Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1827
(1827)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij[I]Hierna doet Prof. H.W. Tydeman, als Secretaris der Maatschappij, ingevolge het Eerste der punten van Beschrijving, het volgend verslag:
Mijne heeren, geachte medeleden!
Ook in het afgeloopen jaar zijn zoo wel de bijzondere als de openbare vergaderingen onzer Maatschappij geregeld gehouden en door belangrijke voorlezingen veraangenaamd geworden. In de Maandelijksche Vergadering van den 2den February 1827 las de Hoogleeraar Clarisse eene Verhandeling over de Satyre of het Hekeldicht; | |
[pagina 43]
| |
in die van den 6den April las de Heer Bergman een beoordeelend verslag van het zeldzaam boek van Jonas Ramus, quo Ulyssem et Outinum unum eumdemque esse ostenditur, waarna nog de Heer Donckermann eenige aanmerkingen voordroeg over de vereeniging van Geleerdheid en regtschapenheid. Drie voorlezingen dus, ofschoon in slechts twee Maandelijksche Vergaderingen: - want in die van October 1826 waren de beurten geregeld; maar de vertimmering en verandering van het lokaal voor onze bijzondere, zoo wel als openbare vergaderingen, veroorzaakten dat de gewoone Vergadering van December niet gehouden kon worden. Wij hadden daarentegen in die zelfde maand eene buitengewoone openbare Vergadering; immers onze Maatschappij mag zich een groot aandeel toerekenen van het aangenaam feest der inwijding eener zoo lang gewenschte en getrachtte en beloofde nieuwe en eindelijk de Stad Leiden en onze Maatschappij waardige Gehoorzaal, even geschikt gelegen als ingerigt, en welke door ons Medelid, den Hoogleeraar van der Palm, - en dus op de best mogelijke wijze, - tot dat gebruik werd ingewijd op den 15den December, met zijne Redevoering over den invloed van het uitwendige, en deszelfs vermogen, om den gunstigen indruk van het meer wezenlijke te bevorderen. | |
[pagina 44]
| |
Buiten deze, met de andere Maatschappijen, die in hetzelfde locaal vergaderen, gemeenschappelijke, hield onze Maatschappij in het afgeloopen jaar drie eigene openbare Vergaderingen, de eerste nog in de zaal van het Logement den Gouden Leeuw, waar wij het genoegen hadden. Den Ridder Scheltema eene Verhandeling te hooren lezen, door hem slechts bestempeld met den zedigen tytel van: de Heksen-processen Num. 2., waarna mijn waarde Broeder Ds. B.F. Tydeman te Dordrecht een Dichtstuk voordroeg: Daniel, aan het hof van Darius, een tafereel van de zegepraal der Godvrucht, gevolgd naar Daniel VI, (dezer dagen in het licht verschenen in het XVII (of VII) deel onzer Mnemosijne); - in de tweede openbare Vergadering, nu in het nieuw lokaal gehouden den 19den Januarij dezes jaars, gaf de Heer Mr. D.T. Gevers uit 's Hage ons een verslag van zijne Reize door het zoo het zoo merkwaardig als schaars bezocht eiland Sicilie, hetwelk door hem alleraangenaamst versierd en opgehelderd werd met op de plaatsen zelve geschetste en sedert breeder uitgewerkte teekeningen. De Heeren Scheltema en Gevers hebben daarenboven de goedheid gehad ons elk een vervolg hunner belangrijke voorlezingen voor het volgend saisoen wel te willen belooven. - De laatste openbare Vergadering van | |
[pagina 45]
| |
