| |
| |
De Vergadering bedankt bij monde van het oudste tegenwoordig zijnde Lid, den Wel Eerw. Zeer Geleerden Hr. Abr. de Vries, den Voorzitter voor zijne gehouden Aanspraak en verzoekt dat dezelve, als naar gewoonte, aan het hoofd van de Hande-
| |
| |
lingen van dezen dag gedrukt moge worden: waarin de Spreker genoegen neemt.
Daarna verzocht een der oudste leden, de Heer A. Blussé de Jonge, het woord, om rapport te doen nopens eene Commissie, ten vorigen jare in de Maandelijksche Vergadering op hem benevens de HH. van Assen, A.H. van der Boon Mesch, Janssen, en den Secretaris Bodel Nijenhuis, uitgebragt, strekkende om den Hr. Voorzitter, bij de vervulling van deze zijne 25jarige betrekking, eenig blijk van aandenken, van wege deze Maatschappij te schenken: en wel op den dag waarop Z.H. Gel. verlangd had de betrekking als Voorzitter, met de ruste van een ambteloos Lid te willen verwisselen. Er was besloten tot de aanbieding van eenen Gedenkpenning, aan de eene zijde bevattende den stempel van de gewone Prijsmedaille der Maatschappij met haar gebruikelijk randschrift, aan den anderen kant voorzien met het opschrift:
Aan
M. Siegenbeek,
XXV jaren
Voorzitter.
1847.
De aanbieding dier Medaille had plaats bij monde van het oudste tegenwoordig zijnde Lid der Maatschappij, den meergemelde Heer Abr. de Vries, tevens eenen der oudste en meest vertrouwde vrien-
| |
| |
den van den Voorzitter. Nadat de Heer de Vries zich ten meesten genoege der Vergadering van die taak gekweten, en de Voorzitter zijne erkentelijkheid betuigd had, ging men over tot behandeling van de volgende punten van den Beschrijvingsbrief. De Secretaris, Mr. J.T. Bodel Nijenhuis bragt in de eerste plaats het navolgend Verslag uit van het verhandelde op de Maandelijke Vergaderingen der Maatschappij gedurende het thans afgeloopen jaar.
| |
II.
Uw geëerde Voorzitter, M.H.H., heeft U over zoo menig persoon moeten onderhouden die zoo aan ons, als der Geleerdheid, der Kerk, der Maatschappij, ja geheel het Vaderland ontvallen is: straks zullen U in de volgende Beschrijvingspunten zoo gewigtige zaken ter beoordeeling worden voorgedragen: wat zou uw tegenwoordige spreker dan nog uitvoerig, hetzij over personen, hetzij over zaken, in bijzonderheden treden? Mijn lastbrief brengt echter een kort overzigt mede. Zie hier het voornaamste.
Eerst over de personen. Behalve de dertien overledenen, verloren wij drie anderen, die, om ouderdom, zwakheid des ligchaams, of andere redenen, voor hun lidmaatschap dankzegden, de HH.M.G. Molière, N. v.d. Monde, W.H. de Vriese. Van de vergunning om stedelijke Leden te kiezen, hebben
| |
| |
wij, voor de twee overledenen uit Leiden, twee anderen ingekozen, Jhr. W.J.C. Rammelman Elzevier en Mr. P.F. van Hoorn.
Wat de zaken betreft; de uitgaaf van de Nieuwe Reeks onzer Werken is dit jaar onverdroten voortgezet. Het IIe Deel, de aanvang van den druk des Romans van den Limborch (vermeld Handd. 1846. bl. 43) is U geworden; het IIIe Deel, waarin het slot van dit dichtstuk vervat is, zal U eerstdaags toekomen; het IVe Deel, het HS. van Broeder Gheraert, U bij herhaling en laatstelijk Handd. 1846. (bl. 43, 44.), beloofd en aangekondigd, is eindelijk (gelijk wij straks hoorden) door onzen eerwaardigen Clarisse voltooid en de druk nog geheel door hem, vóór zijn plotseling verscheiden, nagezien geworden; door hem, van wien men wel zeggen konde dat hij werkte zoo lang het dag was. Het Ve Deel, grootendeels door de taalkundige Prijsverhandeling van ons Medelid de Jager gevuld, is insgelijks genoegzaam geheel afgedrukt.
Onze Vergaderingen zijn in grooten getale (tot 12 toe) gehouden, doch van welke juist de helft aan één zelfde punt, dat der Nieuwe Wet, gewijd was. - In Junij des vorigen jaars hadden we Vergadering van Resumtie, in April l. l. de Voorbereidende Vergadering tot deze algemeene; in December las onze Voorzitter eene wederlegging van des Hgl. Beyerman's vertoog: met welk hart de Staten van Holland en Oldenbarnevelt Leycester verwelkomd
| |
| |
hadden: een stuk, sedert in druk verschenen. In Februarij werd er van wegen ons Medelid Koenen een opstel voorgedragen, getiteld Corn. Pauw, eene bijdrage tot de handelsbetrekkingen des Vaderlands in de 17e Eeuw. - In November hadden wij ééne openbare Vergadering, een genoegen dat ons slechts zelden te beurt valt, doch dan des te meer een middel is om ook het publiek door onze Letterkundige inrigting eenigzins te verpligten. Mr. Jacob van Lennep namelijk droeg toen op zijne, hem zoo bijzonder eigene, wijze een dichtstuk voor, getiteld Eduard van Gelder: 't geen we gewis in druk hopen te zien.
