Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1851
(1851)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijVerslag der werkzaamheden van de Commissie voor Taal- en Letterkunde, gedurende de laatste acht maanden van 1850 en de eerste vier maanden van 1851.De Commissie voor Taal- en Letterkunde, bestaande in de Heeren Prof. Siegenbeek, Prof. Rutgers, Dr. Bergman, Mr. L. Ph. C. van den Bergh en Oudemans, heeft, in hare vergadering van 23 Mei 1850, hare werkzaamheden begonnen met zich onledig te houden, om, ter vervanging der in October daaraanvolgende aftredende leden, zijnde de Heeren Prof. Siegenbeek en Dr. Bergman, twee dubbeltallen op te maken, ten einde daarvan mededeeling te doen aan het Bestuur der Maatschappij. | |
[pagina 30]
| |
De keuze voor den eerstgenoemden op Prof. Schrant en Ds. Doyer, en voor den Heer Bergman op Prof. van Assen en Prof. Kist gevallen zijnde, werden, door de daaropvolgende maandelijksche Vergadering, daarvan gekozen de Heeren Prof. Schrant en Prof. Kist. Mocht de Commissie zich verheugen, dat laatstgenoemde zich deze keuze liet welgevallen, met leedwezen en teleurstelling vernam zij tevens, dat Prof. Schrant voor deze benoeming had bedankt. Hierdoor zag zij zich verplicht, om in hare vergadering van 31 October aan het Bestuur der Maatschappij een ander tweetal voor te dragen, bestaande in de Heeren Ds. Doyer en Prof. van Assen, uit welk tweetal, in de maandelijksche Vergadering van November, gekozen werd Ds. Doyer, door wiens toetreding de Commissie eerst in hare vergadering van 7 November voltallig en in staat gesteld werd, om voor het nieuw maatschappelijk jaar zich te constitueren. Overgaande tot het benoemen van eenen Voorzitter en Secretaris, viel de keuze voor de eerste betrekking op den Hoogleeraar Rutgers, welke ook in het afgeloopene jaar als zoodanig had gefungeerd, en voor de tweede betrekking op A.C. Oudemans. Beiden toonden zich bereid, aan deze keuze gehoor te geven, en aanvaardden deze betrekkingen, waarvan de Secretaris kennis gaf aan het Bestuur der Maatschappij. Daarna overgaande tot de bezigheden op de Commissie berustende, werd het Reglement van Orde nagezien en gewijzigd, en kopij daarvan aan den Secretaris der Maatschappij verzonden. Verder hield de Commissie zich onledig met het onderzoek van twee, door | |
[pagina 31]
| |
den Secretaris der Maatschappij aan haar toegezonden stukken, bestaande in: 1o. Eene lijst van woorden en zegswijzen, verzameld door den Heer Roorda van Eysinga, welke, volgens zijne bijgevoegde missive, niet in de woordenboeken van Weiland en Siegenbeek voorhanden waren. 2o. Een voorstel van den Heer W. Eekhoff, dd. 16 Mei 1850, strekkende tot bevordering der uitgave van een geschrift getiteld: Geletterd Nederland, waarbij gevoegd was een prospectus, daartoe reeds in 1842 uitgegeven. Beide deze stukken werden aan de leden der Commissie ter lezing en overweging rondgezonden, en eerstgemeld stuk, met de aanmerkingen der Commissie-leden bij den Secretaris terug gekomen zijnde, zond deze daarover een rapport aan het Bestuur, waarmede de maandelijksche Vergadering van 6 December 1850 genoegen nam. Het voorstel van den Heer Eekhoff werd in de vergadering der Commissie van 13 December 1850, met al dien ernst overwogen, dien het onderwerp verdiende, maar de vele bedenkingen en zwarigheden, welke geopperd en ontwikkeld werden, leidden de Commissie tot het advies, om de uitgave van dit werk, voor eigene rekening, aan de Maatschappij af te raden, waarmede de maandelijksche vergadering van 3 Januarij 1851 zich insgelijks heeft vereenigd. In de volgende zittingen zijn er geene andere stukken van wege de Maatschappij bij de Commissie ingekomen. Zij is dus in de gelegenheid gesteld geworden, tot | |
[pagina 32]
| |
het behandelen van eenige taalkundige onderwerpen, vooral het oud-duitsch, het plat-duitsch, de Groningsche en Geldersche Idiotismen betreffende, en welke onderwerpen tot vele belangrijke opmerkingen aanleiding gaven. Eindelijk heeft, overeenkomstig art. 93 der Wet, de Commissie weder voor dit jaar 1851 hare zorgen gewijd aan het kiezen van eenige prijsvragen in het gebied der Ned. Taal- en Letterkunde, welke zij aan het Bestuur der Maatschappij heeft aangeboden.
Namens de Commissie voornoemd, Leiden 28 April 1851. A.C. Oudemans, Secretaris.
