Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1835
(1835)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijII.Prof. H.W. Tydeman leest, als Voorzitter van de Commissie tot de Bibliotheek, het volgend verslagGa naar voetnoot*.
Mijne heeren, zeer geëerde medeleden!
Eenige oogenblikken slechts zal ik Ulieder aandacht verzoeken, voor een Rapport, hetgeen even zeer ondergeschikt is aan het Algemeen Verslag van het verhandelde in het Maatschappelijk jaar, als de Bibliotheek een uitvloeisel is der Maatschappij; en - in uitgebreider | |
[pagina 35]
| |
zin - even zeer tot het nut dier Maatachappij in betrekking staat, als er geene grondige geleerdheid bestaanbaar is zonder het gebruik van boeken, de bewaarders van de wijsheid der voorgeslachten. Maar des te meer moeten wij ons beijveren, om dat nut steeds voor oogen te houden, en in evenredigheid der middelen, zulk een doel meer en meer te bereiken. Geene belangrijke verkooping voor onze vakken viel dit jaar voor, dan die van wijlen ons Medelid Carbasius: onder het daar verkregene behooren twee zeldzame, voor de Nederduitsche Taal schatbare werken: die historie van Seghelyn van Jherusalem, door een' onbekenden Dichter, den druk van Antwerpen, 1517; en dat Boeck der Inghelen, ghetranslateert wten Franchoyse bi Thomas van der Noot, Bruesele, in 't zelfde jaar. Ons viel daar ook ten deel een vrij groot aantal Nederlandsche Dichters van de 17de en 18de Eeuw. Elders kochten wij negen Russische werken, meest over de Geschiedenis en Statistiek van dat grootste der Noordsche Rijken. Dat we ook het nieuwe taalkundige, vooral bij onze Duitsche naburen, niet vergaten, zal naauwelijks melding behoeven; ook werden, behalve de reeds gemelde verkooping, de meeste binnen- en buitenlandsche openbare boekverkoopingen door ons in het oog gehouden. Wij gaan over tot het tweede der middelen | |
[pagina 36]
| |
van vermeerdering onzer Boekerij, de Geschenken. Dezelve waren weder, deels van vreemden, deels van onze Medeleden. De Groninger Academische Senaat zond ons, als naar gewoonte, een deel van deszelfs Annales; de Heer J.H. van Bolhuis, zijne Verhandeling over de Noormannen in Nederland: de Erven van Prof. de Wal, den Catalogus van deszelfs rijke Boekerij; de zoon van wijlen onzen Leydschen Predikant Cats, nog volgens verlangen des overledenen, een gebonden Exemplaar van de door denzelven begonnen en door Prof. van Hengel voltooide Bijbeluitgave met vernieuwde spelling. Dit laatste werk maakt juist den overgang tot hetgeen onze Medeleden ons schonken. Getrouw aan de, bij onze jaarlijksche Circulaire gedane en herhaalde aanzoeken, zonden zij ons, deels Handschriften, deels gedrukte werken; en - onder de laatste, deels oude, deels de vruchten van hunne eigene werkzaamheden. Wij ontvingen van ons Utrechtsch Medelid van den Bergh, eene kopij van eenige Fragmenten van een oud Hollandsch rijmwerk, door hem gevonden, begeleid met zijne aanmerkingen over den inhoud; van den Heer den Beer Poortugael, gegraveerde Afbeeldingen der Vorsten van Friesland, der Hertogen van Brabant, der Graven van Holland, en der Prinsen van Oranje, met bijgevoegde ge- | |
[pagina 37]
| |
