Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1841

III.

Dewijl uit de Klasse der Taalkunde eene prijs vraag moest uitgeschreven worden, is, met eene groote meerderheid van stemmen, gekozen de eerste der drie voorgestelde, aldus luidende:

I.
Welke zijn de vereischten van eene goede en volledige Spraakkunst der Nederlandsche taal? en in hoeverre kunnen ééne of meerdere der voorhanden zijnde Spraak-

[p. 76]

kunsten geacht worden daaraan te voldoen?^†.

De termijn van inzending is bepaald, op den laatsten December des jaars 1842.

Er is mede besloten^§, om de beide prijsvragen, uit de Klasse van Dichtkunst en Welsprekendheid, op welke voor of op den laatsten December j. l. antwoorden verwacht, doch niet ingekomen waren, weder uit te schrijven; en wel tot denzelfden termijn als bovengemeld.

† De twee andere voorgestelde vragen waren:
II. Waarin voornamelijk bestaat de door Bilderdijk zoo stellig beweerde overeenkomst van het Nederduitsch met de oude Oostersche, inzonderheid Semitische talen? Heeft die overeenkomst, al of niet, haren grond in eene oorspronkelijke verwantschap en meer of min onmiddelijke afleiding van de eene taal uit de andere? En zoo ja, welke zijn daarvan de meest afdoende bewijzen?
III. Welke Nederlandsche Dichters en Prozaschrijvers, sedert de herstelling onzer taal- en letterkunde in het laatst der Zestiende Eeuw, verdienen, boven anderen, als bevoegde getuigen in het stuk der Taalkunde te worden aangevoerd?

§ Dit laatste is wel niet ter Algemeene Vergadering besloten, doch des anderen daags in de Resumtie-Vergadering, op voorstel des Voorzitters; uit aanmerking van den genoegzaam gebleken wensch der leden bij de Algemeene Vergadering. Zie ook hierbov., bl. 56.

[p. 77]

Bij dezelve wordt gevraagd:

I.
Eene oordeelkundige geschiedenis van het Nederlandsche Blij- en Kluchtspel.
II.
Welken voor- of nadeeligen invloed heeft de beoefening van vreemde, zoo oudere als nieuwere Letterkunde, op de vormimg van den Nederlandschen prozastijl gehad?^*.

* De nog loopende prijsvragen, uitgeschreven in de maand Junij d.j. 1840, uit de Klasse der Oudheid- en Geschiedkunde, en wier termijn verstreken zal zijn den laatsten December dezes jaars 1841, zijn de volgende:
I. Een naauwkeurig onderzoek en eene beredeneerde opgave van de afstamming en verwantschap (genealogie en affiliatie) der oude Nederlandsche Chronijken.
II. Welken invloed heeft de Koophandel der Nederlanden gehad op den staat des Lands, de denkwijs, zeden en taal der ingezetenen?