| |
| |
Voorts overgaande tot de punten in den brief van beschrijvinge vermeld:
| |
I.
Doet Prof. H.W. Tydeman, als fungerend Secretaris der Maatschappij, het volgende Verslag van de werkzaamheden der Maandelijksche Vergaderingen in het afgeloopen jaar:
Mijne heeren!
De Maandelijksche Vergaderingen dezer Maatschappij, zoo openbare als gewone, zijn ook in dit afgeloopen jaar geregeld en genoegelijk gehouden, en, wij durven zeggen, niet zonder vrucht voor deze Maatschappij en de belangrijke onderwerpen harer werkzaamheid geweest. - In de eerste openbare Vergadering, in October 1822, las de Hoogleeraar J. Clarisse eene Verhandeling over de kracht en de uitwerkselen der vuurspuwende bergen (kort daarna in druk verschenen in het tijdschrift de Recensent ook der Recensenten) en Ds. A. Doyer, Tz. eene tweede proeve van vertaling in Nederduitsche Hexameters van de Temora van Ossian. In de tweede openbare Vergade-
| |
| |
ring, in Februarij 1823, las de Heer Mr. J. Scheltema zijne Verhandeling over de geschiedenis der Zuiderzee, en daarna de Heer J. Geel, over het dramatisch dichtstuk van den Engelschen Dichter Milman, de Val van Jeruzalem. In de derde openlijke zitting, in Maart dezer jaars, las Ds. J.W. Bussingh eene Verhandeling over Vaderlandsche Spreekwoorden in het algemeen, bijzonder over dat: ‘De Kat uit de boom kijken’; daarna vergastte de Hoogleeraar A. Simons de Vergadering met de voorlezing van zijn treffelijk dichtstuk, het Huisselijk Leven, 't welk mede sedert reeds in het licht verschenen is, en waarvan ons een exemplaar is toegezegd.
Drie der bijzondere Vergaderingen wierden ook in dit jaar wederom veraangenaamd door voorlezingen van leden, die zich daartoe vrijwillig hadden verbonden. De Hoogleeraar M. Siegenbeek gaf, in December 1822, het vervolg zijner Aanmerkingen over eenige thans min gebruikelijke woorden en spreekwoorden van P.C. Hooft. De Heer N.G. van Kampen las, in Februarij 1823, een overzigt van den tegenwoordigen toestand van de fraaije letterkunde, bijzonder de Dichtkunde, buiten ons Vaderland. In de vergadering van Mei l.l. las de Hoogleeraar Hamaker eene Verhandeling voor over de gemeenschap der Persische en Germaansche talen, en vertroostte ons aldus eenigzins wegens het uitblijven van antwoorden, die voor den 1 Januarij dezes jaars hadden moeten in-
| |
| |
komen op de Taalkundige Prijsvrage over dat zelfde onderwerp; van welks meer uitgebreide behandeling, als prijsstoffe, ons geacht Medelid alleen teruggehouden was door zijne zedigheid, bij het toevallig vernemen van gelijksoortige werkzaamheden van twee buitenlandsche Geleerden. Wij behouden echter de hoop van eene nog volledige vergoeding, wanneer Z. Hooggl. voldoen zal aan ons verzoek, om zijn zoo duidelijk voorgedragen, als grondig behandeld stuk, ter plaatsing te geven in de Werken dezer Maatschappij.
