Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1824
(1824)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– AuteursrechtvrijII.De Secretaris leest daarna het volgende verslag van de voornaamste handelingen der Maandelijksche Vergaderingen, gedurende het afgeloopen jaar: De Maandelijksche Vergaderingen dezer Maatschappij verdeelen zich, gelijk Gijl. weet, sedert eenige jaren in openbare en bijzondere. Zoo zijn dan ook in dit afgeloopen Maatschappij-jaar de openbare vergaderingen vastgesteld, alle gehouden. De eerste, op den 14 November 1823, werd geopend door mij zelven, met eene voor- | |
[pagina 43]
| |
lezing over den opstand der Castiliaansche steden tegen Karel V. nu juist drie eeuwen geleden; en besloten door den Heer J.E. van Varelen, te Haarlem, met zijne Proeve van eene luimige vertaling van het I Boek der Ilias van Homerus, de twist tusschen Achilles en Agamemnon. De tweede werd gehouden den 3 February 1824; geopend door den Heer Mr. J.C. de Jonge, met eene Verhandeling over de Graveerkunst in edele Steenen bij de Ouden; bijzonder met opzigt uit de zeer kostbare Camée onlangs voor het Koninklijk Kabinet in 's Hage aangekocht. De tweede voorlezing op die Vergadering had moeten geschieden door Prof. A. Simons te Utrecht: maar Zijn Hooggel. werd verhinderd daartoe over te komen, door eene ongesteldheid, waarvan wij eerst kennis kregen toen het te laat was om de Vergadering uit te stellen. Ons medelid J.E. van Varelen was hier uit Haarlem, om die Vergadering bij te wonen. Zijne luimige voorlezing van November 1823 was met zulk hartelijk genoegen aangehoord, dat wij, niet twijfelende of hij was, zelfs bij eene kortere overkomst, niet ontbloot van allen voorraad, hem aan boord klampten, ten einde uit deze verlegenheid gered te worden. Wij ondervonden dan ook zijne vriendelijke hulpvaardigheid, en zijne hoogachting en genegenheid voor deze Maatschappij, en hadden het | |
[pagina 44]
| |
genoegen hem, in den zelfden luimigen dichttrant der vroegere voorlezing, te hooren voordragen eene uitbreiding van het begin der Ars Poëtica van Horatius. De derde openbare Vergadering, die den 7 April werd geopend door eene voorlezing van Prof. C.J. van Assen, over Cicero's werk over den Staat (de Republica), en besloten door eene van Prof. H.A. Hamaker, over den Perzischen Dichter Ferduzi, en deszelfs Dichtstuk, Schanameh of het Koningsboek genaamd. De bijzondere Vergaderingen vonden in dezen winter slechts ruimte voor ééne voorlezing, wanneer Prof. J. Clarisse, den 5 December 1823, regt in den ouden ernstigen geest dezer Maatschappij, ons eenige fragmenten ontwikkelde van de oude Moesogothische vertaling des Nieuwen Testaments, bijzonder van dat gedeelte, dat laastelijk ontdekt is door den verdienstelijken Angelo Majo, in de Ambrosiaansche Bibliotheek te Milaan. Ruime stof immers van belangrijke en aangename bezigheid gaven aan de Maandelijksche Vergaderingen, voornamelijk, deels de stukken door onderscheidene werkzame Leden aan de Maatschappij ter plaatsing in derzelver werken aangeboden; en de advysen telkens daarover inkomende: deels de aanzienlijke aanwinsten, die onze Boekerij gestadig deed, van oude en nieuwe wer- | |
[pagina 45]
| |