De Heer L. Ph. C. van den Bergh vervangt den vorigen spreker, en brengt, namens de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, het navolgende rapport uit: | |
Rapport der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde over 1850-1851.De werkzaamheden der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde zijn ook in dit afgeloopen jaar even als vroeger geregeld voortgegaan. Er zijn acht gewone vergaderingen gehouden, allen, de eerste uitgezonderd, in de leeskamer der bibliotheek, die daartoe geschikte gelegenheid aanbood, en deze vergaderingen werden door de leden meestal geregeld bijgewoond. | |
[pagina 33]
| |
Het personeel der Commissie heeft ingevolge de wet weder verandering ondergaan. In de maand October des vorigen jaars zijn de beide leden de Wal en van der Chijs afgetreden, ter wier vervanging aan het Bestuur vier kandidaten werden voorgedragen, om daaruit twee tweetallen te vormen; het waren, naar alphabetische orde gerangschikt, de HH. Bodel Nyenhuis, Rammelman Elsevier, Janssen en Kist, waaruit door de Maandelijksche vergadering de HH. Elsevier en Janssen verkozen werden. De Commissie benoemde vervolgens tot haren voorzitter den Heer Tydeman, die zich die keuze liet welgevallen; de Secretaris werd herkozen. De Commissie bestaat sedert uit de HH. Tydeman, Wttewaall, van den Bergh, Elsevier en Janssen, gewone leden, en de HH. Bodel Nyenhuis, Kist, van der Chijs en de Wal, werden als vroegere leden ter medewerking uitgenoodigd. Door de Maandelijksche vergadering werden ook dit jaar eenige stukken en voorstellen ter beoordeeling in handen der Commissie gesteld, waarover deze haar berigt mededeelde, t.w. 1o. Eenige tabellarisch opgemaakte aanteekeningen van den Heer Boonzaijer te Gorinchem, betreffende de bevolking van een aantal Nederlandsche gemeenten in de laatste 50 jaren. De Commissie, hulde doende aan den ijver des opstellers, was van oordeel, dat dit opstel ter uitgave in de Werken der Maatschappij minder geschikt was, maar dat het met dank in de Bibliotheek zou worden gedeponeerd. | |
[pagina 34]
| |
2o. Een voorstel van den Heer Eekhoff te Leeuwarden, om door en op kosten der Maatschappij te doen uitgeven een werk getiteld Letterkundig Nederland, dat biographische en bibliographische berigten zou bevatten over alle schrijvers die ooit in Nederland zich hebben bekend gemaakt. De Commissie achtte die onderneming voor de Maatschappij niet geraden, zoowel om den grooten omvang en de moeilijkheid als wegens de aanzienlijke kosten van dit werk, maar wenschte dat de geëerde voorsteller aangemoedigd werd zelf zoodanig iets te ondernemen en dat hem alsdan op de ondersteuning der Maatschappij hoop zou worden gegeven. 3o. Een opstel van den Heer Delprat te Rotterdam, bevattende de oudste Series lectionum der Leidsche Hoogeschool, van den jare 1587, onder het rectoraat van J. Lipsius, met zijne ophelderingen en die van den Heer Kist, door laatstgenoemde aan de Maatschappij aangeboden. De Commissie vermeende dat een en ander eene allezins geschikte bijdrage voor de Werken der Maatschappij wezen zou. 4o. Een voorstel van den Heer van Assen tot opsporing van alle monumenten, ter eere van verdienstelijke Nederlanders opgerigt: welk voorstel nog in overweging is. Bij de ambtsbezigheden kwamen de vrijwillige bijdragen der leden, resultaten hunner studiën, mededeelingen van wat hun belangrijks voorkwam, vragen om opheldering en dikwijls antwoord daarop. | |
[pagina 35]
| |
De Heer Tydeman gaf herhaaldelijk eenige zeldzame of belangrijke handschriften en drukwerken zijner boekerij ter bezigtiging of deed mededeelingen over laatst uitgekomene historische werken. De Heer Wttewaall verpligtte de Commissie door haar eene opgaaf mede te deelen der handschriften in bezit van de familie Enschedé te Haarlem, die voor de Nederlandsche letter- en greschiedkunde belangrijk waren, met vergunning daarvan afschrift te doen nemen, dat sedert ter boekerij is nedergelegdGa naar voetnoot1). De Heer van den Bergh bragt ter tafel een afschrift van den Catalogus bonorum ecclesiae Trajectensis bij Heda, van Mieris en anderen gedrukt, met zijne kritische en geographische ophelderingen, en leverde voorts een verslag van de staatkundige en regterlijke verdeeling des lands in de middeleeuwen. De Heer Elsevier deelde het een en ander mede uit zijne aanteekeningen getrokken uit het archief van Leiden, en berigtte onder anderen, dat hij hierin vele belangrijke oorkonden had aangetroffen betrekkelijk het beleg der stad in 1428. De Heer Janssen bood reeds in de eerste vergadering der Commissie eenige Groningsche landregten met eene instructie in HS. tot onderzoek aan, waarmede zich de Heer de Wal belast heeft. Verder vertoonde hij een aantal afdrukken van nog onbekende gemmen uit de verzameling van den ouderen Smetius, waardoor men | |