De vermelding van deze Werken leidt mij van zelve, om Ul. verslag te doen van onze niet geringe bemoeijingen dien aangaande, in dit afgeloopen jaar. De vertaling van de Verhandeling van ons geacht Medelid, den Heer Raapsaet te Oudenaarde, Geschied- en oordeelkundig vertoog, over de Poorterijen of Gemeenten in de Nederlanden, waarvan wij in de algemeene Vergadering van voorleden jaar melding maakten, is afgewerkt niet slechts, maar ook reeds afgedrukt, althans had reeds lang geheel kunnen en moeten afgedrukt zijn. Het verslag nopens de Verhandeling van den Heer Pred. Westendorp over de sporen van het oude Runenschrift in Nederland, hetwelk toen werd te gemoet gezien, is, daar een en ander der benoemde Leden zich verontschuldigde, nog wel niet geheel uitgebragt; doch wij hebben allen grond van hoop, dat hetzelve eerstdaags volgen zal, en zoodanig zijn, dat de verhandeling, met die van
| |
| |
den Heer Raapsaat, als III Deels, tweede Stuk van de Verhandelingen dezer Maatschappij, binnen weinige weken zal kunnen uitgegeven en aan Ul. ter hand gesteld worden.
Wij wenschen echter zelfs niet eens zoo lang te wachten, met de reeds voorleden jaar bekroonde, doch door den Schrijver sedert nog geheel herziene verhandeling van den Heer de Jonge ter perse te geven; maar met dit stuk, voorafgegaan door eene volledige Naamlijst van de Leden der Maatschappij (welke reeds lang ontbroken heeft) en gevolgd door dat, het welk, kort voor de algemeene Vergadering des voorleden jaars, van den Heer W.C. Ackersdyk ontvangen was (en waarover straks nader) - wij wenschen, zeg ik, daarmede, ten allereerste een nieuw Deel, en zelfs eene nieuwe reeks van Werken dezer Maatschappij te beginnen. Immers, Mijne Heeren! het is ons overtuigend gebleken, dat het noodzakelijk was eene andere wijze van uitgave der Werken dezer Maatschappij aan te nemen; daar de tegenwoordige, eensdeels aan de kas der Maatschappij juist de helft duurder te staan komt, dan noodig was; en tevens, aan den anderen kant, onze Werken niet gedebiteerd werden, ja naauwelijks gezegd konden worden in den boekhandel te zijn. Wij hebben dus eene Commissie deswege benoemd, wier werkzaamheid, hoezeer nog niet geheel afgeloopen, echter gegrond uitzigt oplevert, zoowel nopens het veel beter bekend worden van de
| |
| |
Werken der Maatschappij, als van eene bezuiniging van juist de helft der onkosten voor de kas: doch welk een en ander alleen te verkrijgen is, door op nieuw met een eerste Deel te beginnen.
Het kostbaar fragment van een verloren oud Nederduitsch dichtstuk, hetwelk door den Heer Mr. W.C. Ackersdyk gevonden, door hem, kort voor de algemeene vergadering des voorleden jaars, met aanmerkingen en ophelderingen goedgunstig aan deze Maatschappij was medegedeeld, is door ons in handen gesteld geweest van eene Commissie, die veel moeite, ook van eene nadere vergelijking van het oud perkament zelf, er aan besteed heeft; en wier ophelderingen, met die van den Heer Ackersdyk vereenigd, bij dat fragment in het gemelde eerste Deel der nieuwe Werken zullen gevonden worden. Misschien zal in dat Deel ook reeds kunnen geplaatst worden, een of beide de stukken, welke wij zeer onlangs wederom van twee onzer verdienstelijke Medeleden hebben mogen ontvangen, en welke nu voor het eerste ter tafel gebragt kunnen worden; van den Heer J. Koning te Amsterdam, een afschrift van een nog onuitgegeven oud Hollandsch Dichtstuk van het eind der vijftiende eeuw op de nederlaag van Jonker Frans van Brederode, of de laatste onderneming der Hoekschen, met zijne taal- en geschiedkundige aanteekeningen; van den Heer Mr. W.C. Ackersdyk, een geschiedkundig onderzoek omtrent Herman de Ruyter van
| |
| |
's Hertogenbosch, zijne inneming en verdediging van de vesting Loevestein (in December 1572,) en de omstandigheden daartoe betrekkelijk. Beide deze stukken zullen, ingevolge de wet, van wege de Maatschappij in handen eener Commissie moeten gesteld worden.