ken, zoo gedrukte als Handschriften, en door geschenk zoo wel als door aankoop. Wij hoopten, ten tijde van de algemeene Vergadering des vorigen jaars, Ul. binnen weinige weken het laatste stuk der tweede reeks van de werken dezer Maatschappij te kunnen bezorgen. Maar de druk van de Verhandeling van den Heer Westendorp, over de Sporen van het oude Runenschrift in Nederland, werd, bij de afgelegenheid zijner woonplaats, lang vertraagd, door de briefwisseling, welke vooraf nog met Z.W.E. moest geschieden; niet alleen over eenige bekorting of uitlating, welke men in de Verhandeling wenschte, maar ook over eenige nadere ontdekking of liever opmerking van Nederlandsche Runen, die ik het genoegen had te doen; vooral echter door het overbrengen der bij de Verhandeling gevoegde teekening, tevens met die nu bijkomende figuren, op eene kleinere schaal, ten einde gelithographeerd te worden. Eigenlijk wacht dns nu de uitgave van dit Deel slechts naar de plaat, en ik durf mij vleijen, dat het te gelijk met de gedrukte Handelingen van dezen dag zal kunnen verzonden worden. Welligt zal dan te gelijk Ul. kunnen aangeboden worden, ja zal reeds vroeger afgedrukt zijn, het Eerste Deels Eerste Stuk van de Nieuwe Werken der Maatschappij. Het contract immers tot | |
[pagina 46]
| |
minder onze kas bezwarende druk en uitgave, en tevens betere zorg voor verspreiding en wezenlijk debiet dier werken, waar van wij in het vorig jaar nog slechts ingewikkelde melding konden doen, is kort daarna met de Heeren Blussé en van Braam te Dordrecht, tot stand gekomen. De bekrroonde Verhandeling van Mr. J.C. de Jonge, welke die reeks opent, is reeds lang afgedrukt, en de aparte exemplaren daarvan, welke, het zij door ons toegestaan of door den Schrijver verkozen zijn, aan zijn H.W. Geb. afgeleverd. - Want, om dit bij deze gelegenheid te zeggen, wij hebben, na opzettelijk overleg, gemeend dat het billijk ware, beide aan Schrijvers van bekroonde Prijsverhandelingen en aan inzenders van andere in de werken der Maatschappij opgenomen stukken, een twintigtal exemplaren op schrijfpapier, van wege de Maatschappij zelve, ter hunner beschikking aan te bieden. - Deze zullen dan ook geworden zijn aan ons waardig medelid Mr. W.C. Ackersdyk, wiens Geschiedkundig onderzoekomtrent Herman de Ruyter van 's Hertogenbosch, en zijne inneming en verdediging der vesting Loevestein in December 1572, (Handel. 1823. bladz. 59 fin. 60 en bladz. 64 fin. 65), op het gunstig verslag der benoemde Commissie ter druk bestemd en ook reeds geheel afgedrukt is. Ten derde komt er in | |
[pagina 47]
| |
dat zelfde Eerste Deel, en is reeds grootendeels afgedrukt, het belangrijk fragment van een verloren dichtstuk van Jacob van Maarlant, met ophelderende aanteekeningen (Handel. 1822. bl. 34 ƒ 35 en 37, en 1823. bl. 59). Maar daarenboven is bij ons, ter uitgave gereed, voorhanden, het geschiedkundig oud-Hollandsch Dichtstuk op de Nederlaag van Jonker Frans van Brederode, door den Heer J. Koning, met zijne taal- en geschiedkundige aanteekeningen ons medegedeeld, (Handel. 1823. bl. 59, 65) en het welk mede op de Algemeene Vergadering des voorleden jaars in commissie gesteld was, als mede, nagenoeg gereed, eene Verhandeling in den loop van het laatste jaar der Maatschappij aangeboden van wege derzelver medelid den Heer Baron d'Ivoy van Mydrecht, ‘over eenige Nederlandsche Edelen in betrekking tot de bekende verzoekschriften der Edelen in de jaren 1565, enz.’ Dit stuk, op voordragt van den Voorzitter, ter onderzoek opgedragen zijnde geweest aan mijnen Vader, en den Heer J.C. de Jonge, en mij, hebben wij, bij ons verslag, eenstemmig daarin eene belangrijke opheldering erkend voor een zeer gewigtig tijdpunt der vaderlandsche geschiedenis. Wat den Catalogus betreft der Boekerij, immers van de Handschriften en oude Drukken en verdere | |
