Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1839
(1839)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
namens mijne ambtgenooten in dezen, uit te brengen, zal ik buitengemeen kort kunnen zijn, daar de ontvangene geschenken geenszins die van vroegere jaren in aantal (in gehalte, zouden wij niet durven beweren) op zijde streefden. Doch hoort eerst, MM. HH.! welk gebruik wij van het reeds bij ons voorhandene maakten. Niet alleen dat er van gedrukte stukken vrij wat werd uitgeleend, maar ook met onze HSS. konden wij anderen dienen: de Hoogl. Visscher voltooide, in het vorig jaar, met behulp van ons HS., zijne beloofde allereerste uitgave van den Ridder-Roman Fergut en Galiëne (zie bereids over het uitleenen daarvan, Handd. 1837. bl. 61); en het is ons Medelid Holtrop, die tot hetzelfde einde, in den aanvang van dit jaar, ons HS. van de Clerk's Dietsche Doctrinael verzocht, hetgeen hij, met twee HSS. der Koninklijke, zijner zorge toevertrouwde, Bibliotheek vergelijken en ons eene vernieuwde uitgave leveren zal. Met betrekking tot ons aangekochte in het afgeloopen jaar moeten wij vermelden dat een nieuw uitzigt op aankoop van eenige HSS. voor onze taal belangrijk, ons voor eenige maanden geopend werd door ons Medelid, Dr. Tross, Leeraar aan het Gymnasium te Hamm, die, (gelijk vroeger meermalen, het zij door geschenken, het zij door letterkundige mededeelingen), ons ditmaal verpligtte door het overzenden van eenen geschrevenen Catalogus, be- | |
[pagina 58]
| |
vattende de voornaamste HSS. en oude gedrukte werken uit eene voormalige Klooster-Bibliotheek, aan onze grenzen voorhanden, welke stukken tegen bepaalde prijzen elk afzonderlijk aangeboden werden: eene bron, waartoe wij in het vorig jaar in den zoo algemeen verspreidden Kunst- en Letterbode (1838. Dl. I. bl.) den Nederlandschen lezer hielpen verwijzen. Hetgeen wij koozen, zijn wij dagelijks inwachtende. - Ook sloegen wij wederom den weg van aankoop op Boekveilingen in, en mogten, zoo op die der dubbelen van de Haagsche Bibliotheek, en van den Gentschen Hoogleeraar P.C. Lammens, als meer nog op die van Prof. Reuvens, ons belangrijke zaken aanschaffen, gelijk het Bijvoegsel tot den Catalogus, als naar gewoonte zal uitwijzen. Het zij genoeg Ul., uit de laatstgenoemde veiling, onder velen, te wijzen op Du Fresne du Cange's Glossarium mediae et infimae Latinitatis, hetgeen wij lang reeds misten en toch behoefden; op eenige uitgaven van Taciti Germania, als ook op een geschreven Register, onder het oog van den Hoogl. Reuvens, of wel door hem zelven, op de zoo nuttige en toch, zonder dat, zoo onbruikbare oudheidkundige werken van Gerard van Hasselt vervaardigd. Wij verkregen ook elders nog de uitgave van S. Johnson's belangrijk Dictionary of the English Language, in twee folio deelen, 1784: om hier van alle nieuw | |
[pagina 59]
| |
verschenen en aangekochte werken te zwijgen. Ik ga over tot de Geschenken. Onder dezelve bevonden er zich eenige, ons door vreemden, vele door medeleden, ons aangeboden. Die van vreemden verdeelden zich weder in geschriften van Genootschappen en Maatschappijen, of van enkele personen. Onder de eerstgenoemden telden wij het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, de Senaat der Hoogeschool van Groningen, het Provinciaal Noord-Brabandsch Genootschap, welke hare laatstuitgegevene, 't zij bekroonde, 't zij andere, stukken inzonden; van Haarlemsche inrigtingen ontvingen wij, van het Teylers Genootschap den vermeerderden Catalogus harer Bibliotheek, van de Rederijkkamer: Trouw moet blijken, als naar gewoonte haren Jaarzang, van HH. Commissarissen tot de Feestviering der Oud-Studenten-Vereeniging het, alleen voor de deelnemers gedrukt, Gedenkboek. De geschenken van bijzondere personen waren: de Uitvaart van ons hooggeschat, en zoo straks vol deelneming herdacht, Medelid van Kampen, van wege de familie des overledenen; het derde deel van van Alphen's Dichtwerken door Mr. J.I.D. Nepveu; van de Doctores Juris, Jordens, Cau, Willink en d'Engelbronner, hunner Academische proefschriften over punten uit de algemeene Geschiedenis of uit die des Vaderlands; van den Predi- | |
[pagina 60]
| |