Een derde werk, 't welk wij, in den loop dezes jaars, doch bijzonder voor de Leden der Maatschappij, hopen in druk te geven, is de Catalogus, immers der voornaamste Handschriften en gedrukte Werken, aan de Maatschappij toebehooren de; waartoe, naar aanleiding van de gedeeltelijke beschrijving derzelve door den Heer Hoffmann, van Fallersleben, reeds op de algemeene vergadering van voorleden jaar besloten was. De bekrompenheid en ongeschiktheid van de toenmalige plaats onzer Boekerij; na de verplaatsing in ruimer locaal, de felle koude van dezen winter; daarna aanhoudende andere drukten van de Leden der Commissie, hebben veroorzaakt dat dit werk inmiddels nog niet verder gebragt is, dan de groote stap, die in de daad gelegen is in de overbrenging en rangschikking onzer verzameling in het nieuw en veel geschikter tevens en onkostbaar locaal onzer gewone vergaderingen, in de gewezen Regentenkamer van het St. Cecilia Gasthuis, thans ter beschikking staande van H.H. Kerkmeesteren der Walsche Hervormde Gemeente binnen deze Stad, aan wier goedheid wij deze verpligting hebben. De Commissie, met het vervaardigen van den Ca-
| |
| |
talogus belast, heeft van de Maandelijksche Vergadering verzocht en verkregen, dat als Lid aan haar toegevoegd wierd, Mr. J.T. Bodel Nyenhuis, wiens ervarenheid en ijver de volvoering van deze in der daad niet zeer groote taak gemakkelijk zullen maken.
Het was te wenschen, dat die taak grooter was: dat is, dat vele Leden, of ook andere liefhebbers onzer Maatschappij, zich opgewekt gevoelden, om het voetspoor te volgen van zoo velen, als in vorige jaren, en ook in dit laatste jaar, hunne eigene, 't zij onlangs, 't zij ook vroeger uitgegeven Werken, of andere Handschriften, of gedrukte Boeken, de verschillende vakken van werkzaamheid dezer Maatschappij berreffende, tot derzelver Boekerij gunstig hebben bijgebragt. - Wij mogen ons echter te dien opzigte over dit laatste jaar niet beklagen; veelmeer ons verblijden en beroemen, over vele aangename en gedeeltelijk belangrijke en kostbare Werken, waarmede de Boekerij der Maatschappij in dit jaar door geschenk, (behalve eenige weinige in dit jaar door ons aangekochte en die in de bijlage der rekening van den Penningmeester vermeld staan,) vermeerderd is geworden. Zoo ontvingen wij van de Hoogeschool te Groningen, de Annales Academiae ann. 1820 en 1821; van den Hoogleeraar van der Palm, zijne Redevoeringen en losse Geschriften, 2 Deelen; van den Heer N. Westendorp, den tweeden veel vermeerderde druk van deszelfs bij
| |
| |
de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem bekroonde Verhandeling over de Hunebedden; van den Hoogleeraar B.H. Lulofs, zijne Academische voorlezingen over de Nederduitsche Redekunst, en dichtstuk, Avondmijmering; van den Heer Mr. I. da Costa, het tweede Deel zijner Gedichten; van den Heer Mr. A. Boxman, zijne Gedichten; van den Heer Olinger te Ath, deszelfs nieuw Nederduitsch-Fransch Woordenboek; van den Heer L.G. Visscher te Brussel, deszelfs Gedicht: de Herder op het Slagveld bij Nieuwpoort; van den Heer Lauts te Brussel, zijne Elemens de la langue Hollandoise, seconde partie; van den Graaf G.K. van Hogendorp, zijne Bijdragen tot de Huishouding van Staat der vereenigde Nederlanden, 5 Deelen, en Verhandelingen over den Oostindischen Handel, 2 Deelen; van den Heer Mr. J. Scheltema, zijne Werken: Rusland en de Nederlanden, 4 Deelen, laatste Veldtogt van Napoleon Bonaparte, Alexander in de Nederlanden, en Geschied- en Letterkundig Mengelwerk: voorts van de Schrijvers, de Hulde aan E. Kist, door de Heeren B.F. Tydeman, Kisselius, en Schull te Dordrecht; van Prof. Reuvens, van wege den Heer S. van Orden te Zaandam, twee oude Handschriften, behelzende: Handvesten van twee Noord-Hollandsche Dorpen; van Prof. J. Nieuwenhuis een doorschoten exemplaar van Kiliaans Woordenboek, met aanteekeningen van wijlen N. Hinlópen, en van
| |
| |
den Heer Donckerman, een oud Hollandsch Kookboek, van den jare 1599. Het zij mij vergund thans hierbij te voegen een zeer zeldzaam boekje, van het midden der zestiende eeuw, La Lyre d'Apollon en Poësies meslées, etc. composée, par un Zelandois, et Amateur d' icelles, à Middelbourg, chez Pieter van Goetthem 1659, in klein langwerpig formaat: - maar daarentegen niet alle de Programmaas afzonderlijk op te noemen, ons toegezonden door geleerde Maatschappijen, die deze zusterlijke betrekking van wederkeerige mededeeling met de onze onderhouden.
