II.
Tot onderwerp eener Prijsvrage uit de klasse der Taal-kunde, om beantwoord te worden tegen 1 Januarij 1827, wordt verkozen de derde uit de vier voorgestelde vragen; dus luidende:
‘Welke ophelderingen zijn er voor onze Taalen Oudheidkunde te halen uit eene naauwkeurige kennis der Heidensche gebruiken, welke oudtijds in deze Landen hebben plaats gehad?’