinge daervan te crygen, overmits ick deselve landen by Zijne Hoocheyt den dienst was doende, die myne Heeren kennelick is, ende waervan eenen yegelick wel weet wat danck dat ick er van gehaelt hebbe; maer ick late dat alles in U.E. goede discretie staen. Biddende deselve dat ick ten aller eersten eene goede ende vruchtbare antwoorde hierop mach becomen om my daernae te moegen reguleren ende het uuyterste verderff van my ende myne kinderen te moegen voorcommen. Hiermede wil ick U. Eedele weerde wyse ende voorsiennige Heeren, des Almachtigen schut ende scherm van gantser harten bevelen, my in deselve goede gratie dienstelick bevelende.
Datum tot Antwerpen desen xi in Februario 1583.
(onder stond)
U.E. Dienstwillige Ph. van Marnix.
De superscriptie: Aen den Staten van Hollandt. | |
[pagina 133]
| |
Brief van Prins Willem I aan de Staten van Holland.Aen de Staten van Holland.
Eedele eersaeme wyse etc.
Wy en connen nyet naelaeten U lieden te verwittighen dat wy seer ongeerne ende nyet sonder verwonderinghe verstaen hebben dat ghylieden alreede merckelicken tyt geleden gesolveert hebt het tractement 't welck by U.L. den Heere van St. Aldegonde ten aenschou van syn sunderlinge ende seer getrouwe diensten den Lande van Hollandt in 't particulier gedaen, was geordonneert van hondert gulden ter maent hem nyet langer te voldoen, ende hadden gemeynt en verwacht dat de groote ende uuytnemende getrouwicheyt, arbeyt, moeyte ende neersticheyt dewelcke de voorsz. Heere van St. Aldegonde voor den voorsz. Lande van Hollandt altyt soe vrymoedelicken ende vlytelicken gedaen heeft ende de periculen ende swaricheden die hy te dier oorsaecke noyt en heeft vermyt, by U lieden sulcx in weerden ende gedachtenisse souden gehouden syn geweest als deselve verdienen, ende dat ghylieden daerdeur altyt veroorsaect ende beweghen sout worden omme tselve meer ende meer tegens hem en den sijnen te believen, ende is onse verwonderinge derhalven als te meer geweest dat wy verstaen hebbende de redenen die by U lieden souden moegen sijn overdacht geweest omme sulcx te doen ons geensints duncken daertoe te strecken ofte gefundeert te wesen omme 't voorsz. tractement te wederroepen, aengemerct nyemandt van Ul. ofte van den gheenen van de saecke der Lande van Hollandt wetenschap hebbende en can onbekent wesen de neersticheyt, sorge, pyn, ende arbeyt, mitsgaders oock de middelen die de voorsz. Heere van St. Aldegonde soe geduy- | |
[pagina 134]
| |
rende d'oorloghe in den voorsz. Lande, als daernae altijt gebruyct ende voorgewent heeft tot dienst ende nutticheyt derselver Landen in 't besunder ende omme deselve uuyte slavernije ende 't gewelt der vijanden te helpen verlossen, ende dat hy uuijt dier oorsaecke van syn goeden (goederen) ende middelen berooft zijnde, deselve heeft moeten derven ende missen ende noch tegenwoordich is missende, hetwelck wij achten sulx te wesen dat daerop wel sunderlinge dient geleth, ende soude daeromme drouvich wesen ende nyet behoorlick achten dat 't selve bij eenige nyet genouch in achtinghe genomen ofte eenichsints in verghetenisse gestelt soude worden, waeromme alsoe wij van U luijden sulcx nyet en verhopen, maer dat wij vertrouwen dat de diensten ende nutheijden die den lande van Hollandt deur den arbeyt, getrouwicheyt ende perijculen des voorsz. Heere van St. Aldegonde toegecomen zijn, naer heur eysch bedacht ende bekent sullen worden, hebben wij wel gewilt desen UE te schrijven omme deselve daeraff ernstelicken te vermaenen ende oock dien volgende sunderlinghe te begeeren dat ghijlieden sulcx de redenen ende billicheyt deser saecke ter herten wilt nemen dat het tractement den voorsz. Heere van St. Aldegonde uuyt de voorsz. rechtvaerdige oorsaecken toegevoucht, hem gecontinueert mach worden, ende dat hij niet alleen metterdaet mach bevinden dat ons schrijven hem nyet vruchteloos geweest en is, maer oock dat andere vroome mannen moeghen gewaer worden dat men hem deur sulcken exempel, begeerte ende moet souct te geven om sich tot dienste van Uwer E. Landen nyet te spaeren, soe wij vertrouwen dat ghijlieden de rechtvaerdicheyt deser saecke insyende doen sult. Hiermeede Edele etc.
Uuyt Antwerpen den xvij Februarij 1583.
Guill. de Nassau.
Leyden 14 April 1858.
Jhr. W.I.C. Rammelman Elsevier. |
|