Van den wenk aan het slot van den Beschrijvingsbrief te vinden, is in dit jaar door onze Medeleden een ons aangenaam gebruik gemaakt: mogt zulks nog meer toenemen. - Onderscheidene stukken werden door hen in onze handen gesteld, hetzij ter voorlezing, hetzij voor onze Werken. Daartoe brengen wij, wat de Taalkunde betreft, vooreerst de Oud-Nederl. fragmenten, te Middelburg gevonden (Handd. 1846. bl. 45). Dr. M. de Vries heeft de vergunning erlangd en die voortreffelijk gebruikt, om de op vele plaatsen verbleekte letters des HDS. door eene scheikundige bewerking weder te doen te voorschijn komen, waardoor het veelzins in waarde gewonnen heeft. Het stuk is door de Rapporteurs (in Handd. 1846. bl. 45 genoemd), der uitgave waardig gekeurd en
| |
| |
zal in het Ve Deel der Werken plaats vinden. De Lijst van woorden en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strijdende, waarover wij in het vorig jaar (Handd. 1846. bl. 44) tot U spraken, is, onder medewerking van eenige andere Leden der Taalkundige Commissie, door den Hoogleeraar Siegenbeek afgewerkt, en, in dezen winter, der Maandelijksche Vergadering aangeboden, en de Inleiding door Z.H. Gel. voorgelezen; waarop de Vergadering besloot het stuk te doen drukken; en wel, buiten kosten der Maatschappij. Het is thans werkelijk ter perse, en grootendeels afgedrukt. - De overige stukken, door onze Leden ons aangeboden, waren van Geschiedkundigen aart en werden dus verwezen tot de Commissie van Geschied- en Oudheidkunde: Daartoe brengen wij vooreerst de boven vermelde Verhandeling van Mr. Koenen over C. Pauw. Zij werd geenszins van zoo algemeen belang gerekend, als voor de Werken onzer Maatschappij scheen vereischt te worden, en zal nu, naar wij vernemen, elders in druk verschijnen. - Tot deze aangebodene stukken behooren vervolgens, uittreksels uit familiebrieven rakende het beleg der stad Bergen op Zoom, in d. j. 1747, ons door ons Medelid le Jeune uit zijn's grootvaders papieren medegedeeld; doch deze schenen, na al hetgeen hier over in der tijd het licht gezien had, hun belang meerendeels verlooren te hebben. Eindelijk rangschikken wij hieronder, dat ons Medelid Beets
| |
| |
voor ons liet kopiëren eene oude MS. Chronijk van Holland, van d. j. 1409, op den huize Nyenborch voorhanden, en over welk HDS. we, reeds voor zeven jaren, van denzelfden eene proeve en eenige gissingen over den persoon des schrijvers erlangden (Zie Handd. 1840. bl. 60). De kopij dezer Chronijk kwam nu echter ongecollationeerd tot ons. Steller dezes heeft zich in den voorwinter de moeite van de collatie der 216 folio bladzz. getroost en zich daarbij eenige aanmerkingen en vragen, deels van taal-, deels van geschiedkundigen aart veroorloofd. De meergemelde Commissie heeft hierop haar rapport in April l. l. uitgebragt, strekkende, om de kopij met de collatie ende aanteekeningen voorlopig in onze Boekerij ter neder te leggen, tot tijd en wijle dat dezelve veelligt ware uit te geven; doch intusschen het meer of minder belangrijke der Chronijk te doen toetsen aan een of twee andere gelijktijdige dergelijke stukken, en ter proeve daarvan, het een of ander merkwaardig tijdperk te nemen.
Gij ziet uit het laatstgemelde, M.H.H., dat de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde dezen winter verschillende rapporten heeft uitgebragt; zij was daartoe en tot andere mondelinge mededeelingen den 11 Dec. en den 26 Maart bijeengeweest. Wij brengen zulks bij dezen ter uwer kennisse, gelijk wij U de werkzaamheden dier Commissie telken jare, in onze gedrukte Handd., beknoptelijk,
| |
| |
(volgens den aard van dit ons overzigt) aangestipt hebben.
