Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1832
(1832)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijHierna overgaande tot de behandeling der in den Brief van Beschrijving vermelde punten doet | |
[pagina 41]
| |
deringen, sedert de laatste Algemeene Vergadering gehouden.
Mijne heeren, geachte medeleden!
Heeft onze geëerde en welsprekende Voorzitter zijn lijkverslag nopens wijlen onzen grooten Bilderdijk daarin doen bestaan, dat hij te kennen gaf en betoogde, dat hij Bilderdijk niet konde beoordeelen, en niet kon prijzen: dan zal het niet vreemd gevonden worden, dat ik ook het jaarlijksch verslag ditmaal dus inrigte, dat ik Ulieden zeg, wat ik al niet zal vermelden. Wanneer ik derhalve zeg, dat alle onze Maandelijksche en Openbare Vergaderingen dit jaar geregeld zijn gehouden (behalve de derde Openbare, waaromtrent wij te leur gesteld zijn), zal ik Ulieden niet vermoeijen met het oplezen der onderwerpen van daar geleverde voorlezingen: ik zal die, als naar gewoonte, in de Handelingen laten drukken, en aldaar zult Gijlieden ze nazien - of nietGa naar voetnoot*. | |
[pagina 42]
| |
Voorts zal ik niets zeggen van hetgeen op onze Bijzondere Vergaderingen ingekomen is van boekgeschenken of gehandeld over de Bibliotheek der Maatschappij. Dit toch behoort tot het straks afzonderlijk volgend Verslag over dezelve. Doch ik moet hier dankbaar vermelden, dat onze Maatschappij, dit jaar wederom de eer had, een werk, harer waardig, door den Schrijver, Lid der Maatschappij, aan haar opgedragen te zien, namelijk de Jonge's Levens-schets van wijlen haar oudste Lid en | |
[pagina 43]
| |
medeoprigter, H. van Wijn. Gijlieden zult, met ons, deze eer ons aangedaan, dankbaar erkennen. Ik vermeld ook niet breeder van onze andere letterkundige werkzaamheden tot voorbereiding van het derde deels tweede, of ook derde stuk onzer Nieuwe Werken; of ook tot afzonderlijke uitgave van oud - Nederlandsche onuitgegeven Dichters. Het gemeld vervolg toch onzer Werken is genoegzaam gereed, om terstond na de Academische vacantie ter drukpers te worden gegeven; en voor de uitgave van oude stukken is eene afzonderlijke Commissie benoemd, die dan ook met ijver hare taak denkt aan te vatten, en misschien wel de geheele nieuwere en oudere Noordsche, met het Nederlandsch zoo naauw verwante Taal- en Letterkunde, tot voorwerp harer Letteroefening te stellen. Ik houde Ul. ook niet bezig met de vermelding van andere zaken, die meer huishoudelijk, doch voor het geregeld beloop van zaken van het hoogste gewigt zijn. De vruchten dier deliberatien komen voor bij de bijzondere punten, Ul. ter behandeling voorgesteld, Num. III, V en VI, en ook vloeide hieruit voort het verplaatsen van het VII der punten, welk het allerlaatste plagt te zijn: de keus van nieuwe Leden; waarover ik nog iets vooraf te melden heb. | |
[pagina 44]
| |
Het geldt hier, namelijk, ditmaal in de daad eene keuze, uit - geen aannemen van voorgestelde Leden. Hetgene wij Ul. aanbieden is eene nominatie. Wij wenschen niet dat al de vier en dertig personen, althans niet, dat zij dit jaar en op eens, tot Leden der Maatschappij worden aangenomen. Maar wij hadden, 1) om de jaarlijksche klagte te vermijden, dat de, buiten Leiden wonende, Leden niet in de gelegenheid waren om voordragten tot Leden te doen; en om voor te komen het onverhoedsch voorstellen van Leden op de Algemeene Vergadering, wanneer er geene voegelijke gelegenheid is, tot vrijmoedige discussie - gemeend, al de Leden door afzonderlijke circulaire te moeten uitnoodigen, om hunne Candidaten aan de Secretarissen op te geven; zonder daarom ons voor te stellen, dat al die opgegevene, geschikte Leden voor de Maatschappij zouden zijn, of dat er zoo vele Leden zouden behooren aangenomen te worden, als ons zouden zijn opgegeven. - En evenwel 2) hebben wij gemeend, ditmaal al de opgegeven namen aan Ul. te moeten voordragen en aan Ul. keuze onderwerpen. Immers, ofschoon de Maandelijksche Vergadering, zoo lang iemand onzer heugt, het regt had uitgeoefend om, op de praeparatoire Vergadering dezer Algemeene, uit de personen door Leidsche of andere Leden voorgesteld, na vertrouwelijke discussie van | |
[pagina 45]
| |
derzelver verdienste of wanverdienste, bij volstrekte, doch eenvoudige, meerderheid van stemmen eene voorloopige keuze te doen, wie al of niet verdiende in aanmerking te komen, om aan Ul. goedkeurende ballotage te worden voorgesteld (hetzelfde regt, wat de Directien der Haarlemsche en der Utrechtsche geleerde Genootschappen uitoefenen): - was er evenwel, in dezen tijd van dieper uitpluizen aller maatschappelijke instellingen, bij sommigen (die gevaar liepen hun' protégé van de lijst te zien afvallen) een gemoedelijk bezwaar ontstaan, of wij toch eigenlijk wel geregtigd waren, eenig voorgesteld persoon aan Ul. kennis en oordeel te onttrekken? - Het was ons genoeg, deze zwarigheid geopperd te zien, om ons te onthouden van zelf er in te beslissen, of, zonder op nieuw Ul. toestemming gevraagd en verkregen te hebben, onze oude wijze te handhaven. - Alzoo hebben wij besloten, Ul. voor te stellen - hetgeen bij het VII punt van Deliberatie zal geschieden - thans te willen besluiten: 1. Dat elk Lid der Maatschappij, iemand tot Lid wenschende voor te dragen, deszelfs naam, titel, enz. (volgens Hoofdst. I. art. 7. der Wetten) vóór ultimo Maart van elk jaar aan een der Secretarissen schriftelijk zal moeten opgeven. 2. Dat de Maandelijksche Vergadering voortaan gelijk te voren (en bovengemeld), uit die allen eene lijst formere der genen, die zij | |
[pagina 46]
| |
oordeelt, aan Ul. finale stemming tot het Lidmaatschap - waarbij eene eenparigheid van drie vierden van de stemmen der aanwezige Leden vereischt wordt - te kunnen aanbieden. 3. Dat Gijl. verzocht zoudt worden, uit de thans voorgedragene vier en dertig, niet meer dan achttien, tot Leden der Maatschappij te stemmen; maar de overblijvende, die thans geen drie-vierde der stemmen op zich vereenigen, als Candidaten voor het volgende jaar te blijven beschouwen.
Hiermede, Mijne Heeren! eindige ik dit verslag: of eigenlijk, met de kennisgeving, dat de Maandelijksche Vergadering, uit de inwoners van Leiden, dit jaar, (volgens Ul. vergunning) slechts twee tot Leden der Maatschappij heeft aangenomen; de Heeren Doctor P.F. von Siebold en Mr. D. Tieboel Siegenbeek. |
|