Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1833
(1833)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Mijne heeren, geachte medeleden!
Het strekt mij tot genoegen Ul. te kunnen vermelden, dat in het afgeloopen jaar al de bijzondere zoo wel als openbare Vergaderingen der Maatschappij regelmatig zijn gehouden. De Openbare Vergadering van 16 November 1832, is geheel gevuld door onzen geëerden Voorzitter, die ons toen mededeelde het tweede en derde gedeelte zijner Verhandeling bij wijze van Zamenspraken, over het Eenvoudige (nu bijzonder in werken van smaak en kunst). - In de tweede, gehouden den 15 Februarij dezes jaars, las eerst Prof. des Amorie van der Hoeven, zijne Verhandeling, over den invloed der Nationaliteit op de schoone kunsten; daarna Mr. J. van Lennep, Tassoo's Weeklacht, naar Lord Byron (thans reeds uitgegeven), voorafgegaan door eene Nederlandsche Legende. - In de derde Openbare Vergadering, den 29 Maart dezes jaars, deed eerst de Hoogl. Schrant, eene redevoering ten betooge, dat de ware grootheid en roem eener Natie niet afhankelijk zijn van derzelver uitgebreidheid noch talrijkheid; daarna droeg de Heer H. van Royen ons eene dichterlijke navolging voor van het alterum carmen Latinum etc. | |
[pagina 50]
| |
Bij onze eerste bijzondere Vergadering, in October 1832, las onze steeds ijverige Voorzitter eene Verhandeling ten betooge der geschiktheid onzer Nederlandsche taal voor de Welsprekendheid. - Bij de maandelijksche Vergadering van December, gaf de Heer Bodel Nyenhuis eene aardige, schrandere en geleerde tegenspraak van het gewone gezegde: inter arma silent Musae; en in die van Februarij dezes jaars, had ik het genoegen eene onuitgegevene Verhandeling te kunnen mededeelen van wijlen den grooten Bilderdijk, over den vroegen afkeer onzer Voorvaderen van het Hoogduitsch. De menigvuldige en gedeeltelijk rijke boekgeschenken, op elke onzer bijzondere Vergaderingen als om strijd aangebragt, zullen Ul. in het straks volgend afzonderlijk verslag over de Bibliotheek der Maetschappij, en nog volkomener uit het jaarlijksch toevoegsel tot den Catalogus bij de gedrukte Handelingen dezer Vergadering blijkbaar worden. - Onze raadplegende werkzaamheden liepen gedeeltelijk over huishoudelijke zaken, vooral over het juiste regelen der keuze van nieuwe Leden der Maatschappij, ten einde ‘voort te gaan’ in het juste milieu, van niet al te veel Leden te krijgen en toch ook niet uit te sterven. Het resultaat daarvan hebt gij in het zesde artikel onzer | |
[pagina 51]
| |
punten van beschrijving gezien. - Uit Leiden hebben wij, op Ul. algemeene vergunning, tot Leden der Maatschappij gekozen: de Heeren D.J. den Beer Poortugael, d'Auzon de Boisminart, Mr. H. Gevers en Mr. P.S. Crommelin. Terwijl onze belangrijke, en men zou zeggen uitlokkende prijsvraag, ‘over den invloed van de herroeping van het Edict van Nantes op de nijverheid en den maatschappelijken toestand der Nederlanden,’ on beantwoord bleef, hadden onze letterkundige werkzaamheden meestal betrekking op de voltooijing uit onzen eigenen boezem van het Derde Deel onzer Werken; welke Ul. voor dit jaar reeds toegezegd was (Handel. 1832, bl. 43). Na het afdrukken der Verhandeling die, naar de tijdsorde der behandelde onderwerpen, dit Deel openen zou, - die van ons geëerd Medelid, Mr. N. Carbasius over Jan van Heelu, en zijn nog steeds onuitgegeven dichtstuk de Slag van Woeringen, werd de begonnen afdruk eeniger nog onuitgegeven, en door den Voorzitter Siegenbeek bearbeide gedichten van Jacob van Maerlant, gestuit door de opmerking, dat er nog een ongebruikt Handschrift van dezelve uit de Kon. Boekerij in 's Hage bij te vergelijken was. Het door deze belangrijke nieuwe bijdrage veroorzaakt oponthoud is thans | |
[pagina 52]
| |