Vrijdag, den 23 Maart, werd toereikend vervuld door de Verhandeling van den Hoogleeraar van der Palm over eenige kenmerken en vereischten der ware en schoone Eenvoudigheid van stijl, opgehelderd uit de Hecuba van Euripides. Wat de verdere verrigtingen onzer bijzondere Vergaderingen betreft: wij vermeldden Ul. in ons vorig verslag het voorloopig aanzoek, aan onze Maatschappij gedaan van wege den Heer Administrateur van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen, om eenige der oude Vaderlandsche Dichtwerken, uit onze verzameling te willen verstrekken, ter uitgave, welke met vergunning van Z.M. en op Lands kosten geschieden zou door ons geacht Medelid Professor ten Broecke Hoekstra; en waartoe wij gaarne den voorraad bij ons voorhanden hadden aangeboden. Ten gevolge hiervan ontvingen wij in het begin dezes jaars een bepaalder officiëel aanzoek om eenige daarbij genoemde oude Dichtstukken, van welke wij de genen, die wij bezaten, gaarn aan gemeld ons Medelid hebben doen toekomen. Dit uitzigt echter en deze loffelijke poging van wege het Ministerie wekte den edelen naijver op van ons Medelid, den Hoogleeraar Clarisse, en gaf aanleiding tot zijn voorstel in de Vergadering van den 2den Februarij dezes jaars, dat ook van wege deze Maatschappij zelve uit haren voorraad van oude HSS. het een en ander mogt | |
[pagina 46]
| |
worden in het licht gegeven. Ook dit werd gaarn door ons aangenomen, gelijk Ul. zoo straks uit het mede te deelen Rapport nader zal blijken. Doch vergunt mij, vóór dat ik het ander breeder en door dezelfde Commissie behandelde voorstel van hetzelfde geacht Medelid en de gevolgen daarvan behandel, nog met een woord te vermelden, dat van de Verhandeling van ons Medelid, den Heer Westendorp in de Algemeene Vergadering des vorigen jaars bekroond, de druk wel reeds begonnen en tot het 12de blad is voortgezet, maar nog niet ten einde gebragt heeft kunnen worden; deels wegens de grootte van het stuk zelf, maar vooral ook wegens den tijd, dien de van weêrskanten verzochte omwerking dezer Verhandeling, en bij veelvuldige verhindering van gemeld ons Medelid vereischt heeft: - terwijl de toen afgekeurde kleine Verhandeling, die door verscheidene Adviseurs als eene beknopte en geleidelijke schets der eigenlijke Odinische Godenleer geprezen, doch welker uitgave bij de grootere, en in de werken der Maatschappij, overtollig gekeurd was, dezer dagen ten gevolge der, van den Schrijver aan mij in het bijzonder gedane vergunning, in het licht verschenen is in het gemelde XVII (of VII deel van de 2de reeks) der Mnemosijne. - Wij hoopen dan ook het reeds al te lang wachtend stukje van ons waardig medelid Ackersdijk, in het | |
[pagina 47]
| |
voorleden jaar (Handd. 1826. bladz. 32) reeds vermeld, nog voor den winter aan het publiek, en in de eerste plaats aan Ul., te kunnen aanbieden. - De leden op de Algemeene Vergadering des vorigen jaars verkozen, hebben allen hunne benoeming volvaardig en dankbaar aangenomen; uit Leiden heeft de Maandelijksche Vergadering, uit kracht van Ulieder vergunning, als leden der Maatschappij toegevoegd de Proff. P.J. Uylenbroek en J. van der Hoeven. Dus is mij voor dit verslag alleen nog overig het onderwerp van onze Boekerij; maar dit is vooral in dit jaar een ruim onderwerp en afzonderlijke behandeling waardig. Gelijk in vorige jaren, ontving ook dit jaar onze Bibliotheek verscheiden aangename Geschenken, zoo wel van nieuw uitgegevene werken door onderscheidene onzer Medeleden, als van eenige oudere Boeken. De Heer d'Escury van Heinenoord gaf ons ten vervolg het derde deel van Hollands Roem in Kunsten en Wetenschappen; de Heer J.C. de Jonge het 2de deel zijner Verhandd. en onuitgegevene Stukken voor de Vaderlandsche Geschiedenis; onze Voorzitter, 10. een afzonderlijk gedrukt exemplaar van zijner Aanspraak bij de Algemeene Vergadering des vorigen jaars gehouden; 20. van zijne voorlezing over Jan Wagenaar, uit het jongste deel van de werken der IIde Klasse van het Instituut; 30. een exemplaar der afzonder- | |
