Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1844
(1844)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijII.Ik ga over, M.M.H.H., tot het volgende punt onzer werkzaamheden, door de wet aan uwe Bibliotheeks-Commissie voorgeschreven: wier tolk ik in dit uur zijn mag. En, is hetzelve minder afwisselend dan het voorgaande Verslag, denkt er bij: het jaarlijksch overzigt moet, uit deszelfs aard, een getrouwen afdruk opleveren van geheel onze Boekerij zelf. Is de laatste meer voor het nut, dan wel voor het vermaak harer leden ingerigt, kan het dan wel anders, of deze onze berigtgeving moet denzelfden geest ademen, en U meest door hare nuttige zijde eenige oogenblikken met belangstelling bezig houden? Ik treed ter zake. Mogten wij voor zeer weinig jaren van een Genootschap in Noord-America, ons zelfs bij name onbekend, een bewijs van deelneming ontvangen: eenige weken geleden erlangden wij een dergelijk, uit het zuiden van Duitschland. Das historische | |
[pagina 58]
| |
Verein der Oberpfalz und von Regensburg zond in Nov. l. l. aan ons af het laatste Stuk zijner Verhandelingen, met bijvoeging van een zeer verpligtend schrijven van den Secretaris des Vereins, Dr. W. Brennerschaeffer, en met het uitgedrukt verlangen om zich met de historische Genootschappen des buitenlands, en dus ook - in Nederland met ons - in verband te brengen, en eenen letterkundigen ruilhandel onzer wederkeerige geschriften te bewerkstelligen. Wij hopen eerstdaags hieraan te beantwoorden door de toezending van het laatste Deel onzer Werken. Twee der buitenlandsche leden, in het voorleden jaar door Ul. benoemd, en een der reeds vroeger gekozene, - de Hoogleeraars Dulaurier te Parijs, Schlosser te Heidelberg en Illgen te Leipzig - zonden ons enkele door hen uitgegeven werken of boekbeoordeelingen, de twee eersten met een verpligtend schrijven; bij den laatsten had deze aangename bijzonderheid plaats, dat het eene oorspronkelijke vrucht betrof van Nederlandschen bodem, ja van eenen onzer medeleden, namelijk, Prof. des Amorie van der Hoeven's Tweede Eeuwfeest des Remonstrantschen Seminariums te Amsterdam, door den Predikant van Frederiksstadt aan den Eyder, Ds. van Rhijn, een' geboren' Nederlander, in het Hoogduitsch vertaald en in Prof. Illgen's Kerkelijk Tijdschrift geplaatst. | |
[pagina 59]
| |
Ook van binnenslands verkregen wij bewijzen van belangstelling. Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap zond ons, behalve zijn laatste Programma des vorigen jaars, het vervolg zijner Werken, namelijk zijne drie, in 1842 bekroonde, Prijsverhandelingen, waaronder eene van ons medelid Koenen was. Academische Proefschriften kwamen bij ons in, uit Utrecht, die van de Heeren Dr. von Baumhauer en Mr. van Gennep; uit Leijden, die van den Heer Dr. M. de Vries en de Heeren Mrs. G.A.C. de Jonge, G. de Clercq, H.C.A. Thieme en J.D. van der Heim. De HH. Immerzeel gaven het laatste deel van den jongsten arbeid hunnes Vaders, zijne Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Schilders, Graveurs enz.; de Heer J. Tideman van Utrecht, een tweetal taalen letterkundige stukken; de Heeren S.J. Mulder van Amsterdam en E.M. Calisch uit 's Gravenhage, gene, een bundel Verhandelingen, deze, een deel Gedichten; Dr. Hermans uit 's Hertogenbosch, een Verslag over de Bibliotheek en de verdere verzamelingen van 't Genootschap, aldaar, onder zijne zorg vooral, bloeijende; Dr. Staring van Lochem, een Geologisch stuk over den grond van Overijssel; de Heer de Meyer van Rotterdam, eene Redevoering over de nadeelen uit den blijkbaren teruggang (zoo als hij beweert) der letterkundige Maatschappijen in ons Vaderland, te duchten en de | |
[pagina 60]
| |
middelen om die tijdiglijk voor te komen; de Lector van Heusden te Breda, eene Handleiding tot de Aardrijkskunde, voor de Militaire Academie aldaar; de Heer W.L. de Sturler, zijne Proeve eener beschrijving van het gebied van Palembang; en onze ervaren stadgenoot, de Heer J.A. de Fremery, op mijn verzoek, een exemplaar zijner, niet in den handel zijnde, Memorie over het regt van Leijden op den Haarlemmermeer; over welk onderwerp - om zulks in 't voorbijgaan te zeggen - ons medelid, Prof. Cock, ons vroeger de vrucht zijner nasporingen geschonken had. Laatstelijk had een onbekende gever de goedheid ons een exemplaar te zenden van het stuk, dat de Konst- en Letter-Bode, no. 24 van 1844, bevatte over ons