Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1841
(1841)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijDe Vergadering bedankt den Voorzitter voor deze Aanspraak, en verzoekt dat dezelve, als naar gewoonte, in de Handelingen van dezen dag moge gedrukt wordenGa naar voetnoot1. - Hierna overgegaan wordende tot de behandeling der onderscheidene punten in den Brief van beschrijving vermeld, leest de Secretaris, Mr. J.T. Bodel Nijenhuis het navolgend Verslag van het verhandelde op de openbare en bijzondere Vergaderingen der Maatschappij gedurende dit afgeloopen jaar: | |
[pagina 55]
| |
I.Mijne Heeren, zeer geëerde Medeleden!
Onze instructie gebiedt mij deze feestrede te doen vervangen, door een zoo beknopt mogelijk verslag van hetgeen de Maandelijksche Vergaderingen hebben opgeleverd. Doch ook dit, hoe dor ook in den vorm, moge door het belang der zaken uwe opmerkzaamheid wekken, daar wij immers uit de werkzaamheden dier Vergaderingen onze levenskracht als Maatschappij moeten ontleenen. Wij hadden gehoopt, vóór deze algemeene Bijeenkomst Ul. te kunnen doen toekomen het 5de deels 2de stuk onzer Werken, waarvan de druk reeds tijdens ons vorig verslag begonnen was (Vergel. Handel. 1840. bl. 47, 48). De toen vermelde Nederduitsche fragmenten van den franschen Ridderroman Parthenopeus en Meliore, aan de zorg van den WelEerw. Heere Is. van Harderwijk toevertrouwd, zijn, met uitvoerige aanteekeningen voorzien, in het najaar bij ons ingekomen, voorts aan de herziening van onzen Voorzitter, volgens besluit eener vroegere Vergadering opgedragen, met deszelfs toevoegsels verrijkt, en in de maand Februarij naar onzen gewonen drukker opgezonden; edoch, verschillende omstan- | |
[pagina 56]
| |
digheden, vooral ook de afstand van woonplaats en drukplaats, hebben èn den druk èn de correctie minder snel doen voortgaan, dan wij wel wenschten. De tekst en de helft de aanteekeningen liggen hier afgedrukt voor ons: en daar dit stuk hiermede voltooid zal zijn, wordt, gewis, uw verlangen niet dan weinige weken nog op de proef gesteld. Wij mogen het geluk niet hebben, Ulieden nieuw ingekomen prijsverhandelingen op de afgeloopen vragen aan te kondigen. Doch onze Voorzitter stelde in de gewone Prijsuitschrijvingen, wier term nu verstreken is, zijnde twee uit de klasse van Dichtkunst en Welsprekendheid, zoo veel belang, dat Z.H. Gel. een' voorslag daaromtrent straks in het midden hoopt te brengenGa naar voetnoot1. De vragen, thans voor te stellen, zijn uit het vak der Taalkunde genomen: dezelve zijn Ul. rondgezonden, ja nog op eene andere wijze, ontijdig algemeen bekend geworden, waarop wij straks moeten terug komen. Een der Taalkundige Voorstellen, welke wij | |
[pagina 57]
| |
in de voorbereidende Vergadering van 16 April, door de Commissie hiertoe benoemd hoorden voordragen, is om eene bijzondere reden toen ter zijde gelegd. Zij luidde aldus: ‘Wat zouden de beste middelen zijn, om onze hedendaagsche, meer en meer toenemende, Taalverbastering, ten gevolge vooral van overhaaste en onbekookte Vertalingen uit het Hoogduitsch en Fransch, en daaruit voortvloeijende invoering (ook in openlijke dagbladen) van allerlei aan ons Nederduitsche taal-eigen vreemde woorden en spreekwijzen, zooveel mogelijk tegen te gaan en te stuiten?’ Het kwam ons voor, dat het kwaad hier vermeld, dagelijks grooter vorderingen maakt. Daar nu het onderwerp der Maatschappij zelve niet onwaardig zoude zijn, doch eene Prijsvraag onze bedoelingen tot op een verder verwijderd tijdstip zou moeten verschuiven, begreep men beter te doen, dezelve onmiddelijk aan eene Commisie, uit onze Medeleden gekozen, te moeten toevertrouwen, waartoe op gemelden dag de H.H. Siegenbeek, Clarisse, Doijer, Schrant, Bergman, en onze Secretaris voor de Briefwisseling La Lau, gekozen werden, ten einde over de geschiktste middelen tegen dit kwaad een verslag uit te brengen in onze eerste Maandelijke Vergadering, in October dezes jaars. Ik moet Ul. op verschillende niet onbelangrijke Giften wijzen, welke aan ons in dit jaar gemaakt | |
