Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1828
(1828)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
eigenlijken zin des woords, een' vasten Staatsvorm (Constitutie) gehad heeft? Moest niet het onbepaalde en wankelbare van haren vorm, uit den aard, aanleiding geven tot die hevige beroeringen, welke haar, gedurende haar gansche bestaan, geschokt hebben? en welke heilzame lessen en gevolgen levert deze wijze van beschouwing voor den beschrijver van hare geschiedenis op?’. Voor of op 1 Januarij 1829, wordt antwoord verwacht op de Prijsvraag in het verleden jaar uitgeschreven: ‘Welk is het wezenlijk en kenmerkend onderscheid der Welsprekendheid van den Kansel, van de Pleitzaal, van de Raadsvergadering en van de Gehoorzaal? (mede in voorbeelden aan te wijzen).’ En op de in den jare 1825 uitgeschrevene, verleden jaar herhaalde: ‘Welke ophelderingen zijn 'er voor onze Taal- en Oudheidkunde te halen uit eene naauwkeurige kennis der Heidensche gebruiken, welke oudtijds in deze landen hebben plaats gehad.’.
Het III. en IV. Punt worden in advijs gehouden, tot over V.C. en B. zal beslist zijn.
V. De drie voorstellen van wege de Maandelijksche Vergadering, onder A, B en C in dit Punt vervat, achtervolgens in overweging gebragt zijnde, worden alle gaaf aangenomen; en de Maatschappij besluit diensvolgen: | |
[pagina 64]
| |
A. Om, te beginnen met het jaar 1830, en onverminderd den geregelden loop der prijsopgaven, van drie tot drie jaren de gewone gouden medaille der Maatschappij toe te wijzen aan den schrijver van eenig oorspronkelijk werk, in den tijdkring der laatste negen of tien jaren in ons Vaderland in het licht verschenen, in een der drie vakken, van Vaderlandsche Geschiedenis, Taalkunde en Welsprekendheid, en Dichtkunde. Hiertoe zullen in de Algemeene Vergadering van 1829, uit eene gemotiveerde voordragt der Maandelijksche Vergadering, van een tiental Leden, vijf tot beoordeelaars gekozen worden: welke Commissie, daartoe termen vindende, een met redenen gestaafd voorstel tot bekrooning van een zoodanig werk voor het einde der maand Maart (1830, enz.) aan den Voorzitter of Secretaris der Maatschappij zal inzenden, om bij de punten van beschrijving der volgende algemeene Vergadering te kunnen gevoegd, en alzoo tijdig vooraf tot kennis der Leden gebragt worden. B. Voor de gewone prijsuitschrijving der Maatschappij de onderwerpen in het vervolg te bepalen tot de drie vakken, van Vaderlandsche Oudheid- en Geschiedkunde, Taalkunde, en Theorie van Dichtkunst en Welsprekendheid. C. In het vervolg geen zeven, maar vijf Leden te benoemen tot beoordeeling der ingekomene Prijsverhandelingen. | |
[pagina 65]
| |
Thaus ook beslissende over N0. III. der Punten van beschrijving, worden tot Beöordeelaars benoemd, de Leden Mr. H.W. Tydeman, A. de Vries, Mr. P.W. van Heusde; Mr. C.J. van Assen en Mr. S. Ipz. Wiselius. En, nopens N0. IV, bepaald, dat de Prijsvraag, in het volgende jaar uit te schrijven, zijn zal uit het vak der Taalkunde. |
|