Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1822

II.

Vervolgens overgegaan zijnde tot het verkiezen eener uitteschrij-

[p. 38]

vene Prijsvraag uit de klasse der Dichtkunde, om beantwoord te worden voor den 1 Januarij 1794, wordt bij meerderheid van stemmen gekozen de derde uit de vier voorgestelde vragen, dus luidende:

‘Eene beknopte voordragt van de Noordsche Mythologie, ontleend uit de oorspronkelijke gedenkstukken, en met aanwijzing van het gebruik, dat hiervan in de Nederlandsche Dichtkunde zou kunnen gemaakt worden.

De éérste der vier gemelde vragen bij de omvrage verscheiden stemmen voor zich gehad hebbende, besluit de Vergadering, voor dit jaar twee prijsvragen uit te schrijven, en aldus ook nog de gemelde vrage, van dezen inhoud:

‘Welken dienst en ondienst heeft de Dichtkunde, van de oudste tijden af, tot op onzen tijd, aan de Geschiedkunde gedaan; bepaaldelijk met opzigt tot de Griehsche, Romeinsche en Nederlandsche Geschiedenis?