[pagina 58]
| |
zijn, buiten en behalve de boekgeschenken, waarvan het volgend rapport gewagen moet. Ons, voor weinig jaren benoemd, buitenlandsch Medelid, de Archivarius le Glay te Ryssel, heeft ons (volgens Nott. 5 Febr.) voor onze Werken (doortusschenkomst van den Heer Mr. L.Ph.C. van den Bergh) doen toezeggen een twaalftal Brieven van Paus Adriaan VI, door hem in het Rijsselsch Archief opgespoord, en geenszins onder de (in de vorige Eeuw) uitgegevene voorhanden. Wij zien die verlangend te gemoet. Een ander onzer Medeleden, die ons dikwijls zijne tegenwoordigheid schenkt, de Referendaris F.J. van Maanen, bood ons (volgens Nott. 2 Oct.) namens zijnen vriend, den WelEd. Achtb. Hr. C.A. Rethaan Macaré, Wethouder te Middelburg en Lid der Provinciale Staten van Zeeland, en bekend, onder anderen, als Penningkundige en door zijne, in de Werken des Zeeuwschen Genootschaps voorkomende, toelichting der, bij Domburg gevondene Romeinsche en andere munten, een merkwaardig stuk aan uit den eersten tijd onzer Rederijkkamers, den oorspronkelijken palmhouten stempel namelijk van eene der voormalige Rederijkkamers, juist in die stad gebloeid hebbende, waar het bestuur onzer Maatschappij gevestigd is; ze droeg den naam van de jonghe Camer de Palmboom, in liefd' werckende, en is in de Verhandeling des Wel. Eerw. Kops over dit onderwerp in de Oude Werken onzer Maat- | |
[pagina 59]
| |
schappij kortelijk vermeldGa naar voetnoot1. Het zal wel overbodig zijn te zeggen, hoe wel geplaatst dergelijk een geschenk in onze verzameling zij. Onze gedienstige tweede Secretaris heeft het genot van dit geschenk voor ons verhoogd, door op de drukkerij, die onder zijne zorge bloeit, dezelve af te drukken, en deze afdrukken onder die onzer Medeleden, welke er belang in stelden, uit te deelen (Nott. 16 Oct). - Ons Medelid, de Conservator Janssen bood ons (in de Vergad. van 5 Febr.) eene lijst van merkwaardige onuitgegevene aflaatbrieven aan, in de Librarie te Zutphen voorhanden, en wier afschriften geredelijk zouden te bekomen zijn. - Ook de Hoogl. Tydeman maakte ons in de Vergad. van 2 Oct., opmerkzaam op een Nederduitsch HS. door hem gevonden in den Catalogus van de HSS. der Hoogeschool te Giessen, de briefwisseling waarover in Commissie gesteld is. Er zijn ook in onze Vergaderingen eenige rapporten medegedeeld: als, door den Heer Is. van Harderwijk (in de Vergad. van 5 Maart), namens hem zelven en zijne medegecommitteerden, Dr. Bergman en uwen tegenwoordigen spreker, over twee pergamenten strooken, door Dr. Bergman in eenen ouden boeksband gevonden, en welke bevatten eene uitspraak van het Hof van Holland, ten tijde van eenen der Hertogen van Bourgondie, in zake van verschil van tolgelden des voormali- | |
[pagina 60]
| |
gen Geervlietschen Tols. - In de Vergad. van 5 Febr., rapporteerde de Hoogl. Tydeman, mede namens zijne, hiertoe benoemde Medeleden, Kist en van der Chijs over het gedeelte eens HS. door Ds. N. Beets van Heemstede, in onze handen gesteld. Hetzelve was bij de adellijke familie van Foreest berustende, afkomstig, volgens oude overlevering, uit de Abdij van Egmond, en bevat (zoo ver ons was medegedeeld) den aanvang eener oude prosa-Chronyck van Holland, deels op parkement, deels op papier, vermoedelijk, naar Z. Wel Eerwaardens gissen, door denzelfden, die door Huydecoper in zijnen Melis Stoke aangehaald wordt als ‘de Heraut’. De mededeeling ging verzeld van gissingen over den