Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1806
(1806)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
Mijne heeren !
Ik zie mij wederom in de aangename gelegenheid gesteld, om u van de Handelingen der maandelijksche Vergaderingen gedurende het afgeloopen jaar een berigt te geven, 't welk den aangroeijenden bloei der Maatschappij en de toenemende verlevendiging van hare werkzaamheden zal doen kennen. Vooreerst toch had de maandelijksche Vergadering het genoegen van niet alleen van zoo vele kundige mannen, als op de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering tot Leden verkoren werden, in de vriendelijkste en vereerendste uitdrukkingen een toestemmend antwoord te ontvangen, maar tevens zag zij door een hunner, den geleerden en bevalligen Latijnschen dichter, Mr. J.H. Hoeufft de op hem gevallene keuze op de verpligtendste wijze erkend door de toezending van een gebonden afdruksel zijner Carmina, der Maatschappije met een even keurig als vereerend dichtstukje aangeboden. Nog verscheidene andere geschenken werden bij haar, ter vermeerdering van hare Boekverzameling, ontvangen. De Hoogleeraar Kluit vereerde haar het Ve. Deel van zijne Historie der Hollandsche Staatsregering, waarvan hij de voorgaande der Maatschappij reeds vroeger ten geschenke had gegeven. De Heer van Spaen van Hardenstein zond haar toe het Iste Stuk van zijne Proeven van Historie- en Oudheidkunde, en gaf tevens een nieuw bewijs van zijne bereidvaardigheid, om ten nutte der Maatschappij werkzaam te zijn, door de mededeeling van drie Vervolgen op zijne Lijst van verouderde woorden, van welke in het verslag van het voorgaande jaar melding is gemaakt. Van den Heer Weiland ontving zij een afdruksel van zijne Nederduitsche Spraakkunst, op openbaar gezag vervaardigd en uitgegeven, terwijl de Heer Steenwinkel , ter gelegenheid van de toezending eener nieuwe uitgave van den Ulphilas, door een Hoogduitsch geleerde zahn, waarop door deze Maatschappij was ingeteekend, haar een klein Stukje van dien zelfden geleerde, getiteld Versuch einer erläuterung der Gothischen Sprachüberreste in Neapel und Arezzo, op eene verpligtende wijze ten geschenke aanbood. Dan in 't bijzonder verdient hier melding de heusche edelmoedigheid van den Heer Mr. J. Meerman , die onderrigt zijnde, dat in de boekerij der Maatschappij slechts een enkel Stuk van de verschillende, door hem van tijd tot tijd uitgegevene, Werken voorhanden was, dezelve allen aan haar ten geschenke heeft toegezonden; gelijk mede de Heer Mr. W. Bilderdijk der Maatschappij een exemplaar van alle zijne werken, sederd zijne afwezigheid uit- | |
[pagina 9]
| |
gegeven, vereerd heeft. Van buiten ontving verder de Maatschappij, van den Heer van Stralen , daartoe als Secretaris van Staatvoor de Binnenlandsche Zaken door het Gouvernement gemagtigd, een afdruksel van het 1ste Deel van het Staatkundig Nederland door J. Scheltema, mitsgaders van het 1ste Stuk, des 2den Deels: van het Haagsche Kunstgenootschap, een afdruksel van deszelfs Dichtgewijde Mengelingen : en, eindelijk, van den Heer T. Olivier Schilperoort , zijne Proeven van nieuwere Taalkunde . Wijders had de Maatschappij het genoegen, van, in het afgeloopen jaar, drie malen, telkens voor eene aanzienlijke schare van toehoorders, eene openbare Vergadering te mogen houden. In de eerste verschafte de Voorzitter dezer Maatschappij, de Hoogleeraar J.W. te Water , den aanwezigen een even aangenaam als belangrijk onderhoud door het voorlezen eener Verhandeling, behelzende Aanmerkingen over sommige Geschied- en Staatkundige voorspellingen, waarna de Heer W. Provo Kluit hen vergastte op een fraai dichtstuk, verheffende den lof der Bataafsche Vrouwen . De tweede openbare bijeenkomst werd door den Heer M. Tijdeman geopend met eene doorwrochte en belangrijke Voorlezing over den eersten oorsprong der Sprake , en den Cratylus van Plato, en door den Heer J.H. Onder de Wijngaart Canzius besloten met eene keurige en geleerde Verhandeling ten betooge, dat de kennis der Nederduitsche Taal, in derzelver omvang, gelijk die der Latijnsche, eene bron is van uitgebreide geleerdheid . In de laatst gehoudene openbare Vergadering eindelijk werden wij door den Heer F.W. Boers op eene leerrijke wijze verlustigd met de Voorlezing van een vervolg op eene vroeger voorgelezene Verhandeling, inhoudende eenige aanmerkingen, waarop met betrekkinge tot de keuze van voorwerpen voor Lofredenen te letten staat , waarna ik, bij ongesteldheid van een' meer bekwaam Spreker, door wien de Maatschappij in ene volgende openbare bijeenkomst hoopt vergast te worden, eene Verhandeling voorlas, behelzende een onderzoek naar de oorzaken van den luisterrijken bloei der Nederduitsche Dichtkunde in de XVIIe Eeuw . Het zal verder naauwelijks noodig zijn, U te herinneren, dat in den loop van dit Maatschappelijk jaar, het 1ste Deel van hare Verhandelingen in het licht verscheen; waarvan (om dit bij deze gelegenheid te melden) de maandelijksche Vergadering het betamelijk geoordeeld heeft, een gebonden exemplaar in 4to, door eene Commissie, te doen aanbieden aan zijne Excellentie, den voormaligen Raadpensionaris der Bataafsche Republiek, R.J. Schimmelpenninck , die, ingevolge het toen gevraagd en bekomen verlof, bij den brief van beschrij- | |
[pagina 10]
| |
vinge tot deze Vergadering, in de eerste plaats tot Lid dezer Maatschappije is voorgedragen. Voorts heb ik het genoegen U te berigten, dat voor het 2de Deel de voorraad alreede voorhanden is, en, ingevalle het gering vertier zulks niet belet, zoodra mogelijk ter drukpersse zal gelegd worden, gelijk wij insgelijks, zoo al niet in de antwoorden op uitgeschrevene Prijsstossen, waarvan ik tot mijn leedwezen U melden moet, dat dit jaar wederom geen ontvangen is, althans in de Verhandelingen en Stukken, van tijd tot tijd in de openbare Vergaderingen voorgelezen, en de verdere bijdragen der Leden, op genoegzame stoffe voor het vervolg mogen rekenen. Ik eindig dit verslag met den hartelijken wensch, dat de Maatschappij, zoo door den werkzamen ijver harer kundige Leden, als door de medewerking van geleerde mannen buiten haar, op hare uitgeschrevene Prijsvragen hunne doorwrochte antwoorden inzendende, meer en meer in bloei en luister toenemen, en haar loffelijk oogmerk, de beschaving, uitbreiding en verheerlijking der Nederlandsche Letterkunde, naar wensch bereiken moge. |
|