Een der voornaamste uitvloeisels dier Geschiedkundige Commissie was voor weinige jaren onze Zegelverzameling, welke wij ook in ons jaarlijksch Verslag telkens gedachten. Dit jaar is zij door enkele gevers weder begunstigd. De Heer Boonzajer, van Gorinchem, zond ons vele Zegels van oudere en latere Nederlandsche geslachten, en eenige papieren Zegelstempels van kerkelijken aart; voorts nog een paar Schepenszegels. Ook anderen gaven ons eenige bijdragen. Wij hebben in die verzameling ook in bewaring gegeven een midden-eeuwschen pijl, van d. j. 1435, ons in Dec. j. l. te gelijk met eenige geschriften toegezonden door den grijzen Bambergschen Bibliothecaris, Dr. H.J. Jäck. Wij plaatsen aldaar voorts binnen kort eenige, onlangs ontvangene, gipsen afgietsels van zegels van Noord- en Zuid-Nederlandsche personen en gemeenten of corporatiën, waarvan de oorspronkelijke in het zoo rijke Archief van het Fransch Département du Nord, te Rijssel voorhanden zijn, en wier aanschaffing ons door ons Medelid, L.Ph.C. v.d. Bergh, die te Rijssel deze gelegenheid had leeren kennen, was aangeraden. Ten proeve hebben wij van de 211, ald aar voorhandene, ongeschonden Nederlandsche zegels, de 32 belangrijkste uitgekozen. Zij zijn voorhanden in het vertrek, dat Dr. Janssen de
| |
| |
goedheid had voorloopig voor onze verzameling te willen inruimen, welk ijverig Medelid ook den Catalogus dezer verzameling steeds aanhoudt.
Onder onze werkzaamheden die voor de toekomst, naar wij hopen, nut zullen baren, zijn ook de Prijsvragen, ditmaal uit het vak der Taalkunde. Ze liggen in den Beschrijvingsbrief, Punt IV, voor U. De leden der Commissie, dit jaar tot onze voorlichting benoemd, waren de HH.M. Siegenbeek, Schrant, Bergman, La Lau, M. de Vries.
Nog hebben wij U een tweetal mededeelingen te doen van zaken, na de laatste Maandelijksche Vergadering bij ons ingekomen. 1o. De gunstige voorslag van een' uwer voormalige Medeleden, die onze Algemeene Vergaderingen tot in de laatste jaren met zijne tegenwoordigheid vereerde en veraangenaamde, de hoogbejaarde C.J. Wenckebach. Hij bood ons namelijk reeds in den aanvang dezes jaars ten geschenke aan alle de overig zijnde exemplaren van den door hem bezorgden herdruk der Gedichten van den Vriend zijner jeugd, A. van der Woordt, door dezen slechts voor Vrienden bestemd geweest. Dezelve werden ons dezer dagen toegezonden ten getale van even 350, een voorraad, juist toereikend om aan ieder onzer Medeleden een exemplaar daarvan uit te reiken: hetgeen wij bij het toezenden der Handd. van deze Vergadering of van een deel der Werken hopen te bewerkstelligen.
| |
| |
2o. Heeft ons Medelid Bergman, een ijverig naspoorder van wat veler oog ontsnapt, bij het doen herstellen van een in d. j. 1539 gedrukt en gebonden N. Testament onzer Boekerij, vijf MSS. fragmenten ontdekt, die hem gebleken zijn te behooren tot J. van Maerlants Rijmbijbel, drie uit de Evangeliegeschiedenis en twee uit de Destructie van Jerusalem: wier juiste vergelijking met het HDS. der Maatschappij een nader voorwerp onzer zorge uit zal maken.
Er blijft ons nog één eenig punt overig, dat der nieuwe Wet. Doch - wat zal ik U, M.HH., veel daarover zeggen? Wetten zijn slechts de vormen waarin wij ons bewegen moeten; zij kunnen onze bestendige werkzaamheden niet uitmaken: doch zij moeten deze laatste helpen regelen. Er is dit jaar aan deze zaak vrij wat tijds besteed Wij hebben, - ter aansluiting aan het geen de Handd. des vorigen jaars (die U zeker voor den geest staan) op bl. 50 en 51 daarvan vermeldden, - de aanmerkingen van elk der Leden onzer Maatschappij op dit punt bij Circulaire uitgelokt; een aantal van slechts negen heeft daaraan beantwoord. Uit al die aanmerkingen heeft vooral één Lid der Commissie een geheel trachten te vormen; dat geheel is met de twee, door U benoemde Buitenleden een en andermaal behandeld, nader in de Maandelijksche Vergadering gebragt, en toegelicht door
| |
| |
eene memorie van een ander Lid der Commissie. Ten gevolge echter van een later ingekomen en aangenomen Voorstel, om twee Commissiën, van Taalkunde en van Geschied- en Oudheidkunde, in de Wet op te nemen, hebben twee leden der Wets-Commissie gemeend zich aan de verdere werkzaamheden te moeten onttrekken, en zijn vervangen door twee anderen; en alzoo hebben we de discussiën over het Ontwerp artikelsgewijze in zes achtereenvolgende Vergaderingen van 5, 12 en 19 Maart, 23 en 30 April, en 7 Mei voortgezet en ten einde gebragt; waaruit alzoo het Ontwerp gesproten is dat Ul. is toegezonden en hier voor U ter tafel ligt. Gij zijt, volgens Punt IX van den Beschrijvingsbrief, geroepen hierover uw oordeel uit te brengen. Ik stap derhalve hiervan af en spoed mij U gelegenheid te geven ter behandeling der verdere U voorgestelde punten van beschrijving.
|
|