Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1843
(1843)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijIV.Als nieuwe Prijsvragen uit de aan de orde zijnde klasse van Oudheid- en Geschiedkunde, mede te beantwoorden vóór of op den 31 December 1844, schrijft zij uit de navolgende vragen: I. Onderzoek naar den invloed, welken de vestiging der Fransche vlugtelingen (Refugiés) in ons Vaderland op het einde der zeventiende Eeuw, ten gevolge der herroeping van het Edict van Nantes, gehad heeft, zoo op den Handel en de Nijverheid, als bovenal op de Letteren, de Beschaving en de Zeden der Nederlanderen. Als inleiding verlangt de Maatschappij een beknopt geschiedkundig overzigt van | |
[pagina 73]
| |
de overkomst en vestiging zelve der vlugtelingen. II. Eene geschiedenis der Abdij en der Heerlijkheid van Egmond, en van beider invloed op den staatkundigen, kerkelijken en wetenschappelijken toestand van Nederland. En, voor den tijd van drie jarenGa naar voetnoot*, d. i. in te zenden vóór of op den 31 December 1846 (om de uitvoerigheid der stoffe en de moeite daaraan verbonden): III. Eene geschiedenis van den Kerkbouw in in ons Vaderland tot in de zestiende Eeuw: opgemaakt vooral uit naauwkeurige vergelijking der in de verschillende gewesten aanwezige oudere Kerkgestichten, en in verband beschouwd met den gang der burgerlijke en Christelijke beschaving hier te lande. De platte gronden en afbeeldingen, welke hierbij noodig geacht worden, kunnen op eene eenvoudige schaal worden ingerigtGa naar voetnoot†. | |
[pagina 74]
| |
De Maatschappij vermeent hierbij te moeten herinneren aan hare loopende Prijsvragen voor de klasse van Dichtkunst en Welsprekendheid, van den jare 1842. Het zijn de navolgende: Voor de Dichtkunst: IV. Een dichtstuk, het Eiland Java. Voor de Welsprekendheid: V. Is de zoogenaamde Romantische schrijftrant geschikt voor het Hollandsch karakter? VI. Als proeve van Levensbeschrijving: eene biographie van Petrus Cunaeus, geboren 1586, gestorven 1638. Men verlangt, behalve geschiedkundige naauwkeurigheid, eene proeve van stijl, welke den echten Levensbeschrijver kenmerkt. De term dezer drie laatste vragen zal verstreken zijn op den 31 December 1843. |
|