jauwsche twisten. Eindelijk kwamen haar ook nog twee hoogst aangename geschenken van Geleerden, niet tot de Maatschappij behoorende, toe, met name de Laudatio Meermanni, auctore H.C. Cras
, door haren beroemden Schrijver aan de Maatschappij gezonden, en een Latijnsch dichtstuk, getiteld Wilhelmo Germaniae inferioris Regi desiderato, waarvan de dichter, de Heer
J.B. Guill. Camberlijn
, Lid van de Ridderschap van Oostvlaanderen en van het Legioen van eer, drie exemplaren aan de Maatschappij toeschikte.
Ook de openbare Vergaderingen, in dit jaar gehouden, leverden, niet minder dan te voren, bewijzen zoo van den onverslaauwden ijver van de Leden der Maatschappij, als van de voortdurende belangstelling van het letterminnend publiek in hare werkzaamheden. De eerste, gehouden op den 29sten van Slagtmaand des jaars 1816, werd door den Voorzitter der Maatschappij, den Hoogleeraar
J.W. te Water
, geopend met eene Voorlezing over het leven en bedrijf van H. van Brederode, en door den Heer Mr.
J. Scheltema
besloten met eene verhandeling over de kindschheid en jongelingsjaren van Erasmus. In de tweede, gehouden op den 17den van Louwmaand dezes jaars, werd het mij vergund eene verhandeling te lezen over de handhaving van den echt Nederlandschen geest in de beoefening der fraaije letteren en kunsten; waarna de bijeenkomst besloten werd met het voorlezen van een verslag van de lotgevallen van het standbeeld van Desiderius Erasmus te Rotterdam, en van het sedert uitgegeven Volkslied van den Heer
H. Tollens C.Z.
In de derde eindelijk, welke op den 14den van Lentemaand plaats had, hield de Hoogleeraar
J.H. van der Palm
de vergadering bezig met eene voorlezing over de waarde en voortreffelijkheid van het boek van Job.
Ten laatste zult gij, naar ik vertrouw, met genoegen vernemen, dat de Maatschappij dit jaar ten minste één antwoord ontvangen mogt op hare in het jaar 1815 uitgeschrevene prijsstoffe, zijnde eene Lofrede op den Raadpensionaris S. van Slingelandt. Het ingezonden stuk, geteekend met eene spreuk uit het Symposium van Plato, is onverwijld gesteld in handen van de Heeren, ter beoordeeling benoemd, voor zoo verre deze nog in leven waren. Derzelver advijzen, ten getale van zes, zullen u straks worden medegedeeld.