Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1856
(1856)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijVII, VIII.Er is besloten uit te schrijven om beantwoord en ingezonden te worden vóór of op den laatsten December 1857, de navolgende vragen:
Uit de vakken van Taal- en Letterkunde:
Een praktisch handboek voor Onderwijzers ten gebruike bij de redeontleding. Door de Regering wordt, blijkens art. 37-40 van het ontwerp van wet op het Lager Onderwijs, veel | |
[pagina 57]
| |
gewigt gehecht aan de zins- of redeontleding. De Maatschappij zelve is overtuigd, niet alleen van het nut dezer oefeningen tot ontwikkeling van het verstand en tot opscherping van het oordeel, maar ook van den invloed, dien eene wel ingerigte logische analyse op taal en stijl hebben kan. Zij wenscht daarom te voorzien in de bestaande behoefte aan een handboek voor onderwijzers over de redeontleding, dat aan de eischen der wetenschap beantwoordt en beknoptheid met duidelijkheid en juistheid van uitdrukking vereenigt.Ga naar voetnoot1 Tot beoordeelaars voor deze prijsvraag zijn benoemd: de HH. W.G. Brill, S. Muller, F.C. de Greuve, B. Schreuder, M. de Vries. | |
[pagina 58]
| |
Uit de vakken van Geschied- en Oudheidkunde:
Door den beroemden Voigt (in von Raumer's Taschenbuch), door Lappenberg en Laurent (in de Zeitschrift für Hamburgische Geschichte) en door vele anderen zijn in de laatste jaren belangrijke mededeelingen gedaan aangaande de Vitalienbrüder, die van het midden der dertiende eeuw tot in den aanvang der vijftiende handel en scheepvaart op de Noord- en Oostzee onveilig maakten. Dikwijls verwijzen zij op briefwisselingen met de Regering van Enkhuizen, Hoorn, Haarlem, Leiden en andere plaatsen gevoerd, maar de berigten onzer Geschiedschrijvers stellen ons niet in staat dit belangrijk onderwerp naauwkeurig te leeren kennen. Een opzettelijk onderzoek in onze archieven zou hier ongetwijfeld tot gewigtige uitkomsten leiden. De Maatschappij verlangt daarom eene Geschiedenis van de opkomst en uitroeijing der Victualiebroeders of Likedeelers, vooral met betrekking tot ons Vaderland.
Tot beoordeelaars dezer vraag zijn benoemd de HH.: J. Dirks, J. van Doorninck, H.O. Feith, G.A. de Meester, J. de Wal.
Ook wordt bij deze herinnerd, dat vóór of op den laatsten December 1856 antwoorden worden ingewacht op de ten jare 1855 uitgeschrevene Prijsvragen: Uit de vakken van Taal en Letterkunde:
I. De taal- en dichtlievende Genootschappen der achttiende eeuw en hun invloed op de Nederlandsche taal. | |
[pagina 59]
| |
II. De ontwikkeling onzer moedertaal sedert het midden der achttiende eeuw.
Zij die hiernaar verlangen te schrijven, kunnen dat wat de Maatschappij bij elk dezer vragen verlangt, leeren kennen uit de Handd. der Maatschappij voor den jare 1855, bl. 53 en 54.
Uit de vakken van Geschied- en Oudheidkunde.
III. Hoever strekt zich het onderscheid uit tusschen de Keltische en Germaansche volkeren als vroegste bewoners van Europa, volgens de getuigenissen der oude Schrijvers en nog aanwezige overblijfselen? De Maatschappij verlangt dat daarbij tevens een kritische blik geslagen worde op hetgeen over dit onderwerp door de voornaamste Schrijvers van onzen tijd is in het licht gegeven.
De prijs door de Maatschappij voor de bekroonde verhandelingen uitgeloofd, bestaat, in een' gouden penning, ter waarde van één honderd en vijftig gulden, of wel de waarde van dien. De in te zenden stukken moeten met eene andere hand dan die des auteurs geschreven en met eene zinspreuk geteekend zijn. In een verzegeld omslag, dezelfde spreuk ten opschrift hebbende, vermeldt de steller zijnen naam en zijne woonplaats. Een en ander moet, vrachtvrij, vóór of op den bepaalden dag, bezorgd worden ten huize van den Penningmeester Mr. J.G. La Lau, of van den Secretaris der Maatschappij. |
|