Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1807

I.

Van de Maandelijksche Vergaderingen, sedert de laatste Algemeene Bijeenkomst gehouden, wordt door den Secretaris het volgend verslag gedaan:

Mijne heeren !

Ter voldoening aan het eerste punt van den brief van beschrijving heb ik de eer U te berigten, dat de Maatschappij, hoezeer in de ramp dezer Stad overgekomen, op eene gevoelige wijze gedeeld hebbende, echter ook dit jaar in vele opzigten geene geringe aanwinst van luister en bloei verkregen heeft. Hiertoe brenge ik, in de eerste plaats, de aanneming van het hun opgedragen Lidmaatschap door zoo vele kundige Mannen, als wij in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering tot Leden dezer Maatschappij verkiezen mogten. Voorts verdient hier ook gemeld te worden de gunstige en vereerende wijze, waaarop de Commissie in de straks genoemde Vergadering gekozen, om zijne Majesteit, den Koning van Holland, van wege deze Maatschappij te begroeten, hem van haren aard en strekkinge kennisse te geven, en haar aan zijne hooge bescherming aan te bevelen, door hoogst denzelven is ontvangen geworden, gelijk U nader blijken zal door de mededeeling van het verslag, daarvan door de Heeren Gelastigden aan de Maandelijklijksche Vergadering gedaan. - Ook had de Maatschappij in het afgeloopene jaar wederom het genoegen, onderscheidene Lettergeschenken van hare Leden te mogen ontvangen. De Heer Raepsaet zond aan dezelve eene Verhandeling toe in de Fransche taal sur l'origine & les progrés des Droits politiques & civiles des Belges. - Van wijlen haar waardig Medelid, den Heer A. van den Berg ontving zij een uitstekend blijk

[p. 17]

van achting en genegenheid in de aanbieding van eene oude, op perkament gedrukte, uitgave van een gedeelte van het N.T., waarvan de waarde en zeldzaamheid is af te nemen uit het berigt daarvan gegeven door Le Long, in zijne Boekzaal der Ned. Bijbels, bl. 526-532. - De Heer P. van Ertborn vereerde aan de Maatschappij twee afdrukselen van zijn werkje, getiteld: Geschiedkundige Aanteekening over het S. Lukas Gilde. Onze puikdichter, Mr. W. Bilderdijk , deelde aan dezelve het II D. zijner N. Mengelingen ten geschenke mede, en de beroemde Oudheid en Geschiedkenner van Wijn vermeerderde op nieuw de veelvuldige verpligtingen, welke deze Maatschappij aan zijnen onvermoeiden ijver heeft, door aan dezelve het V St. van zijn Huiszittend Leven te schenken. Van den Heer W. Provo Kluit ontving zij een dichtstuk, ten titel voerende: Dichterlijke Uitboezeming op den ramp van Leyden, en van den Heer van Westreene twee werkjes, het eerste wegens de oude Ridderordens in de Nederlanden opgerigt, het tweede getiteld: 's Gravenhage in de 13 Eeuw. De Heer de Bast zond aan dezelve toe het II Deel zijner Meditatien op den lijdenden en stervenden Jezus, terwijl eindelijk de uitbrenger van dit verslag de vrijheid nam, der Maatschappij, door de mededeeling van zijne Proeven van Nederduitsche Dichtkunde uit de 17 ^de Eeuw, en zijn Antwoord op den Brief over de Vokaalverdubbeling in het Nederduitsch van den Heer J. Meerman, een gering bewijs zijner hoogachtinge te geven.

Nog ontving de Maatschappij van Zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche Zaken, het vervolg van het Staatkundig Nederland van den Heer J. Scheltema.

Op den 3 October des verloopenen jaars, den altijd gedenkwaardigen dag van Leydens Verlossinge in den jare 1574, had de Maatschappij het genoegen, in tegenwoordigheid van eene zeer aanzienlijke schare van Toehoorders, eene openbare Zitting te houden. Dezelve werd door den Voorzitter der Maatschappij, den Hooggel. Heer J.W. te Water geopend met eene zeer belangrijke Voorlezing, inhoudende Levens-bijzonderheden van Pieter Adriaansz. van de Werff , Burgemeester der stad Leyden, gedurende de twee belegeringen van die stad in de jaren 1573 en 1574, waarna de Heer Mr. W. Bilderdijk de Vergadering besloot met het voorlezen van een voortreffelijk dichtstuk, op de gelegenheid van den dag toepasselijk. De verdere openbare Zittingen, gedurende het afgeloopen Maatschappelijk jaar te houden, hebben, ten gevolge der verschrikke-

[p. 18]

lijke ramp van den 12 Januarij dezes jaars, geenen voortgang kunnen hebben, gelijk door diezelfde reden insgelijks de Maandelijksche Vergaderingen, een' geruimen tijd, zijn opgeschort geworden.

Eindelijk heb ik nog het genoegen U te berigten, dat de Maandelijksche Vergadering, ingevolge de haar vergunde vrijheid, tot Leden benoemd heeft de navolgende, binnen deze Stad woonachtige Heeren, J.S. van de Wijnpersse , M.C. van Reverhorst , E.H. Cunaeus , W.P. Kluit , en Kluit van Rhijnzaterwoude , waartegen zij, om van de verdienstelijke Leden, haar door den dood ontrukt, niet te gewagen, alleen het ongenoegen gehad heeft, den Heer J.A. Clignet voor het Lidmaatschap der Maatschappij te zien bedanken.