[pagina 48]
| |
lijke en vermeerderde uitgave zijner Taalkundige Bedenkingen; de Heer Wiselius zijne Verhandeling over de uiterlijke Welsprekendheid en Toespraak aan jeugdige Dichters; de Heer van Westreenen van Tiellandt zijne Recherches sur l'antique Forum Hadriani; de Heer Reuvens een exemplaar zijner Verhandeling over drie Javaansche Beelden; het IIIde deels Iste stuk van het Tijdschrift Antiquiteiten, en van de Nederduitsche Vertaling zijner laatste inwijdings Redevoering; de Heer Jac. Koning zijne Geschiedenis van het Slot te Muiden en Hoofts leven op hetzelve; de Heer I.A. Nijhoff een exemplaar van de Statistische Beschrijving van Gelderland; de Heer D.F. van Alphen een exemplaar der Nederduitsche vermeerderde vertaling van zijn Advijs over de Geldleening voor Oostindie; de Heer de Wind te Middelburg, van zijne Bijdragen tot de Geschiedenis der lijfstraffelijke Regtspleging in Nederland; Prof de Crane te Franeker van zijne Historische Verhandeling over den zoogenaamden nieuwen stijl; Prof. van Assen zijne tweede Verhandeling over het Staatsbestuur volgens Cicero; de Heer Jeronimo de Vries, zijne Voorlezing over den geest van onzen leeftijd, vergeleken met dien onzer Ouderen (beide afgedrukt uit het Museum van den Heer N.G. van Kampen) en de Heer J. van Haastert te Delft, zijne Men- | |
[pagina 49]
| |
gelpoëzij; de Heer Donckermann gaf een exemplaar zijner Commentatio de usu sermonis Latini; Prof. Roijaards te Utrecht, zijner Oratio de Historico Theologiae Dogmaticae studio, en de Heer Robidé van der Aa van zijn dichtstuk de dood van Lord Byron, van zijne Dichtregelen d. 20 December 1826, en van zijne Prijsverhandeling over de gevolgen van orde en wanorde in de huisgezinnen. - Van oudere werken gaf de Heer Bodel Nijenhuis een constich Distilleerboek, Amst. 1622 (als tegenstuk bij de oude Kookkonst van 1599), voorts C. Schoettgenii diss. de antiquissimis linguae Germanicae monumentis Gothicotheotiscis, Stargard. 1723. en J.G. Eccardi hymnus magnus Ecclesiae Te Deum laudamus Saec. IX. in Theotiscam linguam conversus, Helmstad. 1713. beide in 40.; en ik zelf: Rituale Romanum contrac um et abbreviatum, Antverp. 1694. 120. wegens de daarbijgevoegde Nomina propria Hollandorum, accommodata nominibus Sanctorum en Nomina propria Frisica, Sanctorum nominibus applicata; voorts Winschotens Spelkonst, eerste deel der Nederlandsche Letterkonst, en dat kostbaarder is, een Manuscriptje uit de XVII Eeuw, met teekeningen van de Overijsselsche steden, en tegen over elk derzelve versjes in den bijzonderen tongval van elke plaats; en daarbij gaf de Heer Prof. van Swinderen een stukje van het Groninger Maand- | |
[pagina 50]
| |
