‘Welke zijn de beste Nederduitsche Schriften, waar uit de Taalgebruiken moeten waargenomen en opgezameld worden, bijzonderlijk ter samenstelling van een volledig Nederduitsch Woordenboek?
Voor den eersten van Wijnmaand dezes Jaars verwagt de Maatschappij de antwoorden op de Vrage, in den Jaare 1792 opgegeven, namelijk:
‘In welk tijds bestek zijn de grootste vorderingen gemaakt in de Nederlandsche Dichtkunst? en welke zijn de redenen, dat die vorderingen in andere tijdsbestekken minder groot zijn?
Het staat een ieder vrij, ook den Leden der Maatschappije, om naar den Prijs te dingen, alleenlijk worden de Gecommitteerden ter beoordeelinge der ingekomene Verhandelingen van die vrijheid uitgesloten: Aan den geenen, wiens Verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappij voldoende, zal gekeurd worden, biedt de Maatschappij een Gouden Penning aan, ter waarde van 150 Gulden.
De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Tale, met eene duidelijke hand, van iemand die geen Lid der Maatschappije is, afgeschreven: iedere Verhandeling moet, met een zinspreuk getekend, besloten worden in een verzegelden omslag, welke den titel en de zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hier bij moet gevoegd worden een verzegeld briefje, in het welk de naam, waardigheid, en woonplaats van den Schrijver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is.
Het een en ander moet in een buiten omslag, ten tijde hier boven bepaald, vrachtvrij, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Secretaris der Maatschappije, Mr. Jan de Kruijff, of den Briefschrijver, Professor Petrus Nieuwland, beiden woonende te Leijden. Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappij naar een Prijs laat schrijven, te vinden in het tweede Deel van derzelver Werken.