zich noemendenGa naar voetnoot1, doch daardoor nog niet bekenden schrijver der Chronycke, als ook van een paar facsimilés des HS. Het rapport strekte hoofdzakelijk, om den inzender aan te sporen zich verder met de bewerking van dit Geschrift bezig te houden, en vooral ook eenige latere gedeelten ons te willen mededeelen, tot nadere bepaling harer geschiedkundige waardij, in verhouding tot de gedrukte bronnen onzer Volkshistorie. Nog twee taalkundige rapporten zijn er te vermelden, één in de Vergadering van Maart uitgebragt door den Heer Bergman, zoo over de per- | |
[pagina 61]
| |
gamenten strooken voorhanden in een' band van de aangekochte hoogst zeldzame Gemmula Vocabulorum, als over den band diens boeks en deszelfs vreemde versierselen, welke ons eene Boekbinderij in het uiterst eind der XVde Eeuw te Wesel leerden kennen. Het andere rapport werd ons medegedeeld in de Vergad. van 16 April, uit de pen gevloeid van den Hoogl. Weijers, en bevattede eene vrij uitvoerige beoordeeling van een door ons aangekocht vergelijkend Vocabularium van Hindostansche, Persische en Nederduitsche woorden, meest van zeevaart- en plant-kundigen inhoud, uit het slot der XVIde Eeuw. Onze Voorlezingen hebben zich dit jaar weder bepaald tot bijzondere, in onze maandelijksche Vergaderingen; de Openbare Vergaderingen daarlatende. Wij bevinden ons voortdurend bij deze verandering wèl: het heeft aan stoffe in deze bijzondere bijeenkomsten niet ontbroken; want, behalve de reeds gemelde mededeelingen en rapporten, hoorden wij, zoo van buiten- als binnenleden, nuttige en onderhoudende Voorlezingen. Ons medelid Wenckebach, uit 's Gravenhage, welke in jaren de meesten onzer vooruit is, gaf zich de moeite tweemalen tot ons over te komen, om, op even zoovele avonden in de l. l. Octobermaand, ons bezig te houden met een langgekoesterd voornemen en eene sedert jaren vrijwillig op zich genomene verplichting, eene ontwikkeling | |
[pagina 62]
| |
van het karakter en eene keuze uit de gedichten van den vroegtijdig overledenen vriend zijner jeugd, den Heere Antony van der Woordt, en des Sprekers betrekkingen tot denzelven. - De Spreker voor November door onpasselijkheid verhinderd zijnde, deelde de Hoogl. Tydeman ons ter aanvulling eenige kleinere stukken van anderen mede, nog in de portefeuilles van Voorraad voor de Mnemosyne voorhanden, vooral enkele onuitgegevene dichtstukjes van wijlen den Groninger Boekhandelaar en werkzamen kindervriend Mattheus van Heyningen Bosch. - Den 4den December onderhield onze Voorzitter ons over het leven en den Hertspieghel van onzen Hendrik Laurensz. Spieghel. - In Januarij hoorden wij eene mededeeling van geheel anderen, echter van niet minder vaderlandschen aart, toen de Heer Generaal-Majoor J.E. van Gorkum, tot dus verre Directeur-Generaal des Nederlandschen Topographischen Bureau's der Militaire Verkenningen, dat sedert tien jaren in onze stad gevestigd was, de Vergadering bezig hield over den aard, de wijze en de vruchten der werkzaamheden, die door gemeld Bureau, zoo hier als te Gent, gedurende ruim 20 jaren zijn tot stand gebragt (iets waarvan we later in den K. en. L. Bode een verslag, en een ander berigt uit 's Hage, mede aldaar hebben aangetroffen, volgens no.8 en no.10 dezes weekblads over het loopende jaar). - De Hoogl. Tydeman las in de maand Fe- | |
[pagina 63]
| |
