| |
Voorts overgaande tot de punten in den brief van beschrijvinge vermeld:
| |
I.
Doet de Heer
Siegenbeek
, als Secretaris der Maatschappij, het hierna volgend verslag van de Maandelijksche Vergaderingen van het afgeloopen jaar:
Mijne heeren
!
Het strekt mij tot bijzonder genoegen het verslag van de voornaamste Handelingen der Maandelijksche Vergadering in het afgeloopen jaar, 't welk ik naar gewoonte de eer heb U aan te bieden, te kunnen aanvangen, met het berigt, dat op de Prijsvraag, in den jare 1820 uitgeschreven en van dezen inhoud: ‘Wanneer en op welke wijze heeft de derde Staat begonnen invloed te krijgen in de Staatsvergaderingen? en hoedanig was die invloed onder de Hertogelijke regering in Braband, en de Grafelijke in Vlaanderen, Holland en Zeeland?’ - binnen den bepaalden tijd een antwoord is ingekomen, geteekend met de spreuk: omnia majorum institutis judicari. -
nepos
in Praefatione. Op last der Maandelijksche Vergadering werd dit antwoord door mij gesteld in handen der benoemde beoordeelaren, en, daar het getal van deze, door het overlijden van een derzelve en de beleefde verschooning van twee anderen, tot op vier verminderd was, werden door mij, op gelijken last, ter beoordeeling mede uitgenoodigd de Heeren
J.W. te Water
,
J.P. van Cappelle
en Mr.
C.J. van Assen
, die, even als de vier andere Heeren, deze taak gereedelijk op zich namen, zoodat ik mij in staat bevinde om met de Verhandeling zelve en het daartoe behoorend verzegeld naambriefje, de advijzen van zeven beoordeelaars over dezelve ter tafel te brengen. Gelijk deze kennisgeving, na zoo menigvuldige teleurstellingen, U niet anders dan bijzonder aangenaam zijn kan, zoo zult gij uit het vervolg van dit verslag tevens met genoegen vernemen, dat het afgeloopen jaar, ook in andere opzigten, stoffe leverde, om ons over
| |
| |
den toenemenden bloei der Maatschappij te verblijden. De openbare Vergaderingen, door dezelve gehouden, strekten op nieuw ten bewijze van den voortdurenden ijver van hare leden, om ten haren nutte werkzaam te zijn. De eerste dier Vergaderingen, gehouden den 9 November des jaars 1821, werd geopend met het voorlezen eener Verhandeling van haar, sedert, helaas! overleden, achtingwaardig medelid, den Heer
E. Kist
, over het gevoelvermogen der ziel, en door den Hoogleeraar
A. Simons
besloten met eene voorlezing over den Nederduitschen dichter
van der Woordt
, vergeleken mes den Hoogduitschen dichter
seume
. In de tweede, welke op den 5 Februarij dezes jaars plaats had, hield eerst de Heer Mr.
H. van Royen
eene voorlezing over
Jacob Cats
, als schrijver zijner eigene levensgeschiedenis, waarna de Hoogleeraar Mr.
C.J. van Assen
eene Verhandeling las: over hetgeen de Grieken en Romeinen verstonden door de deugd van welvoegelijkheid. De derde eindelijk werd door mij geopend met het voorlezen eener Lijkrede op
Jacobus Kantelaar
, en door den Hoogleeraar H.A. Hamaker
besloten met eene voorlezing, inhoudende eene korte schets der verdiensten van den alouden Arabischen Held en Dichter
Antara
.
Ook de Maandelijksche bijeenkomsten werden, zoo veel de tijd zulks toeliet, door de voordragt van eenig belangrijk onderwerp veraangenaamd. In eene derzelve las de Hoogleeraar
Reuvens
een gedeelte voor zijner sedert in het licht gegevene Verhandeling over de oudheden van het Parthenon van Athene. In eene andere hield de Heer Mr.
W. Bilderdijk
onze aandacht bezig met de mededeeling van een belangrijk verslag omtrent een oud en onuitgegeven Nederduitsch werk, gemeenlijk, doch verkeerdelijk, genoemd Broeder Geraerts Natuurkunde van 't Heelal, en de verschillende handschriften daarvan aanwezig, en door hem op het naauwkeurigst vergeleken.