schrift, 1816 No. X, waarin eene zamenspraak in Groninger dialect. - Dit alle zijn geschenken van Leden der Maatschappij; buiten dezelve ontving zij slechts één, doch van eene zeer geëerde hand, van wege Bestuurders, namelijk, der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit, een exemplaar der Hulde aan R. Koopmans, door S. Muller en Jeron. de VriesGa naar voetnoot*. - Voornamelijk echter, werd onze Boekerij vermeerderd ten koste van de kas, uit de beide belangrijke verkoopingen der Boekerijen van wijlen P. van Musschenbroek en van mijnen Vader. Toen deze beide verkoopingen op handen waren vond ik mij verpligt, in de Maandelijksche Vergadering van Oct. l.l., op het voetspoor van hetgeen te voren bij gelegenheid van de verkooping van den Heere Meerman was geschied, een buitengewoon aanzoek te doen van eene som penningen, ten einde voor de Bibliotheek der Maatschappij te kunnen zorgen; waarop, na gehoord advis van onzen Thesaurier, eene som van ƒ 150 - à ƒ 160 - werd toegestaan: welke wij dan ook | |
[pagina 51]
| |
slechts weinig zijn overschreden; doch waardoor wij het ongenoegen hebben gehad van een doorschoten Kiliaan met vele aanteekeningen van mijnen Vader naar Engeland te moeten laten verkoopen. De edelmoedige bezitter wilde ons wel vergunnen, die aanteekeningen bij een onzer andere doorschoten exemplaren te laten overschrijven, en de Maatschappij heeft daartoe nog wel eene som van circa ƒ 30. - willen bestemmen, doch ik heb nog geen geschikt Kopyïst voor dien arbeid kunnen vinden. Voorleden jaar had ik mij sterk gemaakt, dat de Catalogus onzer Boekerij (welke, zoo ver toen onze voorraad van HDSS. en gedrukte boeken betrof, geschreven gereed ligt), vóór de Vergadering van dezen dag Ulieden zou kunnen geworden: maar 10. moest die Catalogus aangevuld worden door de aanzienlijke nieuwe aanwinsten zelve, gelijk nu weer uit de auctie van den geleerden Wiarda, 34 Nrs. gekocht zijn; en vooral, 20. was de toezegging, en op den 29sten Junij de hoop, dat vóór 10. September het nieuw afzonderlijk lokaal voor onze Boekerij zou gereed zijn: doch daarmede liep het aan tot laat in het najaar. Toen werden de dagen kort, en de winter was koud, - en eindelijk kreeg de zaak eene nieuwe gedaante, maar eene belangrijke ontwikkeling, door het voorstel van ons geleerd en ijverig Medelid, den Hoogl. Clarisse, | |
[pagina 52]
| |
gedaan in de Maandelijksche Vergadering van den 2 Febr. dezes jaars; hetwelk, en de gevolgen daarvan, ik volledigheidshalve uit onze Handelingen geheel zal mededeelen, en daarmede ook dit gedeelte van mijn misschien reeds te lang gerekt verslag besluiten: Uit de Handelingen van de Maandelijksche Vergadering, gehouden den 2 Februarij 1827. | |
[pagina 53]
| |
het eerste en laatste punt van het voorstel te stellen in handen eener bijzondere Commissie, ter overweging en om verslag te doen op de eerstvolgende gewone vergadering. Uit de Handelingen der Vergadering van Vrijdag, 6 April 1827. ‘Rapport over de voorstellen, door Prof Clarisse gedaan in de Maandelijksche Vergadering van 2 Februarij 1827. | |
[pagina 54]
| |
het nieuw, en zoo wij hopen, bestendig, locaal, behoorlijk uiteengezet, gerangschikt, en gecatalogiseerd worden; welk laatste de reeds daartoe bestaande Commissie van de H.H. Tydeman en Bodel Nyenhuis bezorgen zal, zoodra er nog een volstrekt benoodigde boekenkas is aangeschaft. | |
[pagina 55]
| |
60. In het aankoopen van boeken zal men zich bijzonder bepalen tot werken over de Taalkunde, zoo wel de algemeene als die der Noordsche Taaltakken, en over de Vaderlandsche Oudheidkunde, voornamelijk zoo ver die daarmede in verband staat. |
|