bruarij, vooreerst, eene, hem ter uitgave toevertrouwde Schets van Eigen-levensbeschrijving van wijlen den Luitenant-Generaal Baron C.R.T. Kraijenhoff, welke sedert het licht zagGa naar voetnoot1; daarna eenige gedichten uit eene bij Z.H. Gel. voorhandene portefeuille met HSS. nagelaten door Mr. W. Bilderdijk, zijnde door dezen Nederlandschen Zanger getiteld: Erotica van anderen. - De Hoogl. van Assen vervulde zijn vroeger ons gedane, en slechts door ziekte verschovene belofte, door in Maart ons voor te dragen het eerste deel zijner Verhandeling over de Vredemakers, eene plaatselijke regtskundige instelling van Nederland, bereids uit het eind der XVIde Eeuw; van welk stuk wij de voltooijing nog nader verwachten. Gij herinnert U welligt, M.M.H.H., met eenig leedgevoel, uit het vorig en uit dit mijn verslag te zamen genomen, dat de inhoud van het te verwachten deel onzer Werken alleen de Taalkunde bevatten zal. Deze gewaarwording trof ook onzen Oud-Secretaris, Tydeman, dermate, dat wij hem te danken hebben eenen voorslag, ter Vergadering van 16 April j. l. uitgebragt, om de beoefening der Vaderlandsche Oudheid- en Geschiedkunde niet voor die der Taal in onze Maatschappij en in onze Werken uit het oog te verliezen. Ter | |
[pagina 64]
| |
meerdere verlevendiging dezer zaak en ter vinding der beste middelen daartoe strekkende werd eene Commissie genoemd, bestaande uit de H.H. Siegenbeek, Tydeman, Kist, Peerlkamp, Doijer, van der Chijs, den tweeden Secretaris La Lau, den eersten, uwen Spreker, en Dr. Janssen, welke, uitgezonderd de twee laatsten, als door afwezigheid verhinderd, op den 7den Mey j. l. zich vereenigden en in de volgende Maandelijksche Vergadering over dezelve rapport zullen inbrengen. lk spoed ten einde, met de kennisgeving, dat alle uwe, in 't vorig jaar benoemde, Medeleden zich het Lidmaatschap hebben laten welgevallen, en dat wij, in dezen winter, de ons verleende vrijheid om stedelijke leden te benoemen, hebben uitgestrekt tot de Heeren C.H. La Lau, Med. Dr., en W.G. Pluygers, Litt. Hum. Dr. en Praeceptor aan het Stedelijk Gymnasium. Voorts, dat ons ijverig en naauwkeurig medelid, Bergman, over de wijze van het voorloopig stemmen van Candidaten in onze voorbereidende Vergadering van April jaarlijks plaats grijpende, een voorstel of Nota, den 16den dier maand heeft ingeleverd, welke eenige hieromtrent gerezene moeijelijkheden schijnt te zullen kunnen wegnemen. Het stuk is ter rapportering in de Maand October of November opgedragen aan eene Commissie, bestaande uit den Hoogleeraar Voorzitter en de twee Secretarissen der Maatschappij, den Oud-Secretaris Tydeman, en den Heer Voorsteller. | |
[pagina 65]
| |
Hoe gaarn wenschte ik hier te kunnen eindigen! Doch het doet mij opregtelijk leed, dat ik, in qualiteit, tegen een' onzer Medeleden, M.M.H.H., eene grieve in het midden te brengen heb, welke, daar de persoon onbekend is, aan Ul. allen gerigt moet worden. Een uit onzen letterkundigen kring, al of niet hier tegenwoordig, schijnt het vertrouwen in hem gesteld, geschonden te hebben. Weinige dagen toch na het rondzenden onzer Circulaire, die, als ge allen weet, ook onze prijsvragen en Candidaten bevat, doch, als natuurlijk, niet in het openbaar verschijnt, zaagt gij en ik met bevreemding in het Handelsblad van 12 Mey den hoofdinhoud onzer Circulaire. - Wat de prijsvragen aangaat, laat ik dit nu nog op zijne plaats, hoewel ik niet zie waarom de door ons niet gekozen Prijsvragen behoeven bekend te worden. Maar onze Candidaten! Zonder mededeeling in onze gedienstige tijden, aan een alles opnemend blad, wiens Redacteur geen lid is, schijnt de zaak niet mogelijk. En Gijl. moet toch vrij blijven in uwe keuze. Onze stemming te dezer plaats zou anders den schijn erlangen eener mystificatie. En wat zal het nu zijn, indien een der voorgedragene, straks door ons gewogen zijnde, eens te ligt bevonden werd! Neen, we hadden ons gevleid dat geen onzer Leden het middel zoude willen zijn, iemand zulk eene grieve te bereiden; en - mogt de zaak zonder opzet geschied zijn, | |
[pagina 66]
| |
dan zij meerdere voorzigtigheid ons voor het vervolg aanbevolen. |
|