opgeheven en de druk van Maerlants stukken gaat voort, (d.i., gaat voorwaarts, ter voltooijing): daarna moeten in dat Deel volgen, eenige fragmenten van een onbekend en onuitgegeven oud godsdienstig dichtstuk, door onzen naauwkeurigen Bergman uit oude banden van boeken der Leidsche Bibliotheek te voorschijn gebragt en door hem opgehelderd; verder nog mijne excerpten uit de onuitgegevene Brieven van den beroemden Joach. Hopperus aan den nog beroemder Regtsgeleerden en Staatsman Vigl. Zuichemus Ab Ayta; en eindelijk, een opstel van den Heer Bodel Nyenhuis, over de letterkundige verdiensten van Fredrik Houtman, broeder van den meer beroemden Cornelis Houtman; ter gelegenheid van een zeer zeldzaam werkje van Fredrik, door mij aan onze Boekerij ten geschenke gegeven. Nog ruimer en nog gewigtiger stof voor volgende uitgaven wordt voorbereid door onzen geleerden Voorzitter, in den oud Nederl. berijmden Roman Ferguut en Galiene, door anderen onzer Leden in den Minneloep, gemeenlijk gezegd van Claas Willemsz; en in 't algemeen door eene naauwer Vereeniging van werkzame Leidsche Leden tot gemeenschappelijk beoefenen der oude Noordsche Talen, en tot de Vaderlandsche Geschied- en Oudheid- | |
[pagina 53]
| |
kunde. Dit plan, Ul. in het vorig jaar van verre vertoond (Handel. 1832. bl. 43.) is in dit jaar begonnen tot stand te komen, en wij mogen er van hopen dat elk volgend jaar nieuwe en smakelijke vruchten dragen zal. Maar het is ten gevolge eenen Voordragt door deze Commissie ter Maandelijksche Vergadering gedaan, dat deze besloten heeft, bij de circulaire voor deze algemeene Vergadering Ul. M.M.H.H. (al de Leden der Maatschappij) uitdrukkelijk te verzoeken en op te wekken, ‘om de vruchten hunner letteroefeningen in de vakken tot deze Maatschappij behoorende, aan haar te willen mededeelen, om of voor de Werken der Maatschappij, of bij de Vergaderingen, 't zij openbare, 't zij bijzondere, te kunnen strekken.’ Reikt ons dan broederlijk de hand toe, geëerde Medeleden, en schraagt onze werkzaamheden tot verder en schooner opbouw der Vaderlandsche Letterkunde, en tot luister dezer Maatschappij, die toch op Ul. zelven als hare Medeleden terug straalt! Ons in het vorig jaar gekozen Medelid, Mr. H.O. Feith te Groningen, had de goedheid ons een omstandig verslag te zenden van het leven en de letterkundige verdiensten van wijlen Mr. R.K. Driessen te Groningen, die, kort voor de algemeene Vergadering des vorigen | |
[pagina 54]
| |
jaars overleden, door onzen Voorzitter niet naar waarde had kunnen vermeld worden. Op het verslag eener, volgens de wet, over dit stuk benoemde Commissie, van de HH. Bodel Nyenhuis en van der Chys, met mij, besloot onze Vergadering uit naam der Maatschappij, deze Hulde aan den verdienstelijken Verzamelaar en Uitgever der Monumenta Groningana, afzonderlijk voor de Leden te laten drukken; en Gijl. zult dat stukje, te gelijk met de gedrukte Handelingen van dezen dag, en met dit mijn Verslag, ontvangen. Van buiten af genoot de Maatschappij dit jaar de eer, dat de Heer A.J. van der Aa te Breda, zijn Aardrijkskundig Woordenboek van Noordbraband haar toezond met een beleefden brief, waarbij hij ons oordeel of aanmerkingen op dezen zijnen arbeid verzocht. Deze beleefdheid naar verdienste willende beantwoorden, besloten wij het onderzoek van dat werk op te dragen aan eene bijzondere Commissie, waartoe de Heer Mr. Bodel Nyenhuis aan mij werd toegevoegd. Ons berigt, op de volgende Vergadering uitgebragt, luidde over 't algemeen gunstig, behoudens eenige aanmerkingen; en de Vergadering verzocht ons, den dank der Maatschappij, met bijvoeging onzer aanmerkingen op het werk, aan den Schrijver mede te deelen. | |
[pagina 55]
| |
Ziet daar! M.M.H.H., een kort en onopgesmukt Verslag van ons verrigtte: niets zal ons aangenamer zijn, dan jaarlijks dit Verslag belangrijker te maken. Maar daartoe moeten wij de Maatschappij in Ulieder niets slechts voortdurende (voortgaande), maar nog levendiger en krachtiger belangstelling en medewerking aanbevelen. |
|