Bijlage.
Behelzende Levensberigten der in dit Genootschappelijk jaar overledene Leden der Maatschappij.
Slechts met een enkel woord poogde ik, in mijne Openings-rede, eene dáár gepaste hulde te brengen aan de nagedachtenis van zoo vele verdienstelijke Leden der Maatschappij, welke, sedert de Algemeene Vergadering van het jaar 1847, haar door den dood ontvallen zijn. Meestal door de betrekkingen der overledenen, welke ik mijnen dank verzoek aan te nemen, daartoe in staat gesteld, kan ik hier eenige nadere berigten aan het gesprokene toevoegen. Zij betreffen echter slechts den uitwendigen omtrek, zoo van hun leven, als hunner Letterkundige werkzaamheid. Tot het geven eener meer uitvoerige schets van hun karakter en hunne verdiensten achtte ik mij, deels onbevoegd, deels ongeroepen. Het geen voor de Nederlandsche Letteren of Geschiedenis, en alzoo vooral in betrekking tot het doel onzer Maatschappij, door hen is verrigt, staat hierbij zooveel mogelijk op den voorgrond. Evenwel maak ik ook daarin op geene volledigheid aanspraak. Slechts zal ik, zoo veel in mij is, de vruchten hunnes geestes opnoemen, door welke zij zich verdienstelijk gemaakt hebben, ook bij het nageslacht; en ik zal niet nalaten ook de geschriften aan te wijzen, waarin hun levensloop reeds is geschetst, of aan hunne nagedachtenis en verdiensten de verdiende hulde werd toegebragt.
Zij volgen hier in die orde, in welke de dood hen uit dit leven heeft opgeroepen.