Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1825
(1825)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij[I]Hierna doet Prof. H.W. Tydeman, als Secretaris der Maatschappij, ingevolge het Eerste der punten van Beschrijving, het navolgend verslag:
Mijne heeren, geachte medeleden!
Het Verslag van de maandelijksche Vergaderingen, sedert de laatste Algemeene Bijeenkomst gehouden, waartoe ik, als Secretaris der Maatschap- | |
[pagina 62]
| |
pij, verpligt ben, zal ditmaal, om meer dan eene reden, zeer beknopt kunnen en moeten zijn. - Zoo wel de openbare, als de bijzondere Vergaderingen zijn ook in dit jaar geregeld gehonden. Op de eerste algemeene vergadering den 5 November 1824 las de Hoogleeraar A. Simons van Utrecht over den aard en de hoofdtrekken der Noordsche Mythologie; en daarop las ik zelf, voor mijnen broeder, den Predikant te Dordrecht, zijn gedicht, getiteld: Elias bij de weduwe te Zarfath, of het vertrouwen op Gods voorzienigheid. Op de tweede, den 18 Februarij dezes jaars, hield de Heer Mr. J. Scheltema eene voorlezing over J. Wier, geboortig uit de Graaf, eersten bestrijder van het bijgeloof nopens Heksen en Tooverijen; daarna las de Heer M. Siegenbeek voor ons afwezig medelid, den Heer H.H. Klyn, deszelfs Lijkzang op onzen waardigen en onvergetelijken Kemper; in de derde Vergadering eindelijk, gehouden op Maandag den 21 Maart, las de Hoogleeraar van Assen zijne tweede Verhandeling over het Werk van Cicero de Republica, en daar na de Hoogleeraar Siegenbeek een' dichterlijken brief van Jacoba van Beijeren aan haren man, den Hertog van Glocester; voorafgegaan van eenige Aanmerkingen over de Heldinnen brieven iu het gemeen. - Bij onze bijzondere vergaderingen las ik zelf op den 3 December 1824, voor mijnen waardigen | |
[pagina 63]
| |
vader, toen reeds kwijnende aan de ongesteldheid, welke, twee maanden later, hem deed ten grave dalen, eenige letterkundige Aanteekeningen, door hem aan mij daartoe ter hand gesteld, over Petrus Villerius, Hofprediker en Geheimraad van Prins Willem den Eersten; over Johan en Willem Raynold, enz. De Heer N.G. van Kampen las ons eene Verhandeling voor over den Spaanschen Diehter D. Alonzo d'Ercilla, en deszelfs Dichtstuk de Araucana, hem voor zijn Magazijn medegedeeld, en thans daarin uitgegeven. Eindelijk droeg ons de Hoogleeraar Siegenbeek zijne taalkundige Aanmerkingen voor, mede onlangs uitgegeven in den Konst- en Letterbode. Na de uitgave van het derde Deels tweede Stuk der Verhandelingen en van het eerste Deel eerste Stuk der Nieuwe Werken dezer Maatschappij, hielden wij ons bezig met de bezorging van een tweede stuk, hetwelk dan ook grootendeels afgedrukt is. Hetzelve bevat, behalven de bekroonde Prijsverhandeling van den Heer Mr. S. de Wind, een oud Hollandsch Gedicht over den mislukten aanslag van Jonker Frans van Brederode, als aanvoerder der Hoekschen, gevonden en ons gunstig medegedeeld door ons Medelid, den Heer J. Koning te Amsterdam; voorts eene Geschiedkundige Verhandeling van Zijne Excellentie den Heer Baron d'Yvoy van My- | |
[pagina 64]
| |
drecht, Bijdragen tot de Historie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederlandsche Edelen 1565-1567; waarbij wij nog denken te voegen het fragment van een oud Nederduitsch Rijmwerk, waarschijnlijk van J. van Maerlant, door ons Medelid H. Hoffmann, te Breslau gevonden, en voor ons afgeschreven. Daarenboven is nog bij ons ingekomen van ons geleerd en werkzaam Medelid, den Heer Mr. W.C. Ackersdyk te Rotterdam, eene Verhandeling over een merkwaardig punt van de oude Nederlandsche Regtspleging; waarop geadviseerd is door de