[pagina 36]
| |
meer opheldering ontving over hetgeen toenmaals in den omtrek van Nymegen van dien aard opgedolven en door dien oudheidkenner verzameld was. Dezelfde gaf voorts een naauwkeurig verslag zijner ontdekking en nasporing van eenen Romeinschen weg loopende door Limburg langs den regter Maasoever, door hem nagevorscht van Sittard tot Valkenburg, alsmede van zijne opgravingen in het Ravensbosch bij laatstgemelde plaats. Nog deelde hij eenige bijzonderheden mede over een door hem en den Heer Bodel Nyenhuis vroeger aan het Zeeuwsch Genootschap gezonden rapport over zekere kaart van dat gewest, zoo men meende uit de 13e eeuw, en herinnerde aan het berigt van Eginhard aangaande twee kaarten op tafels door Karel den Groote bezeten. Eindelijk deelde hij eenige ethnographische schetsen en afbeeldingen mede nopens verscheidene Overijsselsche en Geldersche dorpen met bijgevoegde verklaring, een en ander opgesteld door den Heer Haasloop Werner te Elburg. Na aandachtige beschouwing en overweging dezer laatste stukken, werd den opsteller medegedeeld dat men zeer wenschte, dat hij deze schetsen in een of ander der provinciale almanakken mogt mededeelen, als eene belangrijke bijdrage tot de kennis van het volk en zijne zeden. De Heer Bodel Nyenhuis, bezitter eener rijke verzameling teekeningen en platen, gaf meermalen der Commissie gelegenheid zich met den vroegeren toestand van merkwaardige gebouwen en monumenten in ons land bekend te maken, door daarvan afbeeldingen ter tafel te brengen, mededeelingen des te belangrijker, naarmate | |
[pagina 37]
| |
deze vroegere gebouwen allengs verdwijnen of eene andere gedaante aannemen. Een gedeelte daarvan was door hem uit de auctie van G. Lamberts te Amsterdam aangekocht, een ander gedeelte door den Heer Eyck tot Zuylichem te Maartensdijk geteekend. Van dien aard was ook de afbeelding eener straat, te Leiden (?), in de 15e eeuw, op perkament geteekend en voor de kennis van den toenmaligen bouwtrant der burgerhuizen van veel belang. Hierbij voegde hij nog kleinere mededeelingen omtrent eenige zeldzame boeken en HSS., of omtrent bijzondere personen en hunne portretten. De Heer Kist vertoonde der vergadering eene zeldzame palmhouten medaille, voorstellende het profil van zekeren Adam Oeffner uit Altorf, deelde het een en ander mede over het onlangs verschenen werkje la Hollande catholique par Dom Pitra, en las het verslag van den Heer Delprat voor over de oudste Leidsche Series lectionum, waarvan boven berigt is gegeven. De Heer van der Chijs deelde eenige onuitgegevene penningen mede, als van Paus Leo X, van eene nog onbekende vrouw van den jare 1540, van den Commissaris Gen. Hulft en van Ant. de Bloclant, en sprak voorts nog over zekeren stempelsnijder en kunstkooper, N. Chevalier, uit het laatst der 17e en het begin der 18e eeuw, die aan de regering van Leiden verlof verzocht had, zich aldaar met zijn kunstkabinet te mogen nederzetten. De Heer de Wal gaf een verslag over de door den Heer Janssen aangeboden Groningsche landregten, waaruit bleek, dat deze reeds gedrukt waren in | |
[pagina 38]
| |
Altings Pylaren en peerlen van Groningen, en leverde een berigt over de afkomst en geboorte van den Deenschen veldoverste H. Ruse, ten betooge dat deze een Drenthenaar van geboorte geweest was. Hij vestigde op een anderen tijd de aandacht op het werk van Cramer Geschichte des Unterrichts in den Niederl. en bood tot onderzoek eene HS. Kronijk van Teisterband en der dynasten dier landstreek aan. Deze laatste door de leden gelezen en onderzocht, bleek voor de geschiedenis weinig nieuws te bevatten. Zoo heeft de Commissie ook dit jaar getracht aan hare bestemming zoo veel mogelijk te beantwoorden, en door onderlinge mededeeling en gedachtenwisseling hare bijeenkomsten nuttig te maken.
Uit naam der Commissie voornd,
Leiden Mei 1851. L. Ph. C. van den Bergh, Secretaris. |
|