[pagina 48]
| |
werken van eenig gewigt, bij de Maatschappij voor handen, dit werk mag als afgedaan beschouwd worden, voor zoo veel onze Maatschappij in het voorleden jaar om dezen tijd bezat. Maar in het najaar van 1823 zou de Boekerij verkocht worden van wijlen onzen geachten Voorzitter Prof. te Water, en in dit jaar, gelijk dan nu in deze dagen werkelijk geschiedt (en't welk ons van de tegenwoordigheid van verscheiden onzer medeleden berooft), de kostbare en beroemde Bibliotheek door de Heeren G. en J. Meerman, bij opvolging verzameld. Uit de eerstgenoemde hoopten wij veel te koopen; uit de laatste hebben wij enkele boeken gekocht, en hopen nog op eenige handschriften. Wij hebben ons evenwel bij die eerste auctie doorgaans laten afschrikken door de buitengewoon hooge prijzen, waartoe de boeken en handschriften doorgaans aldaar opgedreven werden; en aangezien dat, bij voorbeeld, het oud en fraai Handschrift van den Rijmbijbel van Maerlant, voor eene som van ƒ 128 naar Engeland verkocht is. Wij hebben echter tamelijk hoogen prijs besteed voor drie of vier omslagen met brieven en handteekeningen van beroemde meest Nederlandsche Geschiedschrijvers, Taalkundigen, en Dichters en Dichteressen; (welke, gelijk ze grootendeels uit de papieren dezer Maatschappij herkomstig waren, ik | |
[pagina 49]
| |
voor de Maatschappij hoop aan te vullen en te vervolgen); ook hebben wij aldaar voor de Maatschappij aangekocht de verzameling van Handelingen en andere gedrukte stukken der vroegere jaren, die daar vollediger dan bij de Maatschappij zelve voorhanden was; als mede de volledige verzameling van de afdrukken in octavo-formaat, welke de Heer te Water gewoon was van zijne jaarlijksche Aanspraken ter opening dezer vergaderingen te doen vervaardigen. Met dit laatste hadden wij nog een bijkomend oogmerk ten nutte der vaderlandsche Geschied- en Letterkunde, doch hetwelk nog niet tot genoegzame rijpheid gekomen is om daarvan iets te durven beloven. - Op eene andere kleine auctie binnen deze stad, den 12 December 1823 gehouden, hebben wij, behalve een paar geschiedkundige werkjes, twee oud-Nederduitsche Handschriften aangekocht: het eene van de vier Euangelisten, zeer net op perkament geschreven omtrent het jaar 1400, en reeds vermeld door J. le Long, Boekzaal der Nederd. Bijbels, bl. 277; het andere, Commentarie over het 2de Boek Salomons, genaamd Ecclesiastes. Maar vooral achtten wij ons gelukkig, van op eene latere auctie, in de maand Mei alhier gehouden, behalven een HS. van eene vrij goede Nederduitsche Psalmberijming uit de 17de eeuw, ook een goed Handschrift van het nog steeds onuitgegeven dichtwerk van den oud- | |
[pagina 50]
| |
sten Nederlandschen Dichter Jan van Helu, over den slag van Woeronc, op den 5 Juny 1288, en waarvan de handschriften zeer zeldzaam zijn, te kunnen aankoopen; en tevens aldaar te vinden, en voor de Maatschappij te kunnen magtig worden, al wat er, door wijlen den verdienstelijken F. van Lelyveld, (bekend door zijne nieuwe en verrijkte uitgave van Huydecopers Proeve van Taal- en Dichtkunde enz.), eenigzins merkwaardig of bruikbaar, ten aanzien van Taal- of Letterkunde, aangeteekend, of althans bij 's mans eenigen zoon was overgebleven geweest. Wij hebben ook, ter voldoening aan den wensch van verscheiden Leden, dat de Boekerij dezer Maatschappij eenige hulpmiddelen mogt bevatten voor de beoefening