leden, Prof. J.O. Arntzenius, sedert reeds overleden, Prof. C.J. van Assen, en door mij; welke advisen natuurlijk strekken moesten, om dit stuk, met dankzegging, voor de Werken der Maatschappij aan te nemen. Het doet mij leed, gelijk zeker Ulieden allen, dat de belangrijke prijsvraag uit het vak der Welsprekendheid, in den jare 1823 uitgeschreven, niet beantwoord zijnde geworden, nog geene stof tot het tweede Deel onzer Werken oplevert. Ik verneem, dat er op de prijsvraag over de Noordsche Goden- en Fabelleer en derzelver bruikbaarheid voor onze Dichtkunst, welke, voorleden jaar voor de tweede maal uitgeschreven, tijd van bewerking gaf aan het einde dezes jaars, nu reeds eene Verhandeling is ingekomen, welke aan de | |
[pagina 65]
| |
ter beoordeeling benoemde Leden zal moeten worden afgezonden. De Catalogus van de Bibliotheek der Maatschappij is wel grootendeels gereed om gedrukt te worden, maar nog niet ter drukpers gegeven: 10. wegens de onkosten van den druk van twee Deelen onzer Werken in het jaar 1824; 20. terwijl wij wachtende waren, en gedeeltelijk nog zijn, op eenige belangrijke boekverkoopingen; 30. terwijl wij hoopten, dat vele leden den wenk, gegeven op bladz. 53 (in de Aant.) der Handelingen van de Algemeene Vergadering van voorleden jaar, zouden verstaan en opgevolgd hebben. Doch alleen de Heer G. van Orden te Zaandam, die ook reeds in dat jaar de Maatschappij door een aanmerkelijk boekgeschenk verpligt had, zond ons nu wederom, in December 1824, een twaalftal werken in het vak der Nederlandsche Geschiedkunde, voornamelijk Steden - en Plaatsbeschrijvingen. Hij ontvange daarvoor nu wederom onze dankerkentenis. Meer andere Leden nogtans hebben aanspraak op uwen dank, wegens boekgeschenken, het zij van hunne eigene uitgegevene, of van andere werken, der Maatschappij gedienstig aangeboden. De Heer Camberlyn te Brussel, zond ons drie Latijnsche, jongstens door hem vervaardigde, Gedichten; de Heer Willems zijne Verhandeling over den Holland- | |
[pagina 66]
| |
schen en Vlaamschen Schrijftrant; de Graaf G.K. van Hogendorp het 9de (sedert ook het 10de en laatste) deel zijner Bijdragen voor de Huishouding van Staat; Jonkh. Mr. J.C. de Jonge zijn werk over de Brusselsche Unie van 1577; de Heer Halbertsma te Deventer, zijne Hulde aan G. Japiks; de Heer Robidé van der Aa te Leeuwarden, de bearbeiding van C. Huyghens Bataafsch Tempe, door het letterkundig Genootschap Constanter, en de Hoogl. G. de Wal te Groningen, zijne Oratio de claris Frisiae JCtis, accedunt Adnottat. etc. Van oudere werken gaven mijn Vader, behalven eenige stukjes betrekkelijk P. Villerius, nog een stukje over de Oudheid van het Hof van Holland, een' Antwerpschen Almanach van 1563 en een Hongaarsch Nieuw Testament, waar bij ik een Boheemsch voegde (terwijl wij de Esthische en Lettische Bijbel-vertalingen uit de auctie van den Heer Meerman gekocht hadden), de Heer Bodel Nyenhuis gaf een' nog ontbrekenden druk van Kiliaans Woordenboek; de Heer Hoffmann te Breslau een oud Duitsch Fransch Italiaansch Woordenboek per F.R. Ravellum 1615, en eene Limburgsche Kronijk. Met het opnoemen der titels of van den inhoud der Handschriften en gedrukte werken doo ons, het zij op de auctie van den | |
[pagina 67]
| |
Heer MeermanGa naar voetnoot*, of elders aangekocht, zal ik Ulieder aandacht niet vermoeijen, daar de gedrukte Catalogus eerlang die mede zal vermelden. Ik moet nog berigten, dat, ingevolge de vergunning der Algemeene Vergadering aan de Maandelijksche, deze den Leidschen Hoogleeraar Macquelyn tot Lid der Maatschappij verkozen heeft; wien wij het genoegen hebben, als zoodanig, alhier aanwezig te zien. |
|