| |
| |
| |
[Uitnodiging door C. Boers]
MIJN HEER!
Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer U te nodigen op de Jaarlijksche Vergadering, welke dit Jaar gehouden zal worden op Dingsdag den 24sten van Wiedemaand, des, morgens ten negen uure, in de Vergaderkamer van de Maatschappy op de Oudevest, om de navolgende punten in overweeging te neemen, en daar op de nodige besluiten te maaken.
| |
I.
Het verslag van de Maandelijksche Vergadering wegens het Woordenboek der Maatschappije.
| |
II.
Het verslag der Gecommitteerden, nopens de bedenkingen op het onderwerp, om naar eenen Prijs te laaten schryven, in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering gekozen.
‘Welke was, zedert de oudste tyden, de invloed der Geestelijkheid op de zeden, de gewoonten, het Lands bestuur, en de Rechrs pleegingen, zo in Holland en Zeeland, als in de anderen der zeven, nu Vereenigde, Provincien?
de Heeren Bondam, te Water, F.W. Boers, Kluit en de Kruyff, welke, in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1793 tot die Commissie benoemd zijn, worden verzogt de bedenkingen, welke zy op het voorgesteld onderwerp of zelve gemaakt, of van and ere Leden der Maatschappy mochten ontvangen hebben, drie weken voor het houden der Jaarlijksche Vergadering medetedeelen aan den Heere Bondam, als den eerst genoemden der Gecommitteerden.
| |
III.
Het benoemen van zeven Gecommitteerden tot het beoordeelen der Verhandelingen, welke op het vast gesteld onderwerp voor den eersten van Wijnmaand 1796. zullen inkomen.
| |
IV.
Het verkiezen van een onderwerp om naar eenen prijs te laaten schry- | |
| |
ven, om vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering van 1795, waar toe voorgedragen worden:
In de Dichtkunde en Welsprekendheid,
1.
Waar in bestaat het onderscheidend verschil tusschen den aart der hedendaagsche Europische Welsprekendheid, en dien der oude Grieksche en Romeinsche? en, van waar ontstaat dit verschil?
2.
Welke zijn de voorboden, of kentekenen van een naderend verval van Dichtkunst en Welsprekendheid?
3.
De geaartheid van Karel den Vijfden, voornamelijk als Nederlandsch Vorst beschouwd. (eene proeve van Welsprekendheid.)
| |
V.
Het benoemen van Vijf Gecommitteerden, om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op het gekozen onderwerp te ontvangen, en, benevens hunne eigene bedenkingen, aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voortedraagen.
| |
VI.
Het bepaalen der Klasse, uit welke, in het volgend Jaar, een onderwerp zal gekozen worden.
| |
VII.
Het voorstel der Maandelijksche Vergaderinge, om de vryheid, tot het verkiezen van Leijdsche Leden, wederom voor een Jaar te verleenen.
| |
VIII.
Het opneemen van de rekening van den Penningmeester.
| |
IX.
Het bepaalen der toelagen.
| |
X.
Het aanstellen van Amptenaaren.
| |
XI.
Het benoemen van Gecommitteerden.
| |
| |
De Leden, welke eenige excerpten, of eenigen anderen voorraad, ten dienste van het Woordenboek, mochten in gereedheid hebben, worden verzogt die aan de Maatschappy te doen toekomen, dit Jaar voor den 15den van Wiedemaand, om te kunnen gebragt worden in het verslag der Maandelijksche Vergadering, volgens het eerste punt van dezen brief: en die Heeren, welke genegen zijn eene Verhandeling of Dichtstuk, 't zy met hunnen Naam, 't zy onder een Zinspreuk, in gevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1777. aan de Maatschappy toe te zenden, worden verzogt zulks mede voor dien tijd te doen.
Ik heb de eer, van met achting te zyn
MIJN HEER!
Uw Dienaar
[C. Boers]
Leyden den [30] van Bloeimaand 1794.
|
|