jongst overleden Medelid, den Rector Bake. Zoover van de eigene werken van Vreemden. Doch ook onze Medeleden bleven niet achter; wij erlangden van deze laatste soort, eigene geschriften van 66 onzer Leden, welke wij u gaarn in bijzonderheden wilden aanduiden, of - onder rubrieken voordragen -, gelijk wij in vroeger jaren nu en dan ter afwisseling deden: doch tijdsgebrek verhindert, en bescheidenheid wederhoudt ons, uw geduld te misbruiken. Ziet hier hunne namen in alfabetische orde en met het aantal der door hen ingezondene geschriften achter hunnen naam uitgedrukt. Het zijn de HH.A.J. van der Aa (4), Mr. Robidé van der Aa, Mr. Alsche, Mr. van Assen (2), | |
[pagina 61]
| |
Mr. A. Bake (bereids overleden), Mr. Beyerman, Mr. L.P.C. van den Bergh (2), Bergman (7), Blommaert, Borsius, van Limburg Brouwer, Prof. van der Chys, Mr. Cock, Mr. da Costa (3), I.J. Dermout, Mr. Dirks (2), Doyer, ab Utrecht Dresselhuis (2), Evertsz, ten Zeldam Ganswyk (2), Mr. Groen van Prinsterer (2), Halbertsma, Mr. M.C. van Hall (8), J. van Harderwijk Rz., Heldring, J. van der Hoeven, de Jager, Janssen (5), Jkhr. Mr. de Jonge (2), Kist en Royaards, Mr. la Lau (4), Lastdrager (2), Lauts (6), Mr. J. van Leeuwen (2), Mr. L.C. Luzac, Maas, H.J. Matthes, Molhuysen (2), van der Monde (2), Domela Nieuwenhuis, Nyhoff (2), van Orden, Mr. Pan, Pareau, Royaards (2), Schotel (7), Schrant, Serrure, Mr. Sifflé, Sybrandi (3), Snellaert, Mr. Spandaw en Mr. Star Numan, W.H. Suringar (7), Mr. H.W. Tydeman (2, met toezegging van een derde), Veltman, Mr. Vreede (2), Abr. de Vries, Mr. Jer. de Vries (2), de Vriese (3), Mr. de Wal (8), J. van Wyk Rz., Wildschut (2), Willems (4), Decker Zimmerman (2). - Een laatste geschenk, voor een paar dagen pas ontvangen, moet ik echter in 't bijzonder vermelden. Het zal Ul., niet minder dan het mij veroorzaakte, een weemoedig gevoel verwekken. Onze afgestorvene vriend, de Hoogl. van Bolhuis had ons, gelijk pas na zijn' droevigen dood gebleken is, reeds | |
[pagina 62]
| |
jaren geleden bestemd het handexemplaar zijner Geschiedenis der Noormannen in Nederland, en der Bijvoegsels daartoe, met 34 bladzz. aanteekeningen, welke, het zij uittreksels bevatten uit de recensien zijner beoordeelaars, het zij nalezingen behelzen uit werken na de uitgave zijner Bijvoegsels doorgelezen, waarin de vrucht zijner latere nasporingen over dit onderwerp ons toeschijnt eeniglijk vervat te wezen.
Ook zonderde, nu en dan, een Lid der Maatschappij uit de schatten zijner Bibliotheek iets af ten onzen nutte: 't zij oude, 't zij nieuwe Werken, 't zij Handschriften. Van de laatstgenoemden, het eerst; Dr. Tross uit Hamm, een Lat. HDS. van Fr. Petrarcha de vita solitaria; Baron Sloet van Zutphen, twee Geldersche Landregten in HDS.; Dr. Janssen een perkamenten HDS., zijnde een fragment eener korte Geschiedenis der Makkabeën, in Lat. dichtmaat op 2 bladen bevattende; Mr. L.P.C. v.d. Bergh een Nederduitsch Getijdeboek van het eind der XIVde Eeuw, 45 bladen, almede op perkament; en de Hoogl. Tydeman een Nederd. HDS. in dichtmaat uit den aanvang der XVIIIde Eeuw, zijnde een' berijmd reisverhaal van zekeren W. Chevallerau. Onder de gedrukte Werken behoorden: oudere, als van Ds. Iz. van Harderwyk; voorts twee oud-Nederlandsche, denkelijk beide Zwolsche drukken, van | |
[pagina 63]
| |
Latijnsche geschriften, door Dr. Tross van Hamm; van Baron Sloet van Zutphen, zes Geldersche, Zutphensche en Overijsselsche Landregten, en de Gedichten zijns landgenoots, den vromen Willem Sluiter. Vooral behooren hiertoe onderscheidene, nagenoeg 80, grootere en kleinere boekwerken, welke de drie Leden uwer Bibliotheeks - Commissie, onder het voortdurend regelen en afdrukken van den Catalogus der Maatschappij, uit hunne eigene boeken ter zijde legden, in het bijzonder voor de vakken van Dichtkunde, en Geschiedenis zoo kerkelijke als burgerlijke, onzes Vaderlands. - Stukken, in de laatste jaren gedrukt, zonden in, de Heeren Janssen, le Jeune, de Vriese; onze Penningmeester la Lau een', bij hem, voor rekening van een Engelsch Genootschap gedrukten Nederduitschen Bijbel; Mr. I.L.C. van den Bergh van Heemstede al de stukken van de Maatschappij ter bevordering van Beeldende Kunsten; en onze Gentsche Taalkundige Willems de onlangs te Brussel gehoudene Discussions à la Chambre des représentans du royaume de Belgique sur l'orthographe flamande, avec des notes, Gand 1844.