schrevene aanteekeningen en bijschriften eens ongenoemden; een H.S. van Gysbert Japix Friesche Rijmlerij, met eene Nederduitsche Overzetting van de hand van P.C. Scheltema te Franeker; van C.G. Boonzajer, geschreven aanteekeningen op Hogerbeets over de manier van Procederen; van Ds. Ab Utrecht Dresselhuis, een authentiek Exemplaar van de laatste Handelingen der Staten Generaal van de Nederlandsche Republiek, in 1796, geschreven voor den beroemden Mr. P. Paulus; van ons Medelid Prof. Tydeman driederlei ongedrukte Taalkundige Vertoogen van den Heer G. Bruining. Gedrukte werken van vroegeren of lateren tijd, werden ons toegezonden: vooreerst van een' onzer Leden, die onbekend wenscht te blijven, de Catalogus der Bibliotheek van crevenna, 5 Deelen, en die van Doctor à. Roy, 6 Deelen; voorts gedachten onzer in dit opzigt met name, Dr. van Doeveren, en, in vrij groot aantal, de H.H. Wenckebach, Hoffmann von Fallersleben, Kist en Royaards, en, als naar gewoonte, de Leden Boonzajer en van Hasselt; waarbij uwe Leden der Bibliotheekscommissie het hunne voegden. - Eigen werken, in dit of de naastvoorgaande jaren uitgegeven, mogten ons van meerder Leden dan in den jare 1833, geworden: als daar zijn: Lodewijk de Geer; eene Bijdrage tot de | |
[pagina 38]
| |
handelsgeschiedenis van Amsterdam in de 17de Eeuw, (ijverig opgespoord en meesterlijk gesteld, naar men zegt, door 's mans waardigen naneef en naamgenoot); voorts Prof. van Limburg Brouwer's Histoire de la civilisation des Grecs; siècles héroiques, Tom. II; de onlangs verdedigde Dissertatie van Dr. C. Leemans, zijnde eene volledige uitgave van Horapollo's Hieroglyphica, met aanteekeningen; Prof. van Kampens laatste deel van Griekenlands Geschiedenis; van Jonkhr. Hettema, de door hem aan het licht gebragte en met aanmerkingen voorziene Jurisprudentia Frisica, Deel I; van Jonkhr. Mr. J.C. de Jonge, het 2de Deel, 1ste Stuk van zijne Geschiedenis des Nederlandschen Zeewezens; van den Baron Keverberg van Kessel de drie tot dus ver verschenen deelen van zijn belangrijk werk du Royaume des Pays-Bas; van Prof. des Amorie van der Hoeven, zijne lang te gemoet geziene Leerredenen; van de HH. Schull en van der Hoop een tot dus ver volledig exemplaar, of de 14 stukken hunner Bijdragen tot Boeken- en Menschenkennis; terwijlik, dit verslag schrijvende, van den Heer Groen van Prinsterer een exemplaar ontvang zijner Nederlandsche Gedachten, zijner Beschouwingen over het Staatsregt, en zijner Archives de la Maison d'Orange-Nassau, Tom. I, en, - wat zal ik nog meer, kleinere stukken opnoe- | |
[pagina 39]
| |
men? het vervolg op den Catalogus, als naar gewoonte achter onze Handelingen van heden te vinden, zal Ul. nader inlichten, wat ons verder nog gezonden werd door de Leden, N. Berkhout, UEds. Dienaar den Spreker, Bogaers, P. Bosscha, Camper, Clavareau (vier kleine bundels), de Crane, van Doorninck, Ab Utrecht Dresselhuis, Halbertsma, van Hasselt, Hettema, Lauts, Lublink Weddik, Lulofs, Matthes, Geysweit van der Netten, Renier, Schotel, Serrure, Siegenbeek, Spandaw, Telting, Jeronimo de Vries, Warnsinck, en A. van der Willigen. Moge hun voorbeeld anderen opwekken! - En mogt misschien iemand aanmerken, hetgeen men ons weleens ter ooren bragt, wat nuts eene opeenhooping van boeken doe, als dezelve niet tot gebruik verstrekken: wij verklaren bij dezen met genoegen, dat niet zelden onze Medeleden zich bij ons ter bezigtiging van de Bibliotheek aanmelden; en dat, in nog veel grootere mate, door ons wordt uitgeleend van hetgeen onzer zorge is toevertrouwd. Hiermede, en met de vermelding dat het Lid der Bibliotheeks-commissie, hetgeen aftreden moest, weder in de Maandelijksche Vergadering van Mey is ingekozen, willen wij ons Verslag besluiten en gelegenheid geven tot de verdere belangrijke werkzaamheden dezes dags. |
|