De Regering der Stad Haarlem, besloten hebbende het vierde Eeuwfeest der Boekdrukkunst met beweegbare letteren, als binnen die Stad, tusschen den jare 1420 en 1425, door Laurens Jansz Koster uitgevonden, luisterrijk te vieren, heeft daartoe ook aan onze Maatschappij de eer gedaan, van eene Commissie van twee harer leden tot deelneming aan die plegtigheden uit te noodigen. Alzoo er op die uitnoodiging vóór den 20 dezer maand Junij antwoord vereischt werd met opgave van de namen en voornamen der heeren, uit welke die Commissie zoude bestaan, hebben wij met onze beschikking daarover deze algemeene Vergadering niet kunnen afwachten: maar wij hebben gemeend in uwen geest te handelen, door die vereerende uitnoodiging heuschelijk aan te nemen, en de uitvoering der Commissie, daar de fungerende Voorzitter dezer Maatschappij, in andere
| |
| |
betrekking deel aan die plegtigheid zal moeten nemen, op te dragen aan de Heeren Mr. H.W. Tydeman, Secretaris voor de Briefwisseling en fungerend eersten Secretaris, en Mr. W.P. Kluit, Penningmeester der Maatschappij.
Er is alleen nog overig te vermelden, dat alle de Leden, op de algemeene Vergadering van voorleden jaar gekozen, hunne benoeming op de beleefdste wijze hebben aangenomen; uitgezonderd alleen de Heer Mr. P. Hofstede, (Gouverneur van Drenthe) te Assen, van wien, op herhaald schrijven, geenerlei antwoord is ingekomen; - en dat de Maandelijksche Vergadering, gebruik makende van de vrijheid door de Algemeene haar verleend, tot Leden der Maatschappij verkozen heeft de Hoogleeraren C.G.C. Reinwardt, G. Wttewaall en J. Nieuwenhuis alhier, benevens de Heeren F.H.L. Donckerman en P. Stadnitski, te Leyden woonachtig; welke allen deze betrekking gaarne hebben aangenomen, en gedeeltelijk, hetgeen ik zoo even vermeldde, die Maatschappij door boekgeschenken reeds aan zich verpligt hebben.
Op voorstel van den fungerenden Voorzitter, en op het voorbeeld van voorleden jaar, gaat de Vergadering terstond over, om de beide door de Heeren Ackersdyk en J. Koning ingezonden stukken in handen te stellen van Commissien; waartoe benoemd worden, voor de Ver-
| |
| |
handeling van den Heer Mr. Ackersdyck, de Heeren Mr. M. Tydeman, Mr. J. Scheltema en Mr. H.W. Tydeman; en, voor de bijdrage van den Heer J. Koning, de Heeren Mr. W. Bilderdyk, J. Clarisse en Mr. C.J. van Assen.
|
|