Doch het waren niet alleen Geschenken - waarvoor wij U dank zegden - en hun welke wij dezen dank nog niet uitdrukkelijk in geschrifte bragten, doen wij het hier in druk; - maar wij verkregen | |
[pagina 64]
| |
ook door aankoop menige belangrijke bijdrage, door onze gewone en soms buitengewone geldelijke toelagen naar eisch bestreden. De gelegenheid hiervoor moet echter soms afgewacht worden. Wij verkregen die ten deele uit aangekondigde Boekverkoopingen, het zij van de dubbelen der Leijdsche Academie - Bibliotheek (in Nov. l. l.) (33 nos); het zij van die des Hoogleeraars de Crane van Franeker (in Sept. des vorigen jaars), (12 nos); of van den Hoogleeraar Gesenius te Halle (in Januarij l. l.), (11 nos); of van wijlen ons meergemeld Medelid Hoeufft, nu onlangs in de maand Meij te Amsterdam gehouden (een 60 tal nummers), onder welke laatstgemelde vooral opmerkelijk zijn: taalkundige werken van Kiliaen en Hoeufft, met geschrevene aantt. van v.d. Wall en Hoeufft zelven, en geschrevene Adversaria van P. Bondam. De Catalogus zal dit alles nader uiteenzetten; en onze aankoopen, zoo van nieuwe, pas verschenen, werken als van enkele andere, willen wij hier in eene aanteekening vermeldenGa naar voetnoot*. | |
[pagina 65]
| |
Van onze Boekerij zagen wij dit jaar ijverig gebruik maken. De HDS. zelfs werden èn uitgeleend èn andere, die nog niet terug waren, alweder aan- | |
[pagina 66]
| |
gevraagd: dermate dat wij in de Vergad. van Meij l. l. ons genoodzaakt zagen, nopens de Instructie onzer Commissie, op het punt van uitleenen, nadere en naauwere bepalingen te verzoeken. De redactie en druk van den Catalogus wordt zoo snel voortgezet, als eene getrouwe en naauwkeurige behandeling der zaak zulks toelaat. Om ons hierin behulpzaam te zijn en deze zaak te bespoedigen, hebben wij, voor een deel, van de ons aangeboden pen en ervaring gebruik gemaakt van een' jongen, reeds gunstig bekenden, Letterkundige, den reeds boven genoemden Hr. J. Tideman, Litt. Hum. Candid. te Utrecht, en verdienstelijk critisch | |
[pagina 67]
| |
uitgever van S.v. Beaumont's dichterlijke Werken. Hij is het, die het vroeger (in Oct. 1841) bij ons erlangd geschenk der duizende oude en nieuwe Tooneelspelen opschrijft en, met ons, de niet weinige anonyme en pseudonyme zoekt te ontraadselen. Om intusschen den druk geene vertraging te doen ondergaan, hebben wij het eerste deel van onzen Catalogus, de inlandsche taal- en dichtkunde bevattende, gestaakt: inmiddels, in een tweede deel, met den druk van de algemeene geschiedenis onzes lands - en straks met die der bijzondere gewesten en met die der letterkundige geschiedenis van Nederland - ons bezig houdende; waarna die van de letterkunde en geschiedenis van vreemde natiën, en eenige boeken van (voor ons) gemengden inhoud, het werk besluiten zullen. Het geen wij in dit jaar aan beide deelen hebben doen afdrukken, ligt alhier voor U ter inzage, ter tafel. In de Resumtie-Vergadering van morgen hopen wij onze jaarlijksche Rekening en Verantwoording af te leggen, waarbij tevens, de oudste onzer, de Hoogl. Tydeman, volgens onze Instructie aftreden moet. |
|