Voorts mag ik hier bovenal niet verzwijgen, dat het der Maatschappij, ook in het afgeloopen jaar, gebeuren mogt, door sommigen harer leden zich Verhandelingen of andere stukken te zien aangeboden, om in hare werken geplaatst te worden. Zoo ontving zij van den Weleerw. Heer
Westendorp
eene Verhandeling over de Sporen van het oude Runenschrift in Nederland, waaromtrent het oordeel van de benoemde Commissie nog wordt te gemoet gezien, en voor korten tijd van den Heer Mr.
W.C. Ackerdijk
een afschrift van een fragment van een oud Nederduitsch
| |
| |
rijmwerk, vergezeld van een Verslag wegens dat fragment en aanmerkingen en ophelderingen op hetzelve; welk een en ander ik gemeend heb, bij deze eerste gelegenheid, ter tafel te moeten brengen, in het vertrouwen, dat daardoor aan U allen, Mijne Heeren, een aangename dienst geschieden zou. Eene vroeger ingezondene Verhandeling van den Heer
Raepsaet
, getiteld: Dissertation historique et Critique sur les Poorterijen ou Communes des Paysbas, zal, volgens het besluit der Maandelijksche Vergadering, genomen op het voorstel der benoemde Commissie tot onderzoek, eerlang, door eene bekwame hand in het Nederduitsch vertaald, onder hare werken worden uitgegeven.
Ook de Boekerij der Maatschappij verkreeg in dit jaar weder eene aanzienlijke vermeerdering, deels door den aankoop van eenige zeldzame en voor onze oude taal- en letterkunde belangrijke werken uit de kostbare verzameling van wijlen ons geëerd Medelid, den Heer
Hultman
, en eene andere auctie, hier ter stede gehouden, gelijk mede van enkele Oud-Duitsche Rijmwerken, deels door de edelmoedige welwillendheid van een aantal harer leden en van geleerde ligchamen of bijzondere personen buiten dezelve. Van den Hoogleeraar
Kinker
ontving zij het III Deel zijner Gedichten; van den Hoogleeraar
Peerlkamp
zijne Annotatio ad Hugenii sermones de vita propria; van den Hoogleeraar
de Crane
zijne Oratio de Vossiorum et Juniorum familia; van den Heer Mr.
J.C. van de Kasteele
zijn' Jubelzang ter gelegenheid van het vijfentwintig-jarig bestaan van het Haagsche Departement der Maatschappij tot Nut van het Algemeen, en zijn dichtstuk op het Haagsche Bosch; van den Heer Mr.
Spandaw
zijne Lofrede op Willem I; van den Heer Mr.
S. Ipz. Wiselius
een volledig Exemplaar zijner Dichtwerken in V Deelen; van den Heer
Camberlyn
zijn Eloge de Jean d'Harghier; van den Heer de
Lambin
eenige Dichtstukjes; van den Heer Baron
de Stassart
zijne Fables; en eindelijk van den Heer Mr.
A. Boxman
zijne Verhandeling over de meest geschikte middelen, om voor te komen, dat het goede, 't welk de kinderen op wel ingerigte scholen geleerd hebben, na het verlaten derzelve, niet weder verloren ga. Van buiten zag de Maatschappij zich vereerd met de toezending van het II Deel der Verhandelingen van het Zeeuwsche Genootschap, van een volledig Exemplaar der vroegere werken van het Utrechtsch Genootechap, in IX Deelen, en van het I D. van deszelfs nieuwe Verhandelingen, welke edelmoedigheid de Maandelijksche Vergadering begreep door
| |
| |
het aanbod van een Exemplaar der Verhandelingen dezer Maatschappij te moeten beantwoorden. De Senaat der Hoogeschool te Groningen schonk der Maatschappij een nieuw bewijs van achting door de toezending van hare Jaarboeken van 1819-1820, de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandsche Taal- en Letterkunde te Brugge vereerde haar den Bundel, voor het jaar 1821 door haar uitgegeven, en de Heer
Lauts
te Brussel zond haar zijne Elemens de la Langue Hollandaise. - Van de Boekerij gewagende moet ik nog met een woord berigten, dat de Heer
Hoffmann
von Fallersleben aan den in het vorige jaar geuiten wensch der Maatschappij, dat hij zijne hulp mogt leenen tot het vervaardigen van een' Catalogus der bij dezelve voorhanden zijnde handschriften, en merkwaardigste gedrukte werken, gereedelijk voldaan, en daarvoor, ten gevolge van het gunstig verslag eener Commissie, in wier handen zijn arbeid gesteld was, eene behoorlijke erkentenis ontvangen heeft. De Catalogus is echter der Commissie niet geschikt voorgekomen, om in de werken der Maatschappij geplaatst te worden, maar wel, om, na vertaling in het Nederduitsch, en verdere aanvulling, ten dienste der Leden gedrukt te worden. De bezorging hiervan is voorts door de Maandelijksche Vergadering aan dezelfde Commissie opgedragen, welke echter door verschillende omstandigheden zich tot hiertoe verhinderd heeft gezien, aan den haar opgedragen last te voldoen.
