Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1825
(1825)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijXII.Eindelijk werd, op voorstel van Mr. D. van Halteren, met bijna eenparigheid van stemmen, besloten, dat in het vervolg, zoo lang de tegenwoordige wet op de verkiezing van Leden bleef bestaan, niemand, van welken rang of verdienste ook, en onder wat voorwendsel het zij, wiens naam niet in den rondgaanden brief van beschrijving vervat, en aldus aan al de Leden vooraf was bekend gemaakt, op de Algemeene Vergadering zoude mogen voorgesteld, of op dezelve tot Lid der Maatschappij verkoren worden.
Namiddags, wordt de Vergadering wederom geopend door den Voorzitter, die voordraagt, hoe thans in de nieuwspapieren, van wege het Bestuur der Domeinen, openbaar was aangekondigd de verkoop tot afbraak van het slot te Muiden; welk gebouw nogtans ter harte moest gaan van elk beoefenaar en beminnaar der Vaderlandsche Geschied- en Letterkunde, zoowel wegens deszelfs oudheid en belangrijke vermelding in de Geschiedenis, als vooral wegens het verblijf van den beroemden Drossaard Hooft en zijn beminnelij- | |
[pagina 74]
| |
ken kring van letterkundige vriendenGa naar voetnoot*: weshalve de President voorstelde, dat ten spoedigste, van wege deze Maatschappij, aan Z.M. den Koning een adres ingediend werd, om voor dat kostbaar gedenkstuk verschooning van afbraak te verzoeken; welk verzoek mede ter behartiging aan eenige voorname mannen, welke deze Maatschappij de eer had van onder hare Leden te tellen, konde aanbevolen worden. Deze voorslag algemeen toegejuicht wordende, werd, op nader voorstel van den President het opstellen en inzenden van het verzoekschrift aan hem en den Secretaris opgedragen.
(geteekend)
M. Siegenbeek.
De Maatschappij had zich in haar vertrouwen op haren Beschermer niet bedrogen. Zij had het genoegen, dat op haar adres, de verkoop van het slot werd opgeschort, terwijl zij ook een gunstigen eind-uitslag te gemoet ziet. | |
[pagina 75]
| |
[Op aanzoek van onderscheiden Leden, wordt dat adres alhier opgenomen. Hetzelve luidde als volgt:
Sire!
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, aan wie de eer vergund werd van uwe Majesteit, gelijk weleer Hoogstdeszelfs Vorstelijken Vader, als Beschermheer te mogen begroeten, heeft in hare Jaarlijksche Vergadering, gehouden den 30 Junij l.l., hare aandacht gevestigd op een berigt, geplaatst in de Haarlemsche Courant van den 28 dier zelfde maand, waarbij, van wege het bestuur der Domeinen, tegen den 16 Julij aanstaande, de verkoop tot afbraak van het Slot te Muiden wordt aangekondigd. Hare Leden, gedenkende, hoe dit Slot, in de eerste helft der zeventiende eeuw, tot woonplaats gestrekt heeft van den doorluchtigsten der Nederlandsche dichteren en Historieschrijveren, den onsterfelijken Hooft; hoe hetzelve, door de edelmoedige gastvrijheid en kunstliefde van deszelfs bewoner, gedurig eene verzamelplaats geweest is van de edelste vernuften van dien tijd; hoe inzonderheid het daaraan verbondene torentje, door de gezangen van Vondel beroemd, het vertrek bevat, waarin de onvergankelijke kunstgewrochten tot eer van den Nederlandschen en Nassauwschen naam door den doorluchtigen Drossaard van Muiden vervaardigd werden; moesten natuurlijk, bij deze herinneringen, met de levendigste droefheid zijn aangedaan, op de gedachte, dat een voor elk beminnaar der Vaderlandsche Letterkunde zoo dierbaar gebouw eerlang gesloopt zou worden. | |
[pagina 76]
| |
Zij nemen derhalve de vrijheid, zich op het eerbiedigst tot uwe Majesteit te wenden met het nederig verzoek, dat het Haar behage moge, den aangekondigden verkoop van het voornoemde gebouw te surheren, en voorts die maatregelen te beramen en vast te stellen, welke Hoogstdezelve, in zijne wijsheid, meest gepast zal keuren, om het meergenoemde gebouw, als een kostbaar overblijfsel uit de gouden eeuw van Neêrlands letterroem, (gelijk reeds uit het vroegste tijdperk der Grafelijke Regering,) in stand te doen blijven. Zij doen dit verzoek met te grootere vrijmoedigheid, omdat de regering van Uwe Majesteit, voor welker langen duur zij, met alle regtgeaarde Nederlanders, de vurigste gebeden ten Hemel opzenden, zich, gelijk door vele andere weldaden, zoo in 't bijzonder ook door grootmoedige zucht voor Nederlands eer en roem, en ter bevordering van letteren, wetenschappen en kunsten, luisterrijk kenmerkt. In de hoop, dat hun verzoek een gunstig gehoor bij uwe Majesteit zal vinden, hebben zij de eer zich met den diepsten eerbied te noemen,
Sire! Uwer Majesteits getrouwste onderdanen en ootmoedigste dienaren, de Leden der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden,
en uit derzelver naam
M. Siegenbeek, Voorzitter. H.W. Tydeman, Secretaris.]
Leyden, den 2 Julij, 1825. |
|