Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1829
(1829)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
in het stuk der hoogere of wijsgeerige woordafleiding in acht te nemen?’ (De Maatschappij wenscht deze vraag bijzonder met toepassing op de Moedertaal beantwoord te zien.) 2. ‘Welke Nederlandsche Dichters en Prozaschrijvers, sedert de herstelling onzer taal en letterkunde in het laatst der 16de Eeuw, verdienen boven anderen, als bevoegde getuigen in het stuk der Taal, te worden aangevoerd?’ 3. ‘Eene oordeelkundige vergelijking van de voornaamste Nederlandsche Prozaschrijvers der 17e en 18e Eeuw en die van onzen leeftijd; zoo ten aanzien van woorden en spreekwijzen, als van de regels der taalkunde door hen gevolgd.’ 4. ‘De gouden medaille (of dertig dukaten) uit te loven aan den genen, die het grootst of belangrijkst min bekend of nog onuitgegeven oud Nederlandsch dicht- of ondicht-stuk, taalkundig best (doch beknopt en zonder noodeloozen omhaal) bewerkt zal hebben ingezonden.’ - De Maatschappij behoudt aan zich het regt, om, buiten het bekroonde, ook andere ingezonden stukken, welke haar belangrijk genoeg voorkomen, in hare werken te plaatsen, de Inzenders derzelve vereerende met hare zilveren medaille. | |
[pagina 70]
| |
wordt, met aanzienlijke meerderheid, de derde verkozen, om beantwoord te worden vóór den 1 Januarij 1831, en beoordeeld op de Algemeene Vergadering van dat jaarGa naar voetnoot1. |
|