Ten besluite heb ik nog te melden, dat de Maandelijksche Vergadering het genoegen mogt smaken, van de Heeren, welke in de voorgaande Jaarlijksche Vergadering tot Leden der Maatschappij gekozen werden, de verzekering te ontvangen, dat hun die keuze hoogst welgevallig was.
Voorts bragt de Secretaris nog ter tafel een aanzienlijk lettergeschenk, hem door den Heer Mr.
W. Bilderdijk
, bij den aanvang der Vergadering, met een' beleefden brief toegezonden, ten einde hetzelve uit zijnen naam der Maatschappij aan te bieden. Hetzelve bestond uit de volgende werken van genoemden Heer, die bevonden werden nog in de Boekerij der Maatschappij te ontbreken: Verhandeling over de Geslachten der Naamwoorden in de Nederduitsche taal, tweede druk; Geslachtlijst der Nederduitsche Naamwoorden, II Deelen; van het Letterschrift; Zielkundige Verhandelingen; Echte stukken, betreffende de uitzetting van Mr. W. Bilderdijk in Maart 1795; Buitenleven in vier zangen, tweede druk; de Muis- en Kikvorschkrijg; Sprokkelingen, en Taal- en
| |
| |
Dichtkundige Verscheidenheden, III Deelen. Dit nieuw en uitstekend bewijs van welwillendheid en achting werd door de Vergadering met bijzonder genoegen aangenomen en de Secretaris verzocht, den Heer
Bilderdijk
, bij de eerste gelegenheid, de gevoelens harer eakentelijkheid te betuigen.
Hierop gaat de Vergadering, op voorstel van den fungerenden Voorzitter, terstond over om te beslissen over de ingekomene Prijsverhandeling, en om te beschikken over het stuk, door het Medelid, den Heer Mr.
W.C. Ackersdijk
, aan de Maatschappij aangeboden.
De advijsen der zeven beoordeelaren over de Prijsverhandeling, onder de zinspreuk: omnia majorum institutis judicari,
nepos
in Praefat., eenparig daartoe strekkende, om die Verhandelng als eene voldoende beantwoording der voorgestelde Prijsvraag te beschouwen en aan dezelve alzoo den uitgeloofden eerprijs toe te wijzen, wordt door de Vergadering met eenparigheid daartoe besloten. Het verzegeld naambriefje vervolgens geopend, maakte als schrijver kennelijk: Mr.
J.C. de Jonge
, Substituut-Archivarius des Rijks, en Opzigter van het Koninklijk Kabinet van Penningen in 's Gravenhage.
Verscheiden leden, bij de stemming, den wensch geuit hebbende, dat de schrijver der Verhandeling in de gelegenheid mogt gesteld worden, om bij de uitgave van zijn werk, zich te bedienen van de aanmerkingen, vervat in het zeer uitgewerkt advijs door den Heer Mr.
J.C. van Assen
over de Verhandeling uitgebragt; besluit voorts de Vergadering den Heer
van Assen
zijne toestemming daartoe te verzoeken. Welke verkregen zijnde, werd de verdere bezorging dienaangaande, gelijk de onverwijlde kennisgeving aan den Heer
de Jonge
wegens deszelfs bekrooning, aan de Secretarissen aanbevolen.
Het door den Heer Mr.
W.C. Ackersdijk
medegedeeld fragment van een oud Nederlandsch dichtstuk, met zijne bijgevoegde aanmerkingen, wordt volgens de wet gesteld in handen eener Commissie; en daartoe benoemd de Heeren
M. Tijdeman
,
Bilderdijk
,
Siegenbeek
en
Clarisse
. De Secretaris wordt verzocht inmiddels den dank der Maatschappij aan den Heer
Ackersdijk
te betuigen.
|
|