der S avoonsche Taaltakken, drie nieuwere en goede Spraakkunsten der Russische en Boheemsche Talen aangekocht; en bij onze commissie op de auctie van den Heer Meerman, welke dezer dagen gehouden wordt, dit punt mede eenigzins in het oog gehouden. Doch niet alleen door aankoop uit de kas der Maatschappij, wier gunstige gesteldheid door de zorg van onzen waakzamen Thesaurier, dit toeliet, maar ook door geschenken werd in dit jaar de Boekerij aanmerkelijk verrijkt. De Koninglijke Akademie te Brussel zond ons het laatste deel | |
[pagina 51]
| |
harer uitgegevene Memoires pour 1821, als ook de Memoires sur les questions proposées en 1822-1823. De Graaf G.K. van Hogendorp gaf ons de vier laatst uitgegeven deelen zijner Bijdragen tot de Huishouding van Staat; de Heer Mr. J.C. de Jonge, zijne Description du Cabinet royal des des medailles et pierres gravées; Prof. Kinker, zijne Brieven over het Natuurregt; de Heeren B.F. Tydeman en Schull, hunne Lijkhulde aan Croll. De Heeren Reuvens en Westendorp, het 2de Deels 2de Stuk hunner Antiquiteiten; de H.H. Visser en Amersfoort, het 1ste Stuk van hun Archief voor Vaderlandsche en Vriesche Geschiedenis; de H.H.P.V. Genabeth en A. Snyers, uit de zuidelijke Provinciën, exemplaren hunner Vaderlandsche Dichtstukken. Van mij ontving de Maatschappij slechts éé n oud boek, Beka et Heda, Hist. Episc. Traject. et Com. Holl. Edit. Furner., 1612 qu.; doch merkwaardig wegens de vergelijking van Handschriften en andere bijgeschrevene aanteekeningen van de hand van den grooten geschiedkundigen P. Scriverius. (Catal. Bibl. te Water, T.I.p. 293 n. 1641.) Ik acht mij gelukkig, dat de tegenwoordigheid zelve van twee onzer jongste, doch achtingwaardige medeleden, mij verbiedt te beproeven, om hunne edelmoedigheid in het bijdragen tot onze Boekverzameling naar waarde te prijzen. De Heer | |
[pagina 52]
| |
G. van Orden, te Zaandam, had naauwlijks kennis bekomen van zijne benoeming tot Lid der Maatschappij, of hij zond ons eene lijst van oude en kostbare Taal- en Geschiedkundige werken, met vrijheid om voor de Maatschappij daar uit te kiezen, het geen wij oordeelen zouden ons en onze werkzaamheden te kunnen dienstig zijn. Het was, vergeleken bij den aangeboden voorraad, eene bescheidene keuze, die wij deden, maar welke echter onze verzameling met veertien, meestal kostbare en oude boeken, verrijkte. Nu onlangs, (en dit is zelfs voor de meesten onzer Leidsche leden nog nieuw), ontving ik bij een verpligtend bezoek van den Heer van Bijnkershoek van Hoogstraten, het aanbod voor de Maatschappij, 't welk ik niet aarselde dankbaar aan te nemen, van dit kostbaar boekdeel, behelzende de Beschrijving van het Tweede Eeuwfeest van Leidens Hoogeschole in den jare 1775, en het verheerlijkt Leiden, van J. le Francq van Berkhey, waarbij, behalve eene oude en naauwkeurige kaart van het Beleg van Leiden in 1574, ook eene menigte portraiten, van de merkwaardige mannen van dien tijd, die in de Lofrede van van Berkhey vermeld worden, ingevoegd zijn. Mogten deze voorbeelden, alle onze Medeleden, hier tegenwoordig of tot wier kennis dit | |
[pagina 53]
| |
verslag zal komen, tot navolging wekken!Ga naar voetnoot* Mij schiet alleen nog over te vermelden, dat de Maandelijksche Vergadering, ingevolge de haar gecontinueerde vergunning ten opzigte van inwoners dezer stad, in den loop van dit laatste jaar tot Leden der Maatschappij verkoren heeft de de Heeren N. Berkhout, Predikant alhier, en Wabe Kamp. |
|