| |
II.
De Heer Mr. J.T. Bodel Nyenhuis draagt, uit naam van de Commissie tot de Bibliotheek der Maatschappij, het navolgend Verslag voor.
Mijne heeren! geëerde medeleden!
Zoo is dan weder een jaar verstreken, sedert het laatste Verslag onzer Bibliotheeks Commissie Ul. werd medegedeeld: en wij moeten dankbaar erkennen, dat in dit tijdsverloop de voortdurende onzekere toestand onzes Vaderlands ons geenszins den rijken voorraad van inlandsche werken had doen verwachten, waarmede zoo wel onze Letterkunde in het algemeen, als onze Boekerij in het bijzonder door derzelver schenking, is verrijkt geworden. Dan hierover straks nader.
Wij willen in de eerste plaats kortelijk aan- | |
| |
stippen, tot welk einde wij de jaarlijksche toolage uit onze Maatschappelijke kas en de opbrengst van eenige verkochte dubbelden besteed hebben. De veiling van het eerste gedeelte der Bibliotheek van wijlen onzen Jacobus Koning, zijne Handschriften namelijk, in het vorige jaar door ons te gemoet gezien, heeft onlangs, gelijk Ul. bekend is, plaats gehad. Een zevental zijner HDSS., meest voor onze oude taal en letterkunde merkwaardig, zijn aldaar aangekocht; terwijl wij vroeger op de verkooping van wijlen onzen Bern. Fr. Tydeman, zoowel de Vaderlandsche Historie van Wagenaar, met alle de Nalezingen en Bijvoegsels, het eigen Exemplaar door onzen eerwaardigen Meinard Tydeman in zijn langdurig leven gebruikt en met zijne veelvuldige aanteekeningen verrijkt, aankochten, als ook negen HDSS. van wijlen P. Bondam, mede weleer een onzer werkzaamste Leden, over de vakken van Nederl. Geschiedenis en Oudheidkunde loopende, en eindelijk twee stukken met aanteekeningen van wijlen den ervarenen taalkundige, Z.H. Alewyn, ons aangeschaft hebben.
Behalve eenige nieuwe, meest Duitsche en Noordsche stukken over Taal- en Oudheidkunde, verkregen wij, door aankoop eenige oude Nederlandsche Dichtwerken, waaronder een aantal
| |
| |
van dertien verschillende berijmingen onzer Psalmen.
Eene tweede, voor onze kas meer aangename, ten minste gemakkelijker titel van verkrijging was het ontvangen van vele Boekgeschenken.
Als naar gewoonte vereerde ons de Senaat der Groninger Hoogeschool met de twee laatste deelen van derzelver Annales, en het Provinc. Utrechtsch Genootschap, de door hetzelve bekroonde Verhandeling van Dr. Galama. De geschenken van personen buiten den kring onzer Leden bepaalden zich tot de statistieke Beschrijving van Noord-Braband door A.J. van der Aa; de twee Deelen van den Catalogus van Koning van wege de Zoonen des overledenen; twee dichtstukken door de omstandigheden des Vaderlands geboren, Albertus Everts, en de terugkomst van de bezetting der Citadel, beide door den Hr. Mr. A. Bogaers; en den herdruk van O.Z. van Haren's Lijkrede op Prins Willem IV, door den kundigen uitgever.
Dan vooral onze Leden deelden ons geschenken mede van verschillenden aart. Uit hunnen eigenen Boekschat zonden ons de H.H. Wenckebach, Boonzajer en van Doeveren, enkele zeldzame boeken; ja ons Medelid van Hasselt, even als in vorige jaren, een groot
| |
| |
aantal van Werken, meest over de Geschiedenis en plaatsbeschrijving onzes Vaderlands; waarbij nog de drie Leden uwer Bibliotheeks-Commissie, eenige dergelijke voegden; terwijl de Baron van Lynden van Hemmen, ons twee Handschriften deed toekomen, het eene: Taalkundige regelen, weleer door de Staten-Overzetters des Bijbels, ten regelmaat aangenomen; het andere en grootere: de volledige Notulen, welke Zijn Hoog Welgeborens Vader, in der tijd Commissaris Politiek tot het werk der Rijmpsalmen, in die Commissie tot zijn eigen gebruik had aangeteekend.
Dezelfde beoefenaar, zoo wel als beschermer der Wetenschappen, schonk ons daarenboven in dit jaar alle zijne gedrukte Werken over den Waterstaat, en de Heraldie en Diplomatiek des Vaderlands; waaronder zijne Brieven over de Ridderorde van St. Jacobs Broederschap, nog met latere geschrevene aanteekeningen door hem voorzien waren. Zoo verrijkte ons dezer dagen ons Medelid, J. Immerzeel Jr., met alle zijne Geschriften, zoo in dicht als ondicht, in dertien fraaije eenvormige banden gebonden.
En zie daar, M.M.H.H., hoe ik ongevoelig reeds een aanvang gemaakt heb met de geschenken van eigene Werken onzer Leden te
| |
| |
vermelden. Behalve de grootere, en, vooral voor de Geschiedenis en Letterkunde onzes Vaderlands gewigtige Werken, welke onze geeerde Voorzitter door het II Deel zijner Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool, Baron Collot d'Escury, door het V Deel van Hollands Roem (het I. van dien Roem in de Wetenschappen), de Geldersche Archivarius Nyhoff, door het II Deel zijner Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, de Rijks - Archivarius de Jonge, door het I Deel zijner Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, de Heer de Wind, door het I Deel 3e stuk zijner Bibliotheek der Nederl. Geschiedschrijvers, de Heer Lipman, door zijne Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste Mogendheden van Europa, I Deel, en Prof. N.G. van Kampen, door zijn V Deel der Geschiedenis van Griekenland, in dit jaar leverden; en waarbij wij gaarne, om deszelfs belang voor Leyden, de algemeene Rekening wegens den Ramp dier Stad in 1807 met de daarbij gevoegde Memorie van Toelichting vermelden, door de H.H. Kluit en Wenckebach aan het licht gebragt; - behalve alle deze geschriften, ontvingen wij nog eigene werken van minder uitgebreiden omvang, van de volgende H.H., alphabetisch gerangschikt: Robidé van der Aa,
| |
| |
van Assen, Beeldsnyder, Bergman, P. van Limburg Brouwer, Clavareau, van Doorninck, van Hasselt, Hettema, Hisely, P.J.L. Huët, le Jeune, G. Moll, Schull, Westendorp, Wiselius, en Withuys; waarbij zich de, op den dag van heden pas ontvangene, stukken voegen, van de H.H. Leden van Asch van Wyck, over den ouden loop der Eem, en de verbetering van den afloop des waters tusschen de Veluwsche en Utrechtsche bergheuvelen; en van den Heer Beeloo, twee dichtstukken. Dewijl intusschen van alle deze geschriften Ul. uit de Lijst of het toevoegsel tot den Catalogus, dat jaarlijks onze gedrukte Handelingen verzelt, meer in de bijzonderheden blijken zal: willen wij niet langer van uw geduld misbruik maken en nemen dus de vrijheid uwe aandacht derwaart te verwijzen.
|
|