kant Stuart van Amsterdam zijne hulde aan J. van Walré, van den Heer E.T. van Beusekom, uit Utrecht naar wij meenen, twee bundels in prosa en poëzij, in de laatste jaren verschenen; voorts uit Belgie en Fransch Vlaanderen, Jonkh. Blommaert's Oude Vlaemsche Gedichten uit de 13de en 14de Eeuw, het 3de en 4de deel van F.V. Goethals Lectures sur l'histoire des Sciences etc. en Belgique, en van den Heere le Glay, Archivarius te Rijssel, vier werken over punten uit de oudere of nieuwere geschiedenis en letterkunde van Fransch Vlaanderen en Henegouwen: dit laatste alles ten bewijze dat men in het buitenland belang blijft stellen in onze Maatschappelijke inrigting: waarom de voorbereidende Vergadering, ter meerdere aanmoediging, de drie laatstgenoemde onder hare Candidaten heeft opgenomen en ze straks Ul. ter stemming hoopt aan te bieden. Doch wij keeren terug tot de Geschenken onzer Medeleden zelve. Onze uitnoodiging om de reeks der uitgaven van Nederduitsche vertalingen van Grieksche en Latijnsche Schrijvers te vermeerderen, was niet vruchteloos. Tien derzelve bekwamen wij, waarvan het meerendeel ons werd geschonken. Eene uitvoerige gedrukte Lijst der Nederduitsche Vertalingen uit Grieksche Schrijvers, in prosa en poëzij, zoo hier als elders voorhanden, vervaardigde en schonk ons dit jaar ons Me- | |
[pagina 61]
| |
delid P.H. Tydeman uit Tiel, belovende het volgende jaar eene dergelijke, zeker meer uitvoerige, van de Latijnsche Schrijvers te zullen leveren: waarop ik voorloopig Ul. allen, MM. HH.! wilde opmerkzaam maken, dewijl alle opgaven van Nederduitsche vertalingen uit beide talen den Schrijver aangenaam wezen zullen. Onze Leden schonken Geschriften van hunne eigene hand of van anderen. Onder de laatstgenoemde rangschikken wij, in de eerste plaats, HSS., als daar zijn, van den Archivarius J.J. Lambin uit Ypre, een HS. der 14de of 15de Eeuw, bevattende de Handd. en Brieven der H. Apostelen, en de Openbb. van Joannes, benevens een tweetal oude drukwerken; van den onvermoeiden inzender, den Heer C.G. Boonzajer te Gorinchem, één, bevattende de Groninger Stadregten en de Groninger en Ommelander Landregten; en eenige Consideratien op 't becomen van schoone schepen, spoedig revictualieren enz. door den Luit.-Adm. Tromp aan H. Ed. Groot Mog. te gemoet gevoerd, HS. van dien tijd; voorts, werken die door ouderdom of zeldzaamheid, of kostbaarheid, of door derzelver blijven buiten den handel, zich aanbevelen, ons gegeven door reeds vroeger bij ons als gevers bekende of door nieuwe milddadigen, de Leden Mr. J. Ackersdyck (vijf Utrechtsche Acad. Dissertatien, deels van zijne leerlingen), Mr. L. Ph. C. van den Bergh, Boon- | |
[pagina 62]
| |
zajer (een vijftal), Brown, de Gelder, Is. van Harderwijk, Holtrop, Mess, van Orden, Schotel, Tross, Wenckebach (een zestal), waarbij de drie Leden uwer Bibliotheeks-Commissie, als naar gewoonte, het hunne voegden; als ook de Portretten, in steendruk namelijk, van twee onzer Leden, den overledenen Onder de Wijngaart Canzius en den Baron van Westreenen van Tiellandt; zijnde dit laatste (de afbeeldingen onzer Leden), een bijzondere wensch van ons, welken wij Ulieden bij dezen kenbaar maken. Eigene Werken, zoo kleinere, als meer uitvoerige, gaven onze Leden uit, doch ze schonken ons dezelve niet allen. Als wij toch de rei van Ulieden, MM. HH., en van hen die afwezig zijn, doorloopen, dan missen wij, (het zij met leedwezen gezegd) de namen van niet weinige, van wie de nieuwspapieren ons de voortbrengselen hunner pen verkondigden, doch welke bij ons niet zijn aangeland. Niet gaarn den blaam van onbescheidenheid op ons willende laden, stappen wij hier van af: trouwens de titels van de werken der gunstigergezinden overschrijden reeds de perken van ons Verslag. Hoort dus slechts de onderwerpen der uitvoeriger geschriften: - uit het vak der Taalkunde, des Eerw. Bosworth's uitvoerig Dictionary of the Anglo-Saxon Language, with a map of languages; vier stukken uit het grondgebied der Hebreeuwsche en Arabische Letterkun- | |
[pagina 63]
| |
de, zoo van ons Medelid den Hoogl. Weijers zelve, als van twee van deszelfs Leerlingen; voorts eene Alphabetische Lijst van Woorden en Spreekwyzen, taalkundig opgehelderd in de werken van Mr. W. Bilderdijk, gister pas ontvangen en door een' onzer jongste Medeleden, den Heer A. de Jager, bearbeid; Willems Belgisch Museum, vier stukken, hetgeen ook deels geschiedkundig is; en het vierendeeljarig Tijdschrift dat in dezelfde stad, de hoofdstad van Oost-Vlaanderen, doch in 't Fransch, verschijnt, de Messager des Sciences et des Arts, welke de Hoogl. Serrure, een der Redacteurs, ons gestadig zendt. - Dit laatste brengt ons tot de klasse der Geschiedkunde, de rijkste van allen: de Heer van Wijk Rz. vervolgde zijne beide werken, het Supplement op zijn Woordenboek, en zijne overbrenging van Vollrath Hoffmann's de Aarde en hare bewoners; de Heer van Hasselt het vervolg van zijn Haarlemmermeer-werk; de Heer Wenckebach het slot zijner Afrekening van Leydens ramp; de Hoogll. Kist en Roijaards het negende deel van hun Kerkelijk Archief; de Archivarius Nyhoff zijne Bijdragen (II. 2), en vooral de langverwachtte voortzetting zijner Gedenkwaardigheden van Gelderland; de Staatsraad Groen het zesde deel zijner Archives; de eerwaardige Lambin uit Ypre, een paar, ons nog ontbrekende, stukken zijner werken over de Geschie- | |
[pagina 64]
| |
denis van West-Vlaanderen; ons Gentsche Medelid Willems, dien we, even als den voorgaanden, reeds boven aantroffen, hier de uitgave van J. de Klerk's Brabantsche Yeesten (een 4o boekdeel van 1000 blzz.); Ds. Munting zijne overbrenging van M'Crie's Geschiedenis der Hervorming in Spanje; onze Voorzitter zijne Schets van de Geschiedenis onzes Vaderlands; de Advokaat Vreede zijn Jaarboekje voor de Regterlijke Magt, en de Heer Robidé van der Aa zijn Geschrift over Neêrlands geëerbiedigde Koningin. - In het schaars bezette vak der Dichtkunde tellen we, behalve enkele, straks onder de kleinere voorkomende, den Beer Poortugael's Gedichten, en van Halmael's pas verschenen Treurspel Radboud de II, als ook des grijzen Hoeufft's Carminum Epidosis. Het vak der Letterkunde erlangde Prof. Brouwer's tweede deel van zijnen Griekschen Roman Diophanes, het tweede stuk der Euthymia van de HH. Jan van Harderwijk, Bakker en van Reyn; eindelijk dezer dagen nog den tweeden druk van Prof. Peerlkamp's Latijnsche Verhandeling over het leven en de verdiensten der Latijnsche Dichters in Nederland. De min uitvoerige stukken, (wier titels gij ons gaarn ten goede houdt) kwamen ons toe van de (alphabetisch gerangschikte) Leden, Robidé v.d. Aa, zoo alleen, als gezamenlijk met Ds. Heldring, L. Ph. C. van den Bergh, drie van uwen dienst- | |
[pagina 65]
| |
vaardigen dienaar, den spreker, van de HH. van Bolhuis, Clavareau, I.J. Dermout, Groebe, Halbertsma, Jan van Harderwijk, van Hasselt, Hettema, Huidekoper, Janssen, Juynboll, Kayser, Kist, Lauts, Matthes, Merkes, M. Siegenbeek, van Someren, Stronck, Weijers. Nog een paar punten, MM. HH.! en ik eindige. Meer dan één uit uw midden, ons eenig vroeger gedrukt werk toezendende, beklaagde zich over de moeijelijkheid voor de Leden, om na te sporen of iets bij ons al dan niet voorhanden ware: en het is zoo, wij verklaren het, eene nieuwe oplaag van den Catalogus der Maatschappij, met inlassching van alle de toevoegselen der laatste jaren en met eenige wijziging in de schikking derzelve, die wij door het gebruik der boeken hebben leeren noodig achten, gelijk ook met een alfabetisch Register der Schrijvers en naamlooze boekwerken, - dit is eene wezenlijke behoefte, zelfs voor uwe Bibliothecarissen, in weerwil dat deze alles achtereenvolgens van nabij hebben mogen zien aangroeijen. Doch deze nieuwe oplaag is naauw verbonden met eene andere quaestie, die van een ruimer lokaal voor onze Boekerij. Wij zien, trouwens, naauwelijks kans op eenige verschikking, wel van den te drukken Catalogus, doch niet van de boeken zelve, zonder meerdere ruimte bij onze werkzaamheden: en zulks te minder, wijl onze voorraad jaarlijks aangroeit. In de laatste Octo- | |
[pagina 66]
| |
ber-Vergadering derhalve is uwe Bibliotheeks-Commissie verzocht, om in het Stadslokaal zelf, waar wij, als bekend is, vergaderen en onze Boekerij zich bevindt, eenige andere ruimte op te sporen: doch dit was vruchteloos. Andere pogingen, elders aangewend, sprongen mede af, tot dat zich eerst zeer onlangs een verschiet opende, dat wij in het oog willen houden, daar het ons zeer waarschijnlijk den langgewenschten uitweg aanbiedt. Verneemt thans nog ten slotte dat, bij de jaarlijksche rekening en verantwoording der Bibliotheeks-Commissie, op morgen in uwe Vergadering van Resumtie af te leggen, de gewone aftreding van eenen onzer, ditmaal van uwen tegenwoordigen